De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
Henrik de Tweede.HEnrik, Hartog van Anjou, te Mans geboren, erfgenaam van Keizerin Matilde eenigste dogter van Henrik de eerste by Godefroy van Anjou, wierd op den 17 van Wintermaand 1154 te Westmunster van Theobaldus Aartsbisschop van Kantelberg, zonder de minste tegenstribbelinge gekroont, hoewel het zes weken duurde na de dood van Steven eer hy in Engeland quam, dewijl hy, hoewel van dezelve verstendigd, zeker kasteel, hem door Vrankrijk ontnomen, en door hem belegerd, niet wilde verlaten zonder het te veroveren. Deze jonge Vorst, de magtigste toen in Christenrijk, voorgenomen hebbende de liefde zijner nieuwe onderdanen te winnen en behouden door een zagte en regtvaardige regeringe, verkoos tot | |
[pagina 210]
| |
zijn raad de uitmuntenste mannen, zoo weereldlijken als Geestelijken van zijn rijk, en Thomas Bekket tot Kancelier van Engeland: Zond, volgens acte van 't Parlament te Wallingford gehouden, de door Steven in den oorlog gebruikte Vremdelingen, zoo Vlamingen (waar onder Willem van Yperen, Grave van Kent, wiens Landgoederen verbeurd verklaart wierden) als Franschen na hun land, tot zeer groot genoegen der Engelschen; herriep alle giften en vervremdingen van 's Kroons landeryen; herstelde het vervallene in zijne inkomsten en's rijks schatkamer; liet de Wetten door de beste regtsgeleerden verbeteren, zond vele Lords in Ballingschap, die tegen hun eed Steven tegen hem hadden geholpen; gebood vele Kasteelen, (sommige zeggen 1115.) Als toevlugtplaatsen voor meuiters te ontvesten, en anderen door Krijgsvolk bezetten. Hugo de Mortimer, de Hoogmoedigste man des Werelds, dit niet konnende verduwen, versterkte zijne Kasteelen van Glocester, Wigmore, en Bridge-North met oproerige bezettelingen, dewelke wel haast door Henrik ondergebragt wierden, hoewel hy voor het laatste levens gevaar geloopen | |
[pagina 211]
| |
zoude hebben, had Hubert van Sint Clair zig niet gesteld tusschen den Koning en een pijl die op hem geschoten was, waar door dezen Edelmoedigen Heer het leven, hoewel met een eeuwige roem van getrouwe dapperheid, verloor. Het rijk dus tot een tamelijke rust gebragt zijnde, zeilde K. Henrik na Vrankrijk, deed Louis aldaar hulde wegen Normandyen, Aquitanie, Anjou Maine, en Tourain. In zijn rijk gekeerd zijnde trok hy na 't Noorden, hernam de stad Carleil en 't gansche Graafschap van Cumberland, en naderhand de Stad Nieuw-Kasteel, en het Kasteel van Bamberge, en vervolgens het geheele Graafschap van Northumberland (door zijn Moeder de Keizerin aan haar oom K. David van Schotland gegeven) dewijl geen Koning of Koningin eenig gedeelte van het rijk mag vervremden: Dog het Graafschap van Huntington liet hy Malcolm behouden, dewijl het in 't hartje van 't rijk lag en bygevolg niet gevaarlijk in zijn handen was, en dien K. een Leenman van 't rijk deed zijn. Hy herriep insgelijks alle giften van eenige domeinen in Normandyen. Dit baarde in sommige Grooten wel eenig misnoegen, | |
[pagina 212]
| |
dog het wierd doorgaans en by de meesten aangemerkt als een noodzakelijk werk, en dienstig tot onderstand van de kroon, waar toe hy anders schattingen zoude hebben moeten invoeren. Maar het ontweldigen van 't Graafschap Anjou uit handen van zijn broeder Godefroy, tegen zijn gedanen eed kan men niet anders aan merken dan als enkele meineedigheid, en een verkragtinge van de menschelijke regten en de wetten van broederlijke liefde, hoewel hy voorgaf dat den eed hem was afgedwongen, zoo dat hy door Paus Adriaan de 7de van zijn eed ontheven wierd. Hy stond egter zijn broeder 1000 ponden sterlings en 2000 ponden Anjous geld jaarlijks toe. Dit nam Godefroy zoo euvel, dat hy 't kort naderhand bestierf. [Reg. 2.] Zijn eerste oorlogs togt was tegen de Wals-Engelschen, dewelke onder hun dappeperen Prins Owen voor hun vryheid en ter bescherminge van Noord Wals-Engeland eenige aanmerkens-waardige daden bedreven, ja zelfs met gevaar van 's Konings persoon, wiens Koninglijke Veldbanier de Graaf van Essex bloohartiglijk had laten vallen. Essex hier over van Robert de Montfort zijn eigen bloetverwant be- | |
[pagina 213]
| |
schuldigd zijnde, wierd een kampgevegt toe gestaan, hy te Reading overwonnen, het leven geschonken, dog als een Monnik volgens vonnis geschoren, in een klooster gestoken, en zijn goederen verbeurd verklaard. [Reg. 4.] Alles was nu in rust en voorspoed. De Koningin had reeds in Engeland 3 zonen gebaart, Henrik, Richard, en Godefroy: Willem (aan wien het rijk den eed van getrouwheid afgelegt hadde) was kort na zijn vaders komst tot de kroon overlede, zoo dat dezelve eed aan Henrik gedaan wierd. Thans vielen 'er eenige gewigtige zaken voor, te weten, het bezetten van Nantes in Bretagne na de dood van zijn broeder Godefrooy; zijn reis na parijs op noodiging van de Koning en Koningin van Vrankrijk; de vergeefsche belegering van Toulouse; het onryp huwelijk van Prins Henrik met Margareta dogter van Lodewijk; het misnoegen van Lodewijk, en vervolgens den oorlog daar uit ontstaan, die een einde nam met een huwelijks verdrag tussen Richard Henriks jonger Zoon en Adela dogter van Lodewijk. Wy treden nu tot het vermaardste geschil, dat mogelijk ooit onderdaan tegen een magtig Opper-Vorst met zoo veel on- | |
[pagina 214]
| |
verzettelijke moedigheid en hardnekkigheid heeft staande gehouden. Den adel was over de magt en baldadigheid der geeste lijken, dewelke geen weereldsch regt onderworpen, boven andere boeve stukken, over de 100 doodslagen 't zedert des Konings komste tot de kroon bedreven hadden, nayverig geworden, en had den Koning zulks aangedient, deze droeg daar op in een Parlament te Westmunster voor om een acte te maken, dat alle zoodanige Geestelijke Personen, die gevangen en overtuigd zouden worden van eenige zware misdaden, het voorregt van de kerk zouden verliezen, en aan de burgerlijke overheid overgelevert werden om over hunne misdaden te worden gestraft gelijk des Konings andere onderdanen. [Reg. 9.] De Aartsbisschop Thomas Becket, en zijn onderhoorige geestelijken nevens de andere Bisschoppen vertoonden den Koning, dat zy zulk een Acte, als strijdig tegen de vryheden van de Kerk, die hy gezworen hadde te zullen handhavenen niet konden toestaan, en baden hem derhalven ootmoediglijk dat hy niets wilde doordringen, dat tot nadeel van haar regtsgebied en zoodanige vryheden, die zy onder hem en sijn Vorstelijke voorsaten genoten hadden, | |
[pagina 215]
| |
soude strekken. De Koning, over dit antwoord misnoegd, vraagde hen of zy hen zelven wilden onderwerpen aan de wetten en gewoontens, die de Aartsbisschoppen ten tijde van zijn grootvader Henrik de eerste onderhielden? Zy zeiden ja, behoudende in alles hun orde, de eere Gods en de H. Kerk. Dit antwoord verwekte in den Koning nog grooter misnoegen, te meer dewijl hy zag, dat de Bisschoppen door Becket, van wien hy zulks wegens zoo vele gedane weldaden 't minst hadde verwagt, aangezet wierden, zoo dat het Parlament opbrak zonder iets te besluiten. De Koning, om de hoogmoed van Becket te beteugelen, verbied hem in zijn tegenwoordigheid te verschijnen, ontneemt hem alles dat hy kan, houd zijn tegenstrevers de hand boven 't hoofd, en brengt te weeg, dat alles hem in des Konings geregts-hoven werd tegengewezen, en dat meer is, hy breekt den onderlingen band en krijgt eerst den Aartsbisschop van Jork, de aloude mededinger van Cantelberg na de Opperste Kerk-voogdy, en naderhand de Bisschoppen van Lincoln en Hereford, twee voorname mannen op zijn zijde. De Paus van alles verwittigt vaardigt een bode af met bevel aan den | |
[pagina 216]
| |
Aartsbisschop, dat hy alles met den Koning zijn Heer zoude byleggen, en beloven zijne wetten zonder uitzonderinge te onderhouden. Becket door deze boodschap en 't aanraden van vele Grooten geperst, verschijnt te Woodstok voor den Koning, belooft Ga naar voetnoot*ter goeder trouwe des Konings wetten zoo verre als verzogt was te zullen onderhouden. De Koning, die nu alles gewonnen dagt, beroept een Parlament te Clarendon, belast de wetten van Henrik de eerste op te zoeken en in geschrift te stellen, en den Aartsbisschop en Bisschoppen, hun zegels onder dezelve te zetten. [Reg. 10.] Becket vervalt weder tot zijn vorige ongehoorzaamheid (hoewel de andere Bisschoppen tot het teekenen gereed waren) zeggende dat hy door zijne beloften zwaarlijk hadde gezondigt en zulks in dit geval niet meer meende te doen. De Koning hier door tot gramschap vervoerd dreigde hem en de zijne te zullen verdelgen en uitroeyen: Dog de koppige Aartsbisschop wierp door de tranen en smeekingen van vele hem te voet gevallene Grooten eindelijk zoo bewogen, dat hy in 't woord van een Priester voor den Koning, de geestelijkheid, en | |
[pagina 217]
| |
't volk zwoer, dat hy de wetten, die de Koning Avitae of Grootvaderlijke noemde zoude onderhouden. Dit deden ook alle de Bisschoppen, abten enz. mitsgaders de Graven, Baronnen, en verderen adel. De Koning vergt becket verder dat hy dezelve wetten met zijn zegel zoude onderteekenen en zegelen gelijk de andere Bisschoppen reeds hadden gedaan. Dit sloeg hy teenemaal af, zeggende dat hy zulks alleenlijk beloof: hadde om den Koning eere te doen, en verbotenus alleenlijk met woorden, maar met geen voornemen om die wetten te bevestigen. Henrik vaardigt hier op gezanten af na Rome, verzoekende dat de magt van Legaat aan den Aartsbisschop van Jork mogt werden opgedragen: dit vond de Paus, die de zake van Becket als zijn eigen aanmerkte, dog zulks ontveinsde, niet goed; Dog stond den Koning in zekere bul toe de plaats van Legaat te bekleeden, 't welk Henrik zoo euvel nam, dat hy de bul wederwaardiglijk na des Pausen stal te rug zond. Kort daar na word Becket in een Parlament te Northampton rekening afgevordert van 30000 ponden sterlings door hem in zijn Cancellierschap ontfangen. Becket antwoord dat de Koning | |
[pagina 218]
| |
wel wist, dat hy voor zijn komste tot het Aartsbisdom door quijtbrieven van den Prins, de Barons van de Schatkamer, en Robert de Lucie Hoofdregter van Engeland van alles wegens den Koning ontslagen was, en dat hy dien aangaande niet verder wilde te regt staan. De koning houd egter aan om vonnis tegen hem zoo wegens dit geld, als zijn ongehoorzaamheid en het overtreden der wetten, zoo dat hem belast wierd des morgens te verschijnen om zijn censure te hooren. Waar op hy des morgens vroeg de misse van den eersten Martelaer Steven, waar in deze woorden zijn, Ga naar voetnoot*etenim Sederunt principes & adversum me Loquebantur &c. zeer statelijk dede, en in zijn volle Aartsbisschoplijk gewaad met het kruis in zijn regter hand na 't hof reed, en voor den Koning verscheen: deze door den zeldzamen toestel ontsteld en verbitterd, gebood zijne rijksgenoten vonnisse over hem te vellen als een verrader en en meineedige; derhalven wierd hy door de Graven van Cornwal en Leicester, als Regters zittende, bevolen zijn vonnis aan te hooren, waar op hy zig op den stoel | |
[pagina 219]
| |
van Rome beriep, met betuiginge, dat zy geen behoorlijke Regters waren. Hier op wierd hy van yder een voor een verrader enz uitgemaakt, waar op hy Ga naar voetnoot†antwoorde, dat, 't en ware om zijn beroep, hy zoude met iemand van hen kampen in 't veld om zig te bevrijden van verraad en meineedigheid, en vertrok zoo uit het hof envervolgens onder de naam van Dereman uit het rijk na Vlaanderen en vervolgens na Vrankrijk. Henrik verzoekt daar op door gezanten dien Koning, dat hy Becket, die als een verrader gevlugt was, niet zoude beschermen of dulden, dog vrugteloos; want deze in tegendeel maakte den Paus tegen Henrik op. Henrik om de Fransche streken te verydelen zond den Aartsbisschop van Jork, eenige Bisschoppen, de Graaf van Arundel, enz. als gezanten na Rome, om dat Hof door beden of geschenken te winnen. Zy verzogten dat de Paus twee Cardinalen na Engeland wilde zenden om alles te onderzoeken en af te doen: dit sloeg den ouden vader af, zeggende, dat zulks zijne eigen eer en werk was, en dat, als hy geoordeelt moest werden, hy hem zelf zoude oordeelen, wel wetende dat de Koning magtig, en de Pause- | |
[pagina 220]
| |
lijke gezanten ligtelijk omgekogt werden, en dorstiger na goud en zilver dan na de geregtigheid waren. Hier uit kon de Koning bespeuren, dat het Roomsche Hof hem zogt om den tuin te leiden, en besloot derhalven alle de bloedvrienden van Becket zonder aanzien van kunne of Ouderdom, nevens zijne aanhangelingen te bannen, en hun geestelijke en Wereldsche inkomsten te beslaan. Dit trof den gemelijken Aartsbisschop zoodanig, dat hy alle den genen, die de in geschil leggende wetten gehoorzaamden of verdedigden in den ban dede, waar van zy aanstonds hooger beriepen: [Reg. 12.] dog de Koning hier van verwittigd, mitsgaders dat Becket gedreigt hadde zijn persoon ook in den ban te doen, bragt een magtig leger op de been op voorgeven van Wals-Engeland te dempen, 't welk soo veel te weeg bragt, dat 'er twee Legati à latere van Rome afgevaardigt wierden om den Koning en den Aartsbisschop, te verzoenen; maar de Paus gewaarschouwd, dat zy Becket in den grond meenden te bederven, zond hen brieven na, door welke hun volle magt teenemaal besnoeit wierd. Deze naderhand by Becket gekomen zijnde weigerde hy zijn zake aan hen | |
[pagina 221]
| |
te stellen, 't en zy men hem alle het afgenomene weder gaf, en hem herstelde. Verder aangemaand zijnde zig den Koning te onderwerpen, zeide hy zulks te willen doen behoudens de eere Gods, de vryheid van de Kerk, behoudens zijn eigen eer, en het bezit zijner Kerken; en behoudens zijn eigen en zijner vrienden regt. Men vroeg hem of hy, om de rust van de kerk, die hy zoo scheen te behartigen, te bevorderen, zijn Bisdom wilde afstaan, indien de Koning het invoeren zijner wetten wilde staken: waar op hy hervatte, Ga naar voetnoot*dat de evenredenheid ongelijk was, dewijl hy zonder de eere van zijn Kerk en persoon te quetsen zijn Bisdom niet konde afstaan, daar aan de andere zijde de Koning om de behoudenisse van zijn ziele en zijn eere gehouden was die wetten te laten varen (wilt gy de reden weten?) om dat de Paus en hy die veroordeelt hadde. Dus liep alles vrugteloos af. Henrik, door dezen hoon getergd, liet de Monnikken van de Abdy van Pontenei weten, dat hy, indien zy Becket langer onderhielden, alle die van hun orde uit Engeland zoude jagen. Hier op wierd hy by de Koning van Vrankrijk te Sens onderhouden, alwaar | |
[pagina 222]
| |
hy den zelven en den Grave van Vlaanderen tegen Koning Henrik ophitste, en waarschijnlijk oorzaak was van een vredebreuk tussen die Vorsten. Ga naar voetnoot*[Reg. 14.] De looze Roomsche opper-Kerkvoogd hield egter zijnen onverzettelijken geestelijken kampvegter de hand boven 't hoofd, gevende hem alle voorregten, die zijn voorzaten ooit hadden genoten. De Koning hier over ten hoogsten misnoegd, voegt zig by den Keizer tot verdediginge van den Tegen- Paus Victor: waar op Paus Alexander den Bisschop van London, die des Konings zake met yver verdedigde, belaste den Koning te vermanen zulke wegen niet in te slaan. Dog wanneer de brieven en bemiddelingen vrugteloos waren, liet de Paus den Koning weten, dat hy den Aartsbisschop niet langer zoude wederhouden van zig zelven en de Kerk met het Geestelijk zwaard te wreken. Waar op Becket den Bisschop van London in den ban doet, en naderhand zoo veel anderen, dat 'er naauwlijks in des Konings Kapelle iemand te vinden was, die den dienst konde waarnemen. Henrik vertroost den Bisschop, bied aan de kosten van Appel te dra- | |
[pagina 223]
| |
gen, en verzoekt den Paus afgezanten te zenden om zijne in den ban gedane onderdanen te ontslaan, en de vrede te herstellen, of dat hy anders verpligt zoude zijn op een andere wijze voor zijn eere en veiligheid te zergen. [Ger. Dorob.] Becket bleef ondertussen onbewegelijk by zijn stuk, tot dat eindelijk de Koningen van Engeland en Vrankrijk, door bemiddelinge van de Paus verzoend zijnde, Becket door kragtige aanradinge van vrienden in der Koningen tegenwoordigheid te Montmirial verscheen, zig voor zijn Konings voeten nederwierp, en de gansche zake aan hem stelde, dog met een nieuwe uitvlugt, Salvo honore Dei, behoudens de eere Gods. [Reg. 16.] Henrik eenigzins verstoord zeide tegen den Koning Van Vrankrijk en de omstanders, dat de man van zoo gemelijken aart was, dat hy zeg gen zoude, dat alles, 't welk tegen zijn zinlijkheid aanliep, tegen de eere Gods streed; hy verklaarde ook, op dat men niet denken zoude, dat hy tegen de eere Gods of den Aartsbisschop dwars dreef, te vreden te zijn, dat de Aartsbisschop niet meer zoude doen als de heiligste van alle zijne voorzaten hadden gedaan aan de minste der Koningen, die voor hem waren geweest. | |
[pagina 224]
| |
Dit zedig en onverwagt antwoord bewoog den Koning van Vrankrijk zoodanig, dat hy den Aartsbisschop eindelijk vroeg, of hy zig grooter en heiliger oordeelde dan St Pieter: de wederzijdsche Grooten beschuldigden hem ook van groote hoogmoed en hardnekkigheid, waar door hy de rust van de kerk en zijn eigen verstoorde. Dus bleef alles even verward: dog Henrik verwittigd zijnde, dat de Aartsbisschop van Sens den Paus in persoon hadde verzogt Engeland te interdiceren, dat is, op te schorten in het gebruik van Godsdienst en Christelijke begravenisse, liet uit Normandyen, daar hy was, een verbod uitgaan van dezen inhoude, dat de overbrengers van zodanige brieven van interdictie aanstonds zouden werden gestraft als verraders van den Koning en het rijk; dat geen geestelijke zonder verlof zijner regters uit het rijk zouden vertrekken, en niet zouden wederkeeren dan met toestemminge van den Koning zelf; dat niemand eenige boodschap van den Paus of Becket zoude ontfangen, of hooger op hen beroepen, of eenige regtspleginge in hun naam zoude doen; dat, indien eenig Geestelijk of Wereldlijk persoon eenig vonnisse van interdictie quame te gehoorzamen, zy en alle hunne bloedverwanten uit het rijk ge- | |
[pagina 225]
| |
jaagt zouden werden; dat alle Geestelijken, die eenige inkomsten in 't rijk hadden, binnen zes maanden zouden t'huis keeren op verbeurte der zelve aan den koning: enz. Dus zag men het Weereldlijk tegen 't Geestelijk Zwaard getogen. Dog Henrik, alle deze verwarringen eindelijk zat geworden, quam met den Koning van Vrankrijk tot een nader mondgesprek op de grenzen van Normandijen, nam den Aartsbisschop ter zijden, stijgende beide tweemaal van hun paarden, wanneer de Koning den toom van des Aartsbisschops paard hield, zoo dat alles zig tot verzoeninge schikte, en de zake kort naderhand te Ambois door bemiddelinge van den Aartsbisschop van Rouan en den Grave van Blois bygelegt en den Aartsbisschop herstelt wierd. Prins Henrik was op sterk aanhouden van zijn vader, op den 14 van Zomermaand 1170 als Koning nevens zijn Vader gekroond door de Aartsbisschop van Jork, wordende hen door den Koning, Schotland, en zijn broeder, mitsgaders alle de Grooten. hulde gedaan en trouwe gezworen, en een Koninglijk Kroonmaal door Henrik aangeregt, die, om zijn zoon te grooter eere aan te doen, zelf de eerste schotel op | |
[pagina 226]
| |
tafel wilde brengen, 't welk den Aartsbisschop van Jork met een lacchende mond tegen den Jongen Koning deed zeggen, Ga naar voetnoot*brave zoon zijt verheugd, daar is geen Vorst in de Weereld, welke zulk een dienaar heeft die op zijn tafel past als gy hebt. Waar op den onnatuurlijken jongman antwoorde, wat? zij gy daar over verwondert? mijn vader doet niets dat hem qualijk voegt, dewijl hy maar aan eene zijde van Koninglijk bloed gesproten is, en wy van vaders en moeders zijde Koninglijk gehoren zijn. Welke woorden in den ouden Koning een te laat berouw veroorzaakten: hier by quam nog dat de Koning van Vrankrijk, gebelgd om dat zijn dogter niet nevens haar gemaal was gekroond, Normandyen te vyer en te zwaard aantaste: dog dit wierd gestut door beloften dat zijn zoon herkroont, en zy dan nevens hem met gelijke plegtigheden gekroont zoude werden, gelijk te Rouan geschiede. Becket was niet lang uit zijn ballingschap gekeerd wanneer hy de Pausselijke bullen verkondigde, waar door de Aartsbisschop van Jork en de Bisschoppen van London, exceter, Salisbury, Oxford, | |
[pagina 227]
| |
Rochester, St. Asaph, en Landaf, in hun dienst opgeschort wierden tot dat zy Becket hadden voldaan wegens het Kroonen en 't helpen Kroonen van den Jongen Koning; en het beweren van des Konings zake tegen hem: En hoewel de Jonge Koning voor hen sprak, wilde hy hen niet dan op harde voorwaarden ontslaan: waar op zy by den ouden Koning over den koppigen Becket klaagden, dat hy 't zedert zijn wederkomst zoo heerschzugtig geworden was, dat men niet onder hem kon leven. Men zegt dat de Koning dit hoorende, en door gramschap vervoerd gezegt zoude hebben, In wat ellendige staat ben ik, die in mijn rijk niet gerust kan zijn om dezen eenigen Priester? Is 'er niemand, die my uit deze zwarigheid wil redden? Deze woorden wierden niet dan te veel opgemerkt door vier Ridders, die den Koning oppasten, dewelke zig na Engeland haasteden en den Aartsbisschop op den 30 van Wintermaand 1172. in zijn Kerk, na vele schendwoorden en wonden, het brein uitsloegen, dat het Autaar daar mede bespat wierd. Hy was in alle de omstandigheden van zijn dood zeer standvastig. Wy zullen niets van de wonderdaden hem na zijn dood toegeschre- | |
[pagina 228]
| |
ven nog van de bedevaarten en eerbewijzingen melden, als zijnde bygeloovige eerbiedigheden aan een onverzettelijk dwarsdrijver van geestelijke, en onbepaalde Hierarchy, waar onder geen mensch van verstand of oordeel, ik laat staan een Vorst, wil staan, veel min zugten. De rampzalige moordenaars weken na 't Noorden en na eenigen tijd verder uit het rijk, stervende alle binnen vier jaren in Ballingschap. De Koning nam de droevige mare van Beckets moord zeer ter harte, wel voorziende wat reeks van ongelukken het vermoeden, dat die op zijn bevel bedreven was, na zig zoude slepen, en betuigde derhalven, dat hy zig het oordeel van zulke afgezondene Cardinalen zoude onderwerpen als den Paus goed vond, om aldus zijn rijk van opschortinge van Godsdienst enz. te bevrijden. Henrik om zig de ongeneugte van dit treurig voorval en deszelfs gevolgen verder te ontrekken, stelt zijn gedagten op het onderbrengen van Yrland, waar toe hem 't verzoek van Dermot, een der vijf Yrsche Koningen, door Rotherik uit zijn Rijk Lemster verdreven, om dat hy zijn overspelig wijf geschaakt hadde, aanleidinge gaf. Deze Dermot | |
[pagina 229]
| |
van Henrik verlof bekomen hebbende om volk te werven, bewoog den dapperen Robert Tiststeven, om hem nevens de zijnen in Yrland te dienen, alwaar hy zonder tegenstand op den 1 Mey 1170 te Bagg-bun geland zijnde verder met Pendergast, die des anderendaags ook met eenig volk aangekomen was, 390 man sterk, sommige in volle harnas, met vliegende vanen na Weisford rukte, welke stad door de Yren, die zulk een toestel ongewoon waren, aanstonds overgegeven wierd. Dermot schonk deze Stad aan Tiststeven, die aldaar de eerste Engelsche volkplantinge voortqueekte, die nog eenigermaten de oude Britse kleedinge en spraak behoud, en met de naam van Weisford Speech, dat is, Weisfordse spraak, bekend is. [Reg. 17.] In 't volgende jaar zond men nog eenige hulpbenden: en de beroemde Richard, bygenaamd Strongbow, of sterke boog, van 't huis van Clare en Graaf van Pembrooke, door deze voorspoed en beloften van Dermot aangelokt, lande naderhand in de rivier van Waterford, toe Pothlarge genoemd, met twee honderd Geharnasde ruiters en duizend krygsknegten, overweldigde die stad, deed de inwoon- | |
[pagina 230]
| |
ders over de kling springen om de anderen een schrik aan te jagen; en troude aldaar volgens belofte van Dermot deszelfs dogter, krygende tot een bruidschat zyn rijk, 't welk hy door zyn ontugt en snoodheid in rampen gedompelt hadde, waar na hy in 't korte overleed, en van zyn Landsgenooten, ter gedagtenisse van het verraden zijns Vaderlands, de toenaam van Ningal dat is, vriend van vremdelingen na liet. De Graaf van Pembrooke rukte verder zonder wederstand door 't eiland, nam gyzelaars voor der inwoonderen gehoorzaamheid, en met weinig moeite de Hoofdstad Dublin in. Koning Henrik van alles verwittigd, oordeelde dat deze waaghalzen zig te veel hadden aangematigt, en dat hem de eere toequam van 't werk te volbrengen: waar op hy een verbod liet uitgaan, dat geen schip iets uit zijn rijk na Yrland zoude voeren, en dat alle zyne onderdanen van daar te rug zouden keeren, en hun onderneminge staaken, of dat hun Landgoederen verbeurd verklaard zouden werden. [Reg. 18] Met eene zond hy eenig volk over om hem den weg te banen en volgde kort in persoon, landende des Avonds voor St. Lucas dag agt | |
[pagina 231]
| |
mylen van Waterford in den Jare 1172. Des anderen daags trok hy na Waterford, alwaar de Koningen van Corke, Limrick, Oxerie, en Meath en alle de Yrsche magt (Rodorick Koning van Gonnaught uitgezonderd, die zig in zijn vastigheden hield) zig nevens alle de Geestelyken aan hem onderwierpen en den eed van getrouwheid aan hem, den Jongen Koning, en der zelver erfgenamen deden. Dus wierd dit verdeeld en tweedragtig eiland zonder eenige tegenweer onder de Heerschappy van vremdelingen gebragt. Van Waterford toog hy na Dublin en hield aldaar een vergaderinge van gemelde Koningen, en de Geestelijke en Weerledsche Lords tot herstellinge van de Kerk en Staat aldaar; wordende met toestemminge van den Paus als hun Opper en erf Koning erkent. Het Christimis-Feest te Dublin met zijn onderhoorige Koningen geviert hebbende, stelde hy Hugo Lacy aan als Regter van Yrland, en ontnam den Grave van Pembrooke zijn onderhoorig rijk van Lemster. In Engeland gekeerd zijnde, zeilde hy aanstonds na Normandijen met zijn Zoon, om Theodinus en Albertus des Paus gezanten te | |
[pagina 232]
| |
ontmoeten, en zuiverde zig te Avranches in de tegenwoordigheid van de zelve en alle de Normansche Bisschoppen en Abten plegtelijk met eede van alle last of bevel, of toestemminge, van Beckets moord, waar op hy ontslagen wierd mits belovende, dat hy den Paus Alexander en zijn Catholijke nazaten niet zoude verlaten , zoo lang zy hem als een Catholijk Koning handelden; dat men zig of Rome hooger zoude mogen beroepen, mits borg stellende in geval zulks gevaarlijk voor 't rijk mogt zijn; dat hy drie Jaren de kruistogt zoude aanemen, en de volgende Zomer in persoon na Jerusalem trekken; dat hy de Tempelieren zoo veel geld zoude doen toetellen waar mede men voor een Jaar 200 Krijgsknegten in den H. Oorlog zoude konnen onderhouden ; dat hy de uitgebannen wegens Becket zoude herroepen; dat hy zyn goederen aan de erfgenamen zoude ter hand stellen; en dat hy alle gewoontens, die in zijn tijd tot nadeel van de Kerk wareningevoerd, zoude vernietigen. Dus nam dit werk, dat zoo veel gerugts, moeite, en onlust veroorzaakt hadde een einde, en Becket wierd kort naderhand van Paus Alexander gecanonizeert; zoo dat Henrik, die te vooren Becket zoo veel smaad hadde | |
[pagina 233]
| |
aangedaan, nu te vreden was voor zijn graf te knielen, en te bidden, hoewel eenige Jaren naderhand te Parijs onder de Leeraren getwistredent wierd of Becket zalig was dan niet. De Jonge Henrik was middelerwyl met zyn gemalin op nieuw gekroond, en trok met zyn vaders toestemminge na Vrankrijk, alwaar hy door den Koning Lodewyk zyn schoon Vader opgehitst wierd tot die verfoeyelijke en onnaturelijke wederspannigheid, die door Henriks Jaloersche Gemalinne eerste onder de hand en naderhand opentlijk gekoestert wierd. De hoofden dezer t'zamenzweringe waren de Koning van Vrankrijk, de Jonge Koning Henrik, de Koning van Schotland, Richard en Godefroy, Henriks twee jonger Zonen, Philip Grave van Vlaanderen, de Graven van Boulogne, Blois, Chester, Leicester, Norfolk, en andere aanzienlyke Grooten. Terwyl de Schotten Northumberland en Cumberland bestookten, taste de Koning van Vrankrijk en zyn aanhang Normandyen, Aquitanie, en Bretagne aan, en belegerde Verneuil met zulk een geweld, dat de bezettinge de stad beloofden over te geven indien zy binnen ze- | |
[pagina 234]
| |
