De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijFrancisci & Johannis Hotomannorum, Patris ac filij, & Clarorum Virorum ad eos epistolae: Quibus accedit Epistolarum Miscellanearum Virorum Doctorum, qui hoc & Superiore Saeculo clarure, Appendix, ex Bibliotheca Jani Gulielmi Meelij. I. C.Dat is, Brieven van Franciscus en Johannes Hotoman, Vader en Zoon, mitsgaders andere door voortreffelijke Mannen aan hen geschreven: Waar by komt een byvoegsel van brieven over verscheide stoffen van geleerde mannen, dewelke in deze, en de voorgaande eeuwe vermaard zijn geweest, uit de boekkamer van Johannes Wilhelmus van Meel. R.G. Te Amsterdam, by de Huguetans. 1700. Groot 66 bladen. | |
[pagina 250]
| |
DE brieven van beroemde mannen in geleerdheid zijn altijd in onze eeuwe met zoo veel vermaak en nut gelezen, dat 'er telkens yverige liefhebbers gevonden zijn, die de zelve by een verzamelt, en ten nutte der Geleerden in 't ligt gebragt hebben. Wy zouden een gansche naamrolle, indien 't noodig ware, van de zelve konnen opstellen, van welke de drukpers meer als eens heeft gezweet; Dog wy zullen ons zelven inbinden en alleenlijk den lezer een beknopt uittreksel geven van ons tegenwoordig onderwerp, De brieven van Franciscus en Johannes Hotomannus, Vader en Zoon, en verscheide andere doorgeleerde mannen, dewelke door hunne onderlinge voortreffelijke brieven toonen hoe verre de Latijnsche taal in haar volle Luister en glans, zelfs buiten Rome, te vinden is. 't Is onnoodig veel tot Lof van dit werk te melden. Wie eischt meer dan dat wy zeggen, dat de vermaarde Heer Graevius de Heer Meelius verzogt heeft, dit werk, als ten hoogsten noodig in 't ligt te geven? Wel is waar dat alle deze brieven van geen even groot belang en gewigt zijn, 't welk den Ervaren uitgever ten vollen bekend was: Maar hy hadde dezelve, gelijk hy in zijn voorrede betuigt, van een Fransch Heer door de hand van de H. Graevius ontfangen, onder beding, dat hy dezelve gezamentlijk zoo als ze waren; of gansch niet zoude uitgeven: Dus heeft hy zijn woord trouwelijk willen houden. Voor aan hebben wy 't leven van Fr: Hotomannus beschreven door den H. Petrus Neveletus Doschius, met de noodige opmerkinge van Leiker. Onze Hoto- | |
[pagina 251]
| |
mannus was te Parijs geboren uit een zeer aanzienlijk geslagt, herkomstig uit Silesien, 't welk zig meer dan honderd Jaren geleden in Vrankrijk ter woon begeven hadde. Zyn Vader hadde voorgenomen hem als lid in den Grooten Raad van Parys, van welke hy zelve Raads-Heer was, te doen verkiezen: Dog de liefde tot den hervormden Godsdienst deden hem alle die Weereldsche eere gaarne veragten, om zijn gemoed vry en ongeschonden te bewaren; zoo dat hy genoodzaakt was met alle omzigtigheid na veilige schuilplaatsen om te zien, en vervolgd wordende van plaats tot plaats, meer dan eenmaal, met verlies van alles te vlugten. Deze geleerde en volstandige belijder zijn 's geloofs vond met zijn talrijk huisgezin over al daar hy zig ter neder zette zeer goed onthaal: ja 't Hoogleeraars ampt in de regten wierd hem in verscheide voorname Steden, en zelfs te Leiden, aangeboden. Dus sukkelde deze Vromen Heer, op 't voorbeeld zijn 's Saligmakers, in de Wereld, door de Fransche beroerten van alle zijne goederen ontzet, dog van zijne Vrienden ten hoogsten geliefd, en na die slegte tijds gelegentheit door hen ondersteund, en by alle geleerden zeer hooggeagt door zijne uitnemende schriften, tot dat hy eindelijk door een zeker soort van water, Tijmpanites genoemd, te Bazel in den Heere ontslapen is. Het opschrift op zijn graf, de voortreffelijke lijkdigten, en getuigenissen der geleerde mannen hier aan gevoegd, als mede de naamrolle van zijn uitgegeve schriften, toonen ten vollen in hoe groot een agtinge hy is geweest. De brieven zelve zoo aan als van Hem geschre- | |
[pagina 252]
| |
ven zijn meest op den gewonelijken voet, op welke de Geleerde gewoon zijn den anderen te onderhouden, te weten, wat 'er voor boeknieuws in 't gemeene-best der geletterden omgaat; wat 'er word uitgegeven, of onder de pers is; en wat 'er doorlugtige mannen in alle hoeken des Weerelds voor hun Leergierige medebroeders word gereed gemaakt, op dat zy dus malkanderen ten onderlinge nut en voordeele zouden konnen strekken. Zeer vele dezer brieven behelzen den elendigen staat van Vrankrijk, toe tegen haar eingen ingewanden door een borgerlijken oorloge woedende; wanneer de heilooze Ga naar voetnoot*'t zaam verbondene niet alleen de by hen zoo genaamde Hugenoten, en hun Godsdienst, maar ook den Koning en zijn gezag aan banden zogten te leggen, zoo dat zy de zelve na hun toomelooze Heerschzugt teenemaal poogden