De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijRoma restituta, Sive Antiquitatum Romanarum Compendium absolutum, ex optimis authoribus in usum studiosae juventutis collectum a Thoma Bello Philologo, Edinburg. Scoto.Dat is, Rome hersteld, of een volkomen kort begrip van de Roomsche Oudheden uit de beste Schrijvers verzameld ten gebruike van de Leergierige jeugd door Thomas Bellus Liefhebber der Taalkunde. Edenburger Schotsman in 23. 11 bladen. t'Amsterdam by Johannes wolters. 1770. | |
[pagina 145]
| |
DE Roomsche Oudheden zijn met zoo veel luister in twaalf stukken in folio uit de drukpersse van F. Halma, en P. Vander Aa in 't ligt gekomen, dat men mag zeggen dat treffelijk werk volmaakt is. De wijdberoemde Heer Graevius heeft alles met zoo veel naarstigheid en naauwkeurigheid onderzogt en uitgevorst, dat 'er by na niets valt by te voegen. Maar dewijl 't dik wils met der Leerlingen geld niet over een komt, zoo veel voor een boek te besteden, nog met haar tijd om die te lezen, zijn zy ten hoogsten aan den Heere Bellus verpligt, die haar in deze weinige bladen een volkome schets geeft van alles, dat het Oude Rome ooit opmerkelijks hadde. Hy verdeelt zijn werk in vijf boeken, en spreekt voor af eerst van den Roomschen Almanach bestaande in jaren, maanden, en dagen. De jaren waren driederley; Het Romuliaansch jaar van Romulus ingesteld, van tien maanden, behelzende driehonderd en vier dagen; 2. Het jaar van Numa Pompilius van twaalf maanden behelzende 354 dagen; 3. Het Juliaansche jaar, vervattende 365 dagen en zes uuren door Cajus julius Caezar ingevoerd. Dog dewijl deze zes uuren op yder vierde jaar een dag uitmaakte, wierd de schrikkel dag ingevoerd, die wy nu den 29 February of Sprokkelmaand noemen. Uit de jaren, maanden, en dagen wierden de tijdrekeningen gemaakt, de voornaamste der zelve zijn by de geschigt- en jaarboek-schrijvers zevenderley. 1. De algemeene wereld-tijdrekeninge, en word by de schryvers Ao. M. geteekent. 2 de tijdrekeninge der Joden, of der Jubeljaren, beginnende met 't jaar des werelds 2609 omtrent 't | |
[pagina 146]
| |
tiende jaar van Othoniël Regter Israëls; elk Jubeljaar quam van 50 tot 50 jaren. 3 de tijdrekeninge der Grieken of Olijmpiaden, beginnende met het jaar des werelds 3228, toe de Olijmpische spelen door Iphitus weder hersteld wierden. Een Olympias was by de Grieken vijf jaren gelijk de Lustrum by de Romeinen. 4. De tijdrekeninge der Romeinen word, na de verscheiden tijd ook op een byzondere maniere geteekent, eerst, ab anno. U.C. Van 't jaar der bouwinge van de Stad. II. Van de jaren der Koninglijke regeringe. III. Van 't jaar na de verdrijvinge der Koningen, en de jaren der Burgermeesteren, wordende dus by voorbeeld aangewezen, Cn. Pompejo, M.T. Cicerone Coss. Dat is Cn. Pompejus, M.T. Cicero Burgermeesteren zijnde, IV. Van 't jaar na 't afschaffen van Burgermeesteren, en 't invoeren van 't Keizerlijk gebied. De Vde tijdrekeninge is die van de Assyriers of Chaldeen, beginnende met de regeringe van ko: Nabonassar, anders, Salmanassar, in 't jaar van de weereld 3276. De VIde en heilzame tijdrekeninge is die der Christenen, beginnende van Christus geboorte in 't jaar van de weereld 4004. De VII-de is die der Egyptenaren, of van de Dynastiae, die onze Schrijver als verdagt laat varen. Om nu de jaarrekeninge te verstaan toont de Schrijver 't gebruik der Roomsche letteren M.D.C.L.X.V.I. Makende te zamen 1666. De M beteekent 1000, de D 500, de C 100, de L 50, de X 10, de V 5, de I 1. Sommige dezer letteren verminderen nu en dan 't getal al ze voor staan, want de CM is maar 900, daar MC 1100 is; DC is 600 daar CD maar 400 maakt; | |
[pagina 147]
| |
LX is 60 en XL maar 40; XI is 11, en IX maar 9; VI maakt 6, en IV maar 4. De Romeinen hadden in 't eerste maar 10 maanden Martius, Lentemaand, Aprilis, Grasmaand, Majus, Bloeymaad, Junius, Zomermaand, Quintilis of Julius, Hooimaand, Sextilis of Augustus, Oegstmaand, September, Herfstmaand, October, Wijnmaand, November, Slagtmaand, en December, Wintermaand. Numa Pompilius heeft by deze gevoegt Januarius, Loumaand, en Februarius, Sprokkelmaand, met bevel, dat het jaar met Januarius zoude beginnen, om dat de Zon dan weder begon te keeren. Januarius had de naam van Janus met zijn twee aangezigten, om dat deze maand gelijk als na 't verstreke jaar te rug, en na 't volgende jaar voor uit zag; Februarius van den God Faebruus; Martius van Mars den God des oorlogs; Aprilis van Aperire, openen of open doen, om dat deze maand alles gelijk als ontsluit; Majus van Jupiter, die Deus Majus wierd genoemd, of van Maja de moeder van Mercurius, of van 't Cimbrisch woord Mai of Maji, 't welk allerhande groenheid van planten beteekent, Junius, als of men zeide Junonius, van Juno, of van Junius Brutus; Quintilis, naderhand na Julius Caesar Julius genaamd, wierd dus genoemd om dat het de vijfde maand, en Sextilis om dat het de zesde was, naderhand ter eere van Augustus met die naam genoemd: September, October, November, en December hebben om den meenigvuldigen regen mede hun namen gekregen. Januarius was in de bescherminge van Juno; Februarius in die van Neptunus; Martius in die van Minerva, April in die van Venus; Majus | |
[pagina 148]
| |
in die van Apollo; Junius in die van Mercurius; Quintilis of Julius in die van Jupiter; Sextilis of Augustus in die van Ceres; September in die van Vulcanus; October in die van Mars; November in die van Diana; December in die van Vesta. Der Romeinen dag wierd eerst in voor en na-middag, en naderhand, gelijk ook de nagt in vier, eindelijk in 16 benamingen en deelen verdeeld. Het 1ste wierd middernagt; 2de verloop van middernagt; het 3de 't hane gekraai; het 4de 't zwijgen van den haan; 5de de vroege morgenstond; 6de de voormiddag; het 8ste middag; het 9de namiddag; het 10de Zonnen-ondergang; het 11de de tijd als de Avond-Starre begint te schijnen; het 12de de Schemer avond; de 13de 't eerste Fakkel of Kaarsligt-tijd; het 14de Slaapgaans tijd; het 15de late nagt; en het 16de naderinge tot de middernagt genoemd. Der zelver Latijnsche namen kan de nieuwsgierige pag. 10. en 11. zien. De dagen der Romeinen waren of Feest dagen, of werk dagen, of tussen deze beide. De eerste waren enkelijk de Goden toegewijd; de tweede tot der menschen byