De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
of de Heerlijkheid des Messias in deszelfs luister vertoond, Schriftmatig verklaard, en ter oeffeninge der ware Godvrugt toegepast, uit de voornaamste en nadrukkelijkste Lofnamen, en Gelijkenissen, des Ouden en Nieuwen Testaments, waar in de Messias met alle zijne uitnemendheden verborgen legt. Door Wilhelmus Everdijk, Bedienaar des Goddelijken Woords tot Rotterdam. Eerste deel. Te Rotterdam by Reinier van Doesburg, in 4. 1700. 107 bladen.DE Godsgeleerde Heer Eversdijk, door zijne weldoorwrogte mondelinge Leerredenen in vele plaatsen, heeft zijn yyer tot de | |
[pagina 192]
| |
welstand der Nederlandsche Kerke nog verder willen uitstrekken, en dit zijn deftig werk in 't ligt geven. De titel alleen kan ons tot een genoegzaam blijk van deszelfs voortreffelijkheid strekken. Het uitnemende nut en vermaak; het oogmerk om zijn gemeente en anderen een kort begrip van den Messias en zijne Heerlijkheid te geven was de rede, die de Heer Eversdijk bewoog dit werk in 't ligt te geven. Men ziet in 't zelve de voornaamste eernamen van den Messias, als een onwaardeerlijke Peerle snoer aan een geschakeld, uitmunten. Deze drukken een hoogte, lengte, en diepte zijner Heerlijkheid uit; weshalven Hy in allen deelen aan yder als het schoonste, beminnelijkste, en dierbaarste voorwerp moet voorkomen. Tot ophelderinge van deze heeft de geleerde Schrijver zig van de schriften der beste Godsgeleerden bedient, dewelke over deze deftige stoffe geschreven hebben.
In 't begin zien wy de Heerlijkheid van den Messias als het afschijnsel zijns Vaders vertoond uit Heb. 1. vers 3. Dewelke alzoo hy is het afschijnsel (zijner) Heerlijkheid; en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid. Na eennette toegepaste inleidinge verdeelt hy de woorden. 1. Van wie Paulus spreekt; 2. Wat hy getuigt. De persoon van wien hy spreekt is buiten kijf de tweede Persoon in 't Goddelijk wezen; de zelve die Paulus pas te voren Gods zone genoemt hadde. De getuigenisse is, dat hy was 't afschijnsel van Gods Heerlijkheid en 't uitgedrukte beeld zijner Zelfstandigheid. 't Woord Δοξα, hier Heerlyk- | |
[pagina 193]
| |
heid vertaald, beteekent ook glans, luyster, uitnemende Schoonheid met Waardigheid en Majesteit verzeld. Hier beteekent het de luister van 's Vaders Goddelijk wezen en deugden. Daarom zegt Paulus elders, dat de volheid der Godheid in hem lichamelijk woonde Col. 2. 9. de Messias is zijns Vaders afschynsel als zijn Zone, door de Eeuwige geboorte, en ook als Middelaar in der tyd. Als Zoon was hy in de Vader en de Vader in hem; dus word hy gezegt de Zoon van 's Vaders schoot, Joh. 1. 18. Hy was 't afschijnsel ook in der tijd als middelaar door de openbaringe van 's Vaders Heerlijkheid, 1 in de verlossinge van Israël uit Egipten, 2 In 't geven van de wet op den Berg Sinaï; 3 in 't brengen van Israël tot in Kanaan. Ziet ik zende u eenen Engel voor uw aangezigte om u te behoeden op den weg. enz. De Messias was in 't byzonder ook des Vaders afschynsel in 't Nieuwe Testament; 1 dit blykt in zyn geboorte, 2 in zyn kindsche jaren; en 3 in zyn verder leven: Men bespeurde zulks niet alleen in zyn persoon, in zyne leere met magt verzeld, in zyn Heilig gedrag, in zyne Godsdienstige werken en wonderdaden, maar ook voor al, in zyn lyden om de zondaren te behouden, en in zyn verhooginge ter regter hand Gods: hy was zulks ook hier in, dat de Vader in en door hem zijne Heerlijkheid aan de zijnen schenkt; mitsgaders ook in zijn komste ten oordeel. De 2de. eeernaam is, het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, mede de gelijkheid des zoons met den Vader zeer kragtiglijk uitdrukkende. Het woord Υποστασις, of zelfstandigheid, | |