te bestieren; daar wy dan een berigt van de Parijsche moord ende daarop volgende oorlogen ontfangen. Van dit alles gaf deze Geleerde Hotomannus telkens kernisse aan den doorlugtigsten Landgrave van Hessen Cassel, een groot voorstander van den hervormden Godsdienst, die hem in verscheide deftige brieven, mede in dit werk gevoegd, van tijd tot tijd met veel lof en ernstige op wekkinge tot volherdinge in 't schrijven, veel dank zegt. Andere brieven wederom betreffen den hervormden Godsdienst, die toen in Duitschland met glans begon te ontluiken, en van welke de H. Hotomannus een zeer yverig, en tegelijk vreedzaam, voorstander was: hier over zien wy hem dikwils in onderhandelinge met de ver- | |
[pagina 253]
| |
maarde Bullingerus, Beza, en vele van de Geleerdste mannen, die den voortgang van de hervorminge betragt, en de waarheid der zelve kloekmoediglijk tegen hun partijen hebben verdedigt. Maar hoe zeer hem de beklagelijke twist tussen de hervormde en de Luitersche omtrent het Avondmaal verdroot, dewelke met zoo veel hevigheid gedreven wierd, en den voortgang en aangroei van de Kerk tot partijen voordeel zoo merkelijke steuite, vinden wy in verscheide brieven aan zijne vrienden geschreven, in welke hy zoo veel zagt moedigheid en Christelijke vredelievendheit toont, dat het te wenschen ware geweest, dat vele te driftige yveraars zijn deftig voorbeeld hadden opgevolgt. Wy zullen van de brieven aangaande den staat van zijn huiszaken, en dergelijke, geen omstandig verslag doen. Een yder kan ligtelijk begrijpen in wat staat de zelve waren, als hy zig verbeeld een man, die naauwlijks een stad ter woninge hadde gevonden of hy moest door de viand of vreeze van merkelijk gevaar in 't korte van daar vertrekken, en dat meer dan eens met agterlatinge van alles, om na een veiliger schuilplaats om te zien. Wy zullen dan overgaan tot de brieven, in welke hy handelt van de oude penningen, waar in hy by uitnemendheid ervaren was. Hier zien wy de zaken aangaande deze stoffe zoo van hem als zijne geleerde vrienden zeer naauwkeuriglijk afgehandeld, zoo dat den lezer gewisselijk zeer groot vermaak en genoegen zal scheppen. De Regtsgeleerde zullen hier ook verscheide merkelijke Voorvallen, en wet-geschillen tot oeffeninge vinden: Want de Hr. Hotomannus wierd niet alleen over ver- | |
[pagina 254]
| |
scheide wetten door brieven ondervraagd, maar zelfs Vorsten en groote mannen quamen by hem om raad en hulpe, om hun regt op geheele Landschappen, door versterfregt enz. aan hen vervallen te beter te verdedigen. Zoo dat hier veele deftige lekkernyen voor allerhande geleerden opgedischt werden, ja zelfs voor Genees-Heeren, als hy de schranderste van de zelve over zijne ziekte raad vraagt. Dus verre van deze vermaarde Vader: Laat ons nu kortelijk spreken van zijn eigen aardige Zoon, en erfgenaam van alle zijne boeken en papieren, en die hem in geleerdheid en nette stijl van schrijven niet behoefde te wyken. Van dezen ziet men hier ook een groot getal van brieven, meest aan geleerde mannen van Engeland, en ook zulke, die wederom van de zelve aan hem gezonden wierden: dog naderhand van dat hof vertrokken zien wy hem in andere gewesten, en in onderhandelinge met de grootste schrijvers aangaande zaken van geleerdheid, en wat dien aangaande nieuws of liever voortreffelijks te vinden was. Daar zijn 'er egter eenige die van andere stoffen handelen, als over de onwettigheid der huwelijken, die heimelijk zonder wettig Predikant voltrokken wierden, waar over de Koning van Schotland hem zoo veel dank betuigde: ook wat 't woord Insula, of eiland, in de Roomsche Wetten eigentlijk beduid; en wat soort van Huizen in de steden daar mede beteekent wierden. Agter deze heeft de Heer van Meel nog verscheide brieven van geleerde mannen bygevoegt, dewelke geenzins het minste deel van dit sraay werk uitmaken. De | |
[pagina 255]
| |
eerste is van den grooten Erasmus, zig aan Pacaeus beklagende over zekere menschen, die hem eenige boeken te laste legden, die hy zelfs noit hadde hooren noemen, voor dat hy als de maker van de zelve wierd beschuldigt. De wijdberoemde man geeft daar in een beschrijvinge van Luther, welke die aanhang niet te wel zal gevallen. Die hier aan volgen zijn van Ranzovius en Lipsius; handelende van het noodlot, en hoe verre de invloeiinge der starren in 't zelve deel hebben, zeer waardig te lezen. De andere handelen alle van geleerde voorwerpen, dog op dat ik niet te verre uitloope zal ik tot besluit zeggen, dat dit gansche werk een schat behelst van Roomsche of Latijnsche wijsheid, door de Grootste Mannen met de uitmuntenste welsprekendheid en bevalligheid beschreven. |
|