keren tijd niet wierden ontzet. Dit deed den Ouden Koning derwaarts spoeden, en de belegerden van hun ontzet verzekeren. Dog Lodewijk bedroog den manhaftigen en opregten Henrik met een fransche streek, verzoekende, dat Henrik hem op zekere dag en tijd zoude ontmoeten om alles met zijne zonen by te leggen. Henrik dit geloovende verscheen op de gezette tijd en plaats, en niemand vernemende begon hy, dog te laat, het bedrog te merken, want Lodewijk den tijd van 't ontzet verloopen ziende, liet de stad weten, dat Henriks leger geslagen en geen ontzet voor hen te hopen was, waar op de stad overgegeven, en door Lodewijk (dewijl hy dezelve niet kon behouden) tegen eed en belofte verbrand en geplondert wierd. Ga naar voetnoot*Henrik door dezen hoon aangezet joeg den vlugten den loozen Lodewijk zoo yverig na, dat hy met het bloed veler Franschen wraak van de zelve nam, Verneuil weder bezette, en 't Kasteel Damville verraste. Van daar toog hy na Rouan zond zijne Brabanders | |
[pagina 235]
| |
na Bretagne tegen den Grave van Chester, die by n 't gantsche land overweldigt hadde, dog zy weken op de aankomst nevens hun bondgenooten na 't Kasteel van Ga naar voetnoot†Dole, 't welk van Henrik in persoon belegerd en ingenomen zijnde, zy alle zijn oorlogs gevangenen bleven. Deze overwinninge bragt dat gewest in rust. In Engeland wierd de hoogmoedige Graaf van Leicester, die den Grave van Cornwal en Richart de Lucie dagt te verrassen, by Farnham zoodanig geslagen, dat 'er over de tien duizend der zijnen sneuvelden, en hy nevens zijn Gravin en vele Grooten gevangen, en na den Koning in Normandyen gevoerd wierd. Dit bragt de t'zaamgezworenen zulk een schrik aan, dat zy een plaats tot de vredehandelinge verzogten die tussen Gisors en Try beraamt wierd. De oude Koning hoewel over al zegepralende bood zijn zoon Henrik de helst der inkomsten van de Kroon van Engeland, nevens vier bequame Kasteelen daar in, aan: en indien hy liever in Normandyen wilde blijven de helft van de inkomsten van dien, mitsgaders alle de inkomsten van Anjou enz. Richard bood hy aan de | |
[pagina 236]
| |
helft der inkomsten van Aquitanie en vier Kasteelen aldaar: en aan Godefroy de Landen, die hy met de dogter van den Grave van Conon zoude hebben, stellende verders alles aan de uitsprake van den Aartsbisschop van Tarento, en de afgezanten van den Paus. Dog Lodewijk, die geen zin in dezen handel hadde, bestak het werk zoodanig, dat Henrik wederwaardiglijk bejegent wierd, zoo dat alles verwardelijk afgebroken wierd, en de benden aanstonds aan het schermutselen vielen. Tegen de winter wierd tussen de beide Koningen, als mede tussen den Koning van Schotland en den Bisschop van Durham, een stilstand van Wapenen getroffen. [Reg. 20.] De Lente was naaulijks aangekomen en de stilstand geeindigt, wanneer de Jonge Henrik en Philip Grave van Vlaanderen te Grevelingen met hun benden gereed lagen om na Engeland over te steken. De Koning van Schotland viel ook in Northumberland, dog met weinig voordeel. Henrik, van zijn zoons toebereidselen verstendigd, spoed na Engeland, landende te Southampton, van waar hy na Cantelberg ging om het graf van zijn gewaanden martelaar Becket te bezoeken, en zijne bede- | |
[pagina 237]
| |
beloften te voldoen. In 't gezigt van de kerk gekomen, en van zijn paard gestegen zijnde, ging hy drie mijlen barrevoets, hoewel de scharpe steenen zijne voeten griefden, dat 'er 't bloed uitquam. Men merkt ook aan, dat op den zelven dag, wanneer hy van Cantelberg vertrok, de Koning van Schotland te Almeik geslagen en gevangen wierd. Lodewijk hoorende dat de Oude Koning (van wien hy zeide dat hy niet scheen te gaan maar te vliegen) in Engeland aangekomen was, ontbood den Jongen Koning en den Grave van Vlaanderen te rug, en belegerde Rouan rondom behalven aan de kant van de Seine. Henrik middelerwijl bezig geweest met het in rust brengen van Engeland, 't welk hy met zoo veel wijsheid verrigte, dat hy in zeer korten tijd het gansche tijk bevredigde en onder zijn gehoorzaamheid bragt. Daar na trok hy, met 1000 Walsch-Engelsche-hulp benden en zijne gevangens de Koning van Schotland, en de Graven van Leicester en Chester na Normandyen tot het ontzet van Rouan; in welke stad gekomen zijnde liet hy de poorten open zetten, en tarte Lodewijk en de zijnen ten strijde, dog deze, de zieken zijn's le- | |
[pagina 238]
| |
gers voor uit gezonden hebbende, trok schandelijk af (hoewel hy belooft hadde des anderen daags met Henrik in mondgesprek wegens een algemeen verdrag te treden ) latende zijn oorlogs-tuig en behoeften den Engelschen tot beuit. Dus dwong deze dappere held zijne grootste vyanden, zoo dat de Koning van Vrankrijk en de Jonge Henrik zig gedwongen zagen een bestand met hem te sluiten, [Reg. 21] daar Richard Henriks Jonger Zoon niet na wilde luisteren: dog naderhand met berouw getroffen wierp hy zig met tranen in de oogen voor zijn's Vaders voeten, en was naderhand een ernstig middelaar en uitwerker van de algemeene vrede, die kort naderhand wierd gesloten. Dus keerden de Jonge en Oude Koningen na Engeland, landende op den 15. Mey 1175. Te Portsmuiden. Ga naar voetnoot*Willem Koning van Schotland moest 100000 ponden sterlings voor zijn rantsoen, de helft op de hand en 't overige op tijd betalen, waar voor de Graafschappen van Northumberland, Cumberland, en Huntingdon, nevens de Kasteelen van Berwik, Edenburg, Roksburg, en Striveling, verpand bleven. Thans | |
[pagina 239]
| |
vulde Henrik, te Woodstok zijnde, de opene Bisdommen en Abdynen met bequame mannen, verheffende zijn getrouwen vriend Jan van Oxenford tot het Bisdom van Norwich. Van daar te Jork gekomen, wierden verscheide zaken van gewigt tussen hem en Willem van Schotland verhandelt. Kort daarna verdeelde hy in een Parlament te Northampton Engeland in zes gerigts kreitsen, stellende tot yder drie Kreits Regters aan. Omtrent dezen tijd liet de Jonge Koning weder eenigen afkeer tegen zijn vader blyken, 't welk dezen verpligte zijne vestingen in Engeland en Normandyen behoorlijk te bezetten en voorzien. [Reg. 23] In den Jare 1177 wierden twee zijner dogters uitgehuwelijkt, de eene aan Willem Koning van Sicilie, de andere aan Alfonsus de 9de, toegenaamd de Goede, Koning van Kastile. Eenige volgende jaren bragten niets merkelijks voort dan alleenlijk eenige onlusten tussen de oorlog- en twistzugtige zonen des Konings, die onder de hand, gelyk men verhaalt, van hem uit staatkundige inzigten tegen anderen opgehitst wierden. [Reg. 19.] Dog terwyl de Jonge Henrik bezig was met zijn broeder Richard te dwingen om hem we- | |
[pagina 240]
| |
gens Aquitanie hulde te doen, en zyn Vader en Richard door looze vonden den voet op de nek te zetten, wierd hy tot een spiegel van wederspannige kinderen in den bloemzynes levens, 28 Jaren oud zynde, door een heete koorts en de loop overvallen, en door de Wrekende hand Gods uit dit leven weggerukt te Martel digt by 't Kasteel van Limoges ('t welk zyn Vader belegerde) na dat gy groot berouw wegens zyn ongehoorzaamheid betuigt hadde, wordende op zyn verzoek te Rouan begraven, hoewel hy eerst te Mans ter aarde besteld was. Henrik, gelyk een tweede David, was over de dood van dezen tweeden Absalom zeer gevoelig, hoewel hy egter daarom zyn staat en oorlogs zaken niet min behartigde. De jonge Philip de tweede Koning van Vrankryk verzogt op de dood van den jongen Henrik de overlevering van 't land van Vexin, 't welk zyn zuster tot een weduwgift toegewezen was, dog de Koning, niet gewoon van dergelijke panden te scheiden stond haar uit dien hoofde 17050 ponden Anjous geld des jaars toe, en deed Philip hulde wegens alle landen die hy in Vrankrijk te leen bezat, 't welk hy nooit | |
[pagina 241]
| |
aan de Vader had willen doen, en deed hem onderstand tegen Philip Grave van Vlaanderen, toen een magtig Vorst, dewelke Odo grave van Borgogne, nevens de graven van Champagne, Henegouwen, Namen, en St. Paul en anderen te hulp gekregen hebbende 't gebied van den K. van Vrankrijk inrukte, en grooten beuit maakte, zoo dat hy eindelijk genoodzaakt was met den Grave tot nadeel een verdrag te sluiten. Na dit quamen de Koningen van Engeland en Vrankrijk tussen Gisors en Try, by malkander, alwaar Henrik zwoer, dat hy Adela aan zyn zoon Richard zoude geven, en Philip stond haar daarop 't Land van Vexin toe, 't welkzyn zuster. Margriet te voren hadde gehad. Dezeband was egter kragteloos, want Philip, had Richard reeds verleid, en leefde met den zelven zoo gemeenzaam, dat, gelyk gezegd word, zy gemeenlyk by malkanderen aten en sliepen, 't welk in Henrik zulk een nayver verwekte dat hy Richard t' huis ontbood, en deed zweren, dat hy hem zoude getrouw zijn tegen alle personen wie 't ook was. Naderhand gereed zynde om na Engeland over te steken, wierd hy verstendigt dat Philip groote toe bereidselen | |
[pagina 242]
| |
maakte om zyne landen in Vrankrijk aan te tasten, 't en zy hy aanstonds zijn zuster Adela aan zyn Zoon Richard leverde, of Gisors en Vexin hem overgaf. Hier op keert hy te rug en ontmoet den Koning van Vrankrijk tussen Gisors en Try, alwaar zy niet alleen door den Aarts-Bisschop van Tyrus bevredigt, maar ook bewogen wierden om in persoon na den Heiligen oorlog te gaan. Des Konings Zoon Jan, schertswyze Jean sans Terre of Jan zonder Land genoemd, wierd van zijn Vader Koning van Yrland gemaakt, hoewel het opschrift van zyn zegel niets anders was dan, Sigillum Joannis filij regis Angliae domini Hiberniae. Het zegel van Jan 's Konings van Engelands Zoon, Heere van Yrland. De krooninge bleef uitgesteld om dat Henrik te voren in 't geval van zyn Zoon Henrik de handen gebrand hadde. Men vervaardigde nu alles tot den H. Oorlog; en die van Engeland zouden tot onderscheid Witte, die van Vrankrijk Roode, en de Vlamingen Groene kruissen dragen. Beide de Koningen voerden met toestemminge van hun Geestelijke en Wereldlijke Heeren een schattinge in van den tienden penning van alle hunne inkomsten, en een | |
[pagina 243]
| |
tiende van alle tilbare goederen, en maakten verscheide heilzame wetten tot voortt zettinge van deze loffelijke optogt. Dit jaar wierd Godefroy, Henriks derde en zeer ongehoorzame en hardnekkige zoon, te Parijs in een steekspel ellendiglijk door de paarden verplet. Terwijlmen bezig was met de toerustinge en inzamelinge van 't geld tot den H. Oorlog, kreeg Richard 's Konings zoon verschil met de Graaf van Tholouse, die op aanradinge van eenen Pieter Suillar eenige koopluiden van Aquitanie in verzekeringe genomen hadde, waar op Richard dezen Suillar betrapte en gevangen hield, 't welk de Graaf met het aanhouden van twee edelluiden in dienst des Konings van Engeland, en van een bedevaart door deszelfs landreizende, betaald zette. Richard hier door verbitterd verwoest met een leger, tot beter gebruik geworven, het land van den Grave te vier en te zwaard, nemende zijne Kasteelen omtrent Tholouse. De Koning van Vrankrijk trok op de klagten van den Grave met een leger in Berry, nemende dat land en verscheide kasteelen, den Koning van Engeland toebehoorende in bezit, hoewel deze hem alvorens hadde laten weten, dat hy zijn zoon | |
[pagina 244]
| |
daar geenzins toe aangeraden hadde, maar dat zijn zoon hem hadde laten weten, dat hy niets dan met toestemminge van den Koning van Vrankrijk dede. Dus wierd deze groo te onderneminge door de wrevel moed van Richard en den Grave van Tholouse verydelt, hoewel de Paus zijn uiterste vlijt aanwendde om deze twee verbolge Koningen te verzoenen: dog te vergeefs, want hoewel 'er verscheide byeenkomsten beraamd en vele voorslagen gedaan waren, scheidden zy telkens met grooter misnoeginge van malkanderen, zoo dat de Koning van Vrankrijk, door gramschap vervoerd, de vermaarde Olmboom tussen Gisors en Try, onder welke de Koningen van Vrankrijk en de Hertogen van Normandyen altijd gewoon waren mondgesprek te houden, om verre liet hakken, zwerende, dat men daar geen meer byeenkomsten zoude houden. Egter quamen zy nog eens by den anderen, dog scheidden onverrigter zake, hoewel de afgezant des Paus den Koning van Vrankrijk met den bandreigde, 'ten zy hy vrede met den Koning van Engeland maakte. Hier op antwoorde Philip, dat hy zijn doem, die op geen billykheid zoude steunen, niet vreesde; | |
[pagina 245]
| |
en dat het de Kerk van Rome niet toequam het rijk ofte eenig Koning van Vrankrijk te kastyden, verwytende hem ronduit, dat hy na de Sterlings van Engeland riekte. In deze by eenkomst weigerde Henrik de Princes Adela aan zijn zoon Richard te geven, hoewel hy te vreden was haar met zyn zoon Jan op veel beter voorwaarden te laten trouwen. Richard was hier over zoo gevoelig getroffen, dat hy den Koning van Vrankrijk teenemaal aankleefde, hem hulde deed wegens Aquitanie, en zyne benden by die van Vrankrijk voegde om zyn Vader te beoorlogen. [Reg. 35.] De Fortuin en dapperheid, die den grootmoedig en Henrik over al tot nu toe verzelt hadden, begaven hem thans teenemaal, en hy, die de vreeze noit dan in zyne vlugtende vyanden gezien hadde, was gedwongen zyn geboorte stad Mans in Maine ter genade van zyn tegenstrevers te laten. Toe Henrik d'overgave van Mans verstond zeide hy (gelyk verhaald word) Dat dewyl zyn zoon hem dat benomen hadde, 't welk hy meest beminde, hy hem ook zyn Vaderlijk hart zoude ontnemen, 't welk een kind het dierbaarste van alles behoorde te | |
[pagina 246]
| |
zyn. Andere zeggen dat hy Gods lasterlyke tale voerde. Nu treden wy tot het laatste mondgesprek van Henrik met Philip tussen Turwyn en Arras, welke door een schielyke donderslag, tussen hen beide invallende, verwardelyk afgebroken wierd. Eenige dagen daar na quamen zy weder by een, wanneer het gelijk te voren weder vreesselijk begon te donderen, 't welk den Koning van Engeland zoo verbaasd maakte, dat hy van zyn paard zoude hebben gevallen, 'ten ware hy van zyn gevolg ondersteund was geweest. Hier stond Henrik Philip alles toe dat hy verzogt, deed hem hulde wegens zyne Landen in Vrankrijk, en leverde Adela over, die hem zoo veel moeite en oneer gekost hadde; Philip bedong verder 20000. Marken Zilver voor schade in de laatste oorlogen geleden enz. Henrik wiens hart niet gewoon was te buigen, overleefde dezen tegenspoed niet lang. Eenige uuren voor zyn dood zag hy'een lijft (hem door Philip ter handen gesteld) der genen, die tegen hem aangespannen hadden, en zyn zoon Jan aan 't hoofd ziende, vervloekte hy zyne zonen en zyn eigen geboorte-dag; dog weder tot zyn zelven | |
[pagina 247]
| |
gekomen zijnde liet hy zig in de Kerk van Chinon voor 't outer brengen, alwaar hy na een ootmoedige belydenisse zyner zonden overleed in den Jare 1189. een en zestig jaren oud zijnde, en 34 jaren, 7 maanden, en 5 dagen geregeert hebbende. Het lijk wierd te Font-Everard in Vrankrijk Koninglijk begraven. Het is aanmerkelyk, dat, wanneer Richard, zyn zoon, 't lijk op de begravenisse genaakte, het bloed uit de neus ontsprong, waar op Richard in tranen smeltende, zeer groot berouw toonde. Deze Koning bezat op eene tyd de ryken van Engeland en Yrland, het Hartogdom van Normandyen, en de gewesten aan die kust gelegen, de landschappen van bretagne, Anjou, Poictou, Maine, Touraine, Limosin, Gascogne, Guyenne, &c. tot aan 't gebergte, 't welk Vrankrijk van Spanje scheid. Hy had by zyn Koningin Leonora, dogter en erfgenaam van den Hartog van Guyenne, vyf zonen; Willem, Henrik, Richard, Godefroy, en Jan, en drie dogters, Matilde getrouwd met den Hartog van Saxen; Leonora getrouwd met Alfonsus, Koning van Kastilie; en Johanna getrouwd met Willem Koning van Sicilie. Zyn zoon Willem | |
[pagina 248]
| |
stierf jong, Henrik wierd nevens hem gekroond, en overleed voor zyn Vader Richard, en Jan volgde hem in de kroon, en Godefrooy geraakte voor zyns Vaders dood rampzaliglijk aan zyn einde, gelijk verhaald is. Henrik was wat opdragtjg van troony, breedborstig, kort en vet van lichaam, en zeer genegen tot Vrouwen; zoo dat hy zelfs zig niet ontzag zyn zoons ondertrouwde bruid te misbruiken. Hy had by zyne bywyven drie zonen, Willem en Godefroy by de schoone Rosamunda, en Morgan by de vrouw van den ridder Bloet of Blewet. Hy was zeer edelmoedig, dapper, en onvermoeid, ook wys en voorzigtig, en geen haatdrager, maar zeer openhartig, een voortreffelyke dog eenigzins zeldzame deugd in een Vorst. In het 17de Jaar van zyn regeringe Ao. 1171. was 'er een zware aardbevinge in Engeland. In 't zelve jaar vingen eenige visschers by Orford in Suffolk een visch, in allen deelen gelyk een man, welke van Bartel de Glanville in 't Kasteel van Orford zes maanden bewaart wierd, en alle spijs, dog meest raauwe visch, waar uit hy de vogt neep, zeer gretiglijk at. Men bragt hem dikwils in de | |
[pagina 249]
| |
Kerk, dog hy toonde geen teeken van God te kennen; eindelyk niet wel bewaard zynde geraakte hy weder in zee. Deze Koning is de tweede van het Numerus infaustus, of 't ongelukkig tweegetal. |
|