[pagina 194]
| |
heeft vele beteekenissen pag. 14 te zien. Het woord Χαρακτηρ, of uitgedrukt beeld, is zoo veel als Vorm, of gedaante, door iets anders uitgedrukt of een werk ergens opgedrukt, komende van χαραττω insnijden, uithollen. Verder blykt hier uit, dat de Zone 's Vaders beeld is, om dat hy, gelyk 't H. Woord Jehova mede brengt, ook word genoemt, hy, die is, die was, en die komen zal; als mede uit de gelijkheld met des Vaders werken, zoo der Nature als der Genade. Derhalven word van hem met alle regt en reden gezegt, dat hy is, het afschijnsel van 's Vaders Heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld zyner zelfstandigheid; en vervolgens zeer verre boven alle Engelen en Schepselen verheven. Welgelukzalig zijn zy dan, die deel aan zulk een God en Mensch hebben; en zeer rampzalig, die hem missen. Wy moeten altijd hooge gedagten van hem hebben, en hem met alle ootmoedigheid en yver dienen. Wonder is 't dan, dat vele deze Messias in zijn Heerlijkheid en luister niet zoeken; daar hy zulk een voorwerp van Zaligheid in alles is. Dat de Godzalige de Vader kennen komt van hem. Uit dit alles trekken de Geloovige zeer groot voordeel. Die dit voordeel willen genieten, moeten door de genade tragten afschijnsels en uitgedrukte beelden van Christus te zijn, en vervolgens Heiliglijk, Matiglijk, en Regtvaardiglijk te leven, niet in uiterlijken schijn, maar inwendiglijk. Een yder dan behoorde alle vlyt aan te wenden op dat Gods en Christus Heerlijkheid, deugden, en volmaaktheden in nem mogten uitblinken. Dit zoude hun een vaste en gewisse | |
[pagina 195]
| |
troost in voor- en tegenspoed, Ja in alle aanvegtingen des Duyvels zijn, en hen doen blinken als Zonnen in 't Koninkrijke der Hemelen Matt. 13. 45; en beërven dat bestendig wezen voor den opregten weggelegd, Spreuk. 2. 7. De van alle Eeuwigheid gezegende Messias is niet alleen het afschynsel van zijns Eeuwigen Vaders Heerlijkheid en 't volkomen beeld zyner zelfstandigheid, maar hy is ook de Eeuwige en eenige Zoon, welken hy gestelt heeft tot een Erfgenaam van alles Hebr. 1. v. 5. 2. 't welk ten aanzien van de Vader door Abraham, en ten opzigte van de Zoon, door Isaak verbeeld wierd in 't Oude Testament. De Messias is als Gods Zone, en, door een eeuwig en onveranderlijk besluit, d'Eeuwige Erfgenaam van het gansche uitverkoren geslagte van Joden en Heidenen; deze zijn zijn Koningrijk, zijne schapen, zijn gemeinte, zijn overblijfsel, zijn eigendom, ja zijn eigen en verkregen volk. Uit dien hoofde komt hem toe de Heerlijkheid van Middelaar na zijn volmakinge door het lijden; een naam boven alle naam, en oneindige vreugde, en zittinge aan de Regterhand Gods. Dus is de Messias, als Gods Zoon, Erfgenaam van alles in Hemel en op Aarde in een ruimen zin: Want de Vader heeft hem 't oppergezag van Hemel en Aarde, om die te regeren en bestieren, in handen gestelt. Psalm 8. 7. Matt. 28. 9. Maar d'uitverkorene zijn in 't byzonder en op een uitmuntende wijze zijn erfdeel, als zijnde hun Koning, hun Heer, en verlosser, die hen 't eeuwige leven zal geven. De Messias is niet alleen van alle Eeuwigheid, maar ook in verscheide | |
[pagina 196]
| |
stonden gesteld tot erfgenaam. 1. In den beginne en eerste belofte, zijnde Gods oogmerk om Christus een gemeente en erfdeel op de Weereld te vergaderen. 2. In de Volheid des tyds, wanneer hy in den lichame op de weereld quam om 't zelve als een lofgeld op te offeren om zijn erfdeel te koopen, Hebr. 10. 5. Ten 3. in zijn dood, toe hy alles bevestigde. En 4. op een uitnemender wijze in zijn verhooginge. Wie moet derhalven niet bekennen, dat hy is Jehova de ware God? het gezegde kan immers van geen bloot schepsel verstaan worden: Die zulke dingen een schepsel toeschreef was volgens de taal van de Propheet vervloekt, Jerem. 17. 5. Is dan de Messias de ontwijfelbare erfgenaam van dit alles, wat oneindige Heerlijkheid en Rijkdom komt hem dan uit dien hoofde niet toe? En wat ellendiger en rampzaliger menschen zoude men zig konnen verbeelden, dan de gene, die geen deel aan dezen Erfgenaam hebben? zy zijn vervloekt in de stad, in 't veld, in haar korf, in haar baktrog, in haar kinderen, hun land, enz. Deut. 28. 16. enz. en dit niet alleenlyk hier, maar ook hier namaals na de ziele. Gelukkige ja driemaal gelukzalige dan! die deelgenooten van dezen Heerlijk en erfgenaam zijn; want hy voor de zelve alle Geestelijke en Weereldlijke goederen door zijn dierbaar bloed verworven heeft. Zy zijn medeerfgenamen van zijn Kroon, en Heerlijkheid: ô Heerlijke, vreedzame, algenoegzame, bestendige, ja Eeuwige erffenisse! In deze vind men een onuitsprekelijke troost in twijfelinge aan de liefde van Christus, in lage en | |
[pagina 197]
| |
arme staat, in bekommeringe voor afval door vervolgingen enz. Hoe betamelijk is het dan den geloovigen, den Vader voor dit alles in heilige nederigheid te loven en danken; en den Zone in allen deelen als zijn erfgenaam te eeren en dienen; en zig zelven geheelijk aan hem over te geven? Wat vlyt behoorden ook de gene, die buiten dit zalig erfdeel zijn, niet aan te wenden, om als deelgenooten van 't zelve aangenomen te worden? Beide de mede erfgenamen, en Vremdelingen moeten ten dezen einde de Duivel, de Weereld, en 't Vleesch met geestelijk geweld van bidden en smeeken bestryden; hun arbeid zal niet vergeesch zijn, want de kloeke stryders is beloofd, die overwint zal alles beërven Openb. 21. 7. Dit geve ons de Heerlijke erfgenaam van alles door zijn genade. Amen. De voortreffelijkheid van desen eeuwigen erfgenaam, en dit uitnemende erfdeel dus kortelijk getoont hebbende, zullen wy uit den Heere Eversdijk gaan aanwijzen uit wat regt en hoofde de Messias zulks is. Dit regt blijkt uit Hebr. 1. v. 6. Want hy is de eenige en Eerstgeborene, en alle Engelen Gods moeten hem aanbidden. De eerstgeborene van 't mannelyk oir waren den Heere Heilig, en zyn eigendom Exod. 22. 29. en Exod. 13. Ze hadden vele voorregten: zy waren Priesters; zy hadden de voorrang aan de tafel; zy zegenden hun jonger broederen; zy voer den Heerschappye over de zelve; zy ontfingen een dubbele portie van de vaderlijke goederen; zy wierden verlost door vyf sikelen; zy droegen een byzonder en kostelyker soort van | |
[pagina 198]
| |
kleederen dan de andere; zy wierden van hun stervenden Vader byzonderlijk gezegend. Deze voorregten worden gemeenlijk tot drie gebragt, 1. van Priesterschap, 2. een dubbele portie in de erfenis, 3. van Heerschappye over hun broederen: waar in deze bestaan gelieve den lezer te zien op 't 56. blad enz. Deze voorregten zyn voorbeeldig, en op een byzondere en nadrukkelijke wyze toepasselijk op de Messias; 1. als zynde d'Eerstgebore van de Mannelijke kunne; 2. als de kragt en 't beginsel van Gods kragt 1. Cor: 1. 23. 24; Ten 3. als d'eerstgeborene in beide zijne Naturen, zoo Goddelijke als Menschelijke; 4. In zyne voorregten als erfgenaam, niet alleen van een dubbele portie, maar van alles, het Koningrijk der Hemelen en de erve der Heiligen; 5. In de prys der lossinge; 6. In zyn Heiliging en afzonderinge aan Gode; 7. In zyn Vaders liefde tot hem. De woorden Heb. 1. 6. Ende als hy wederom den eerstgeboren inbrengt, worden verscheidentlijk uitgelegd. Het gezondste gevoelen is, dat de zelve zien op Christus, na zijn opstandinge weder in de Weereld gekomen; die kragtelijk bewezen iste zijn den Zone Gods, na den Geest der Heiligmaking, uit d' opstandinge der dooden, Rom. 1. 4. Toe wierd hy van d'Engelen aangebeden: waar op de Prophetische 97ste Psalm ziet, sprekende van den Zone Gods als bekleed met Heerlijkheid door zijn Opstandinge, Hemelvaart, en zittinge ter Regterhand Gods, mitsgaders zijn algemeene Kerk als Koning beheerschende. Door Engelen moet men verstaan, Onlichamelijke, Redelijke, Magtige, Heilige | |
[pagina 199]
| |
dienstbare Schepselen; Geesten, die op een byzondere wyze Gods beeld, en Jehova meest gelijk zijn, en hem gestadiglijk ten dienste staan: Deze dragen nu en dan de naam van of Goden. Deze alle zouden den Messias aanbidden, alle diepe eerbiedigheid bewyzen, en voor hem nederbuigen. Het grond woord προσκυνεω hier gebruikt beteekent zoo veel als, op zijn aangezigt vallen, om iemand eere te bewyzen, op de wyze der Oostersche volken: Dog men moet het hier nemen voor een gansche bewyzinge van Goddelyke eere, en een Godsdienstige nederbuiginge en aanbiddinge; vervattende byzonderlijk 1. een erkentenisse van de Heerlijkheid en Majesteit van den wederom ingebragten Zone in de wereld; 2. een eerbiedieheid en Heilig ontzag van alle de H. Engelen voor hem; 3. een nederige en ootmoedige onderwerpinge van alle de Engelen aan en onder en Koning Messias als hun Heer en hoofd, Phil. 2. 10. Ten 4. een diepste gehoorzaamheid, en dienst, als zijne boden en gezanten. Wat is ook betamelijker? Hy is hun Maker en Schepper. Col. 1. 6. zy hangen van hem af; hy is hun Hoofd. Dit strekt tot een kragtige overtuiginge van Arrianen en Socinianen; want wie kan of mag men Godsdienstiglijk aanbidden dan God? Vele bewyzen egter den Messias deze Goddelijke eere niet; de Godvrugtige zelfs doen zulks niet na behooren, hoewel de staat van den verheerlijkten Messias het in allen deelen vereischt. Het is nogtans onze onvermijdelijke pligt 1. den Messias als eerst-geborene is ons harten te houden; 2. onze tegenwoor- | |
[pagina 200]
| |
dige en toekomende Heerlijkheid in hem te stellen- 3. hem nevens alle de Engelen aan te bidden; 4. ons zelven hem alleenlijk toe te heiligen; 5. hem 't beste en 't eerste op te offeren. Hy is gewisselijk uw Heer en Koning, ja een Koning aller Koningen, door wien zy regeren en geregtigheid stellen, Spreuk. 8. 15. enz. Dus doende zult gy zijne Geestelijke Zusters en Broeders zijn, en van den Vader door hem boven de weereldsche magten tot de grootste voorregten verheven, en eindelijk als de Vader zijnen Zone nog eens in alle Heerlijkheid zal brengen op de Wolken om dit Geheel al te rigten, uit kragte van de gemeenschap aan hem als d'eerstgeboren uit den dooden opgewekt en gebragt worden in den Hoogsten Hemel, zijn Heerlijkste erfdeel, en 't Paleis zijns eeuwigen Koningrijks. Het was de oneindige goedertierenheid Gods niet genoeg ons den Messias als zijn afschijnsel en 't uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, als erfgenaam van alles, en als zijn eerstgeborene, nevens de uitmuntende voordeelen, daer uit spruitende, te schenken: zyn onbegrijpelijke goedheid gaat nog verder: De Heere zegt door Moses; Eenen Propheet uit het midden van u, uit uwe broederen, als my, zal u de Heere uwe God verwekken; na hem zult gy hooren. Het is gewisselijk een groote zegen voor een volk goede Propheten te hebben; en een zwaar oordeel getrouwe ziel-bezorgers te missen. Ik zal my niet ophouden met het beschrijven, wat een Propheet zy, zijnde zulks genoegzaam bekend; maar alleenlijk zeggen, dat ons hier voor- | |
[pagina 201]
| |
komt een Propheet uit het midden van u uit uwe broederen, enz. De Joden willen deze woorden duiden op Josua of Jeremia; en sommige Christen-uitleggers willen hier door verstaan een reeks van Propheten na Moses tot Maleachi: Dog de geleerde Heer Eversdijk is van gevoelen, dat de Messias alleen deze groote Propheet is; zoo om dat deze Prophetie in het N. Testament uitdrukkelijk op hem word toegepast; als om dat deze woorden in haar volle kragt op den Messias passen; te meer dewyl in hem alle warc teekenen van een Propheet uitblonken: te weten, den volke den weg der zaligheid te onderwyzen, over de zonde te bestraffen, te waarschouwen, en vertroosten: Gods weldaden, oordeelen enz. te voorzeggen; het voorgedragene met wonderdaden te bevestigen; den volke door hun wandel en voorbeeld te stigten; en in geval van nood alles met de dood als een Martelaar te bevestigen. In dit alles was de Messias Moses gelijk, maar overtrof hem in allen deelen, in gaven van genade, in gemeenzaamheid met God, in zijn middelaars ampt, in zijne wonderdaden en der zelver voortreffelijkheid, in 't stuk van Godsdienst, in zagtmoedigheid en yver, in verdrukkinge en lyden, en in getrouwheid van zijn bedieninge. Dusdanigen Propheet zoude God verwekken, dat is, zenden, of doen geboren worden uit de Stamme Juda, tot behoudenisse van Gods Kerke, zoo Joden als Heidenen. Deze Propheet moesten zy, tot quijting van hun pligt van dankbaarheide hooren dat is, in hem gelooven, zig aan hem onderwerpen, en gehoorzaamen, en | |
[pagina 202]
| |
zins de Waarzeggers, of Duivels konstenaars. Dit was hun pligt, 't zy ze zagen op de Vader die hem zenden zoude, 't zy ze op de Propheet die gezonde zoude worden, of op haar eigen zelve, agt gaven. Deze belofte nu vervuld zijnde in de geboorte van Christus, in zijn doop, ampt, leere, Prophetien, Wonderwerken, dood, en opstandige, is het ongetwyfeld ook onze pligt als Christenen hem te hooren, dewijl onze zaligheid 't eenemaal van hem als onzen eenigen Zaligmaker, Heiland, en verlosser afhangt. Derhalven Rampzalige Joden, en andere onbedagte, die Christus geenzins, of hem niet behoorlijk erkennen. Het is ook te beklagen, dat vele hun oore van dezen Propheet na de Weereld en deszelfs ydelheid wenden; of den zelven zonder behoorlijke aandagt, en toepassinge hooren. Wy moeten hem in ons eigen, en in zijn Huis door zyne gezanten, met groote lust, met oordeel, geloove, en gehoorzaamheid hooren, terwyl zijn stemme nog klinkt, en het niet te laat is. Dit eischt de Vader van ons: dit betaamt ons, te meer om dat deze Propheet alle anderen gezamentlijk overtreft in waardigheid, waarheid, wysheid, welsprekendheid, vriendelijkheid, kragt, zendinge, leere enz. Derhalven die ooren heeft om te hooren, die hoore wat deze Propheet door zyn Geest tot de Gemeente zegt. Amen. De Messias is niet alleen de groote Propheet, maar ook de voortreffelijke Hoogepriester, de Heere heeft gezworen ende 't en zal hem niet berouwen, Gy zijt Priester in Eeuwigheid, na de ordeninge Melchizedeks, Psalm 110: 4. De Hr. | |
[pagina 203]
| |
Eversdijk bewyst ons beknoptelijk, dat dit op den Messias ziet: want hoe konde David anders zeggen? de Heere heeft tot mijnen Heere gesproken, zit tot mijner regterhand tot dat ik uwe vyanden gezet zal hebben tot een voetbank uwer voeten 1. aldaar: dat de Messias hier word verstaan blijkt ook uit den geheelen inhoude. De Messias is dan 1. Priester in der eeuwigheid; want 2. God had het gezworen. Het woord Cohen betekent in de grondtaal somtijds wel een voornaam Heer gelijk een Prins, Raad, of Hoogbediende van een Koning; dog 't moet hier in den eigen zin voor een Priester of iemand die tot God nadert genomen worden: Want de mensch konde na den val God niet naderen; de zonde had een scheidinge gemaakt: aan de eene zijde moest de wet volkomelijk voldaan zijn, aan de andere de vloek, en straffe gedragen worden. Wat mensch was hier toe bequaam? Wie zal Gode zijn rantzoen konnen geven Psal. 49. 8. Wie is hy, die met zijn herte borgeworde, om tot my te genaken, spreekt de Heere? Jer. 30. 21. Dus wierd een boven menschelijk persoon vereischt, die ten opzigte van den zondaar konde zeggen, Vader verlost hem, dat hy in 't verderf niet neder en dale, ik hebbe verzoeninge gevonden. Dit heeft God in den beginne genoegzaam doen blijken; dewijl de eerste, en de volgende, Joodsche Priesters als voorbeelden van dezen Hoogenpriester gedient hebben. Ga naar voetnoot*Het ampt der Priesteren was 't volk te onderwijzen, voor 't
| |
[pagina 204]
| |
zelve te offeren en bidden, Lampen brandende te houden het Toonbrood of brood des aangezigts te bereiden, van melaatsheid te oordeelen en geschillen te beslegten. Het gaan in 't Heilige der Heiligen was den Hoogenpriester alleen geoorlofd. Met de grootste reden word dan de Messias gezegd te zijn de voortreffelijke Hooge priester, ja een Hoogepriester inder eeuwigheid. Dit is hy 1. in tegenstellinge van 't Levitische Priesterschap; 't welk op zijn tijd een einde moest hebben; 2. ten opzigte van de eeuwige voorbiddinge: 3. ten aanzien van de vrugt en kragt zijner offerhande, te weten, 't eeuwige leven. Ook was hy niet alleen Hooge-Priester in der eeuwigheid, maar hy was zulks na de treffelijkste ordeninge van Melchizedek. Wie deze geweest zy komen de geleerde gansch weinig over een: De Heer Eversdijk, een keurlijk onderzoeker der Bibelsche Oudheden, geeft ons na 't onderzoeken van verscheide anderen, zyn eigen gevoelen, van anderen toegestaan, dat hy is, geweest een Waaragtig mensch, woonende in Canaan, een Vroom en Godvrugtig man, die in het midden van vele Godloozen uitblonk, en amptshalven Koning en Priester des Alderhoogsten te Ga naar voetnoot*Salem, een Stad in Kanaan was. Melchizedek word by Paulus genoemd Koning der geregtigheid, en des vredes: Dit was de Messias by uitnemendheid Esa. 9: 5. Melchizedek was van een onbekende Vader, Moeder, en geslagtrekeninge: De Messias na zijn Menschelijke Nature zonder Vader, zonder Moeder als zijnde uit een Maagd geboren, en zonder ge- | |
[pagina 205]
| |
geslagt rekeninge, als van eeuwigheid gegenereerd. Melchizedek was te gelijk Koning en Priester: Beide deze groote waardigheden waren 't erfdeel en eigendom van de Messias. Melchizedek was Priester van den beginne tot het einde: De Messias is van eeuwigheid in den raad des Vredes door de Vader aangesteld; Ik ben, zegt de Zoon, van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de Oudheden der Aarde aan, Spreuk. 8. 23. De Messias in 't kort overtreft Melchizedek in zijn ampten, en de bestendigheid, Heerlijkheid en zegeningen van dien, en voornamelijk in zijn bevestinge; De Heere heeft gezworen, ende 't en zal hem niet berouwen, gy zijt Priester inder eeuwigheid, enz. Verscheide deftige en beknoptelijk gemelde en ter snede toegepaste zaken moet ik, om niet te wijdloopig te zijn, met leetwezen voorbygaan, en den lezer tot het boek zelve wijzende, tot besluit zeggen, dat de Messias door zijn offerhande als Hooge-Priester de Godheid voor de zijnen volkomelijk heeft verzoent, en dan treden tot de volgende ciernaam van den Messias. De Messias is den geloovigen niet alleen tot Propheet en Priester, gelijk gebleken is, gegeven, maar ook tot een koning. Ik dog hebbe mijnen Koning gezalft over zion den Berg mijner Heiligheid. Psal. 2:6. Dit word alleenlijk gezegd van den Messias; zoo om dat deze Psalm op een Prophetische wijze spreekt, als om dat Petrus de zelve in 't N.T. op den Messias toepast, Hand. 4:25. en dat de Joodsche Meesters en zelfs de Mahometanen, of Muhamedanen, erkennen, dat deze Psalm op den | |
[pagina 206]
| |
Messias ziet. enz. Wat een Koning, zijn heerlijkheid, en magt zy is bekend, en word hier in 't breede aangewezen. Dog dit rijk van de Messias is oneindig grooter en Heerlijker dan alle de Keizer-en-Koningrijken der Aarde Hy is Gods Koning, Ik hebbe mijne Koning gezalfd: Hy is niet alleen Koning over zijne heiligen, maar ook over alle Koningen, zelfs zijne vyanden, en over alle einden der aarde door zijn Vader gezalfd. Wat de zalvinge, en hoedanig de plegtigheid van dien, by verscheide oude volkeren is geweest toont onze Schrijver op 't 164. blazijde, enz. De Messias is Koning gezalfd over Zion den Berg van Gods Heiligheid. Steden, Landen, en Koningrijken worden bergen genaamd. Zie Esa. 2: v. 2. Het woord Zion moet hier Geestelijk verstaan worden voor Gods volk in 't N.T. en niet voor den Berg Zion in Jeruzalem aan de Noordzijde van de stad, Dit blijkt hier uit, dat Christus Kerk verscheide malen Het Koningrijke der Hemelen genaamd word, Matt. 3:12. Matt. 11:12. De gelijkenisse van den Berg Zion met de Kerke is genomen van den Oorsprong de Kerke op Zion; van Zions sterkte; van Zion, als de plaatse des Godsdiensts; van des Heeren byzondere tegenwoordigheid aldaar; van Zions Vrugtbaarheid; van Zions Heiligheid; welke gelijkenissen op Gods Kerke byzonderlijk toepasselijk zijn. Men moet dit egter niet nemen als of hy onder de Wet geen Koning zijn 's Volks is geweest. Was 't niet die groote Engel des verbonds, dewelke Mozes was verschenen in een Doornbosch en die de Wet op Zinaï gaf uit het midden van don- | |
[pagina 207]
| |
der en blixem? Was het Jesus de Koning Israëls niet, die de inzettinge van Kerk regeringe instelde? Wie beschermde Israël zoo kragtiglijk, en verloste 't zelve op een zoo wonderbare wyze? Dus was hy Koning onder het O. Testament hoewel zijn Rijk onder 't N. Testament ongelijk Heerlijker is. Zijn Koningrijk onder 't N. Testament is te baarblykelijk dan dat wy hier de bewyzen en voorbeelden behoeven uit te trekken. Dit zal hy op 't Heerlijkste doen blyken in de laatste dagen wanner hy zijn strijdende Kerke zal verheerlijken. Wat Keizer of Potentaat kan dan by dezen uitnemenden Koning van Hemel en Aarde vergeleken worden? zijn Magt en Heerlijkheid is bestendig, ja eeuwig: hy kan alle zijne Vyanden hoe groot zy ook zijn niet alleen tot stof vergruizen, maar ten eeuwigen verderve doemen. Welgelukzalige dan, die dezen Koning als getrouwe en gehoorzame onderdanen dienen, en verheerlijken! En Rampzalige, die zijne geboden wederstreven! Want deze is de eeuwige straffe, en gene de eeuwige Kroone van zijn Heerlijkheid als mede-erfgenamen toebereid. De Luister en Heerlijkheid van den Messias word ons verder geleerdelijk verklaard, en nadrukkelijk toegepast uit de volgende Lofnamen en gelijkenissen, Als Jehovaas Spruite, uit Esa. 4:2. Als, Een Bundelken Myrrhe, uit Cant. 1:13. Als, den Appelboom, uit Cant. 2:3. Als, de Ware Wijnstok, uit Joh. 15:1. Als, Wonderlijke, uit Esa. 9:5. Als, Raad, uit Esa. 9:5. Als, Sterke God, uit Esa, 9:5. Als, de Vader der Eeuwigheid, uit Esa. 9:5. Als, de Vrede | |
[pagina 208]
| |
Vorst, uit Esa. 9:5. Als, de Levende God of Verlosser, uit Job. 19. 25. Als, een Vriend, uit Cant. 5:16. Als, Jehovaas Knegt en Israël, uit Esa. 49. 3. Als, de Bruidegom en Man, uit Hos. 2:18, 19. Als, de Wensch aller Heidenen, uit Hagg. 2:8. Als, den Heer en Grooten Engel des Verbonds, uit Maleach. 3:1. Als, de Goede Herder, uit Joh. 10:11. Als, den Oversten Leidsman en Voleinder des Geloofs, uit Hebr. 12:2. Deze Lof- en Ciernamen zijn door den wakkeren Heere Eversdijk zoo treffelijk uitgelegd, en duidelijk toegepast, dat niemand, die de Gronden en Waarheden des Christelijken Godsdiensts behartigt, dit zijn boek zonder de grootste vrugt kan lezen: Ik beschuldige dit schrijvende, reeds my zelven, dat 't zelve hier geen ruimer plaats heeft: Want indien zelfs de gansche Boekzaal met deze stoffe gevuld was, meene ik, dar 'er nooit noodiger, vermakelijker, nutter, of stigtelijker, gedrukt zoude zijn geweest, of konnen worden. Dit Boek is niet alleen voorzien met een bladwijzer der voornaamste Schriftuur plaatsen die in 't zelve worden verklaart, maar ook van de voornaamste zaken, die verhandeld worden, nevens een register der Hebreeuwsche en Grieksche woorden, mitsgaders der Oude en Nieuwe Schrijvers in 't zelve aangetrokken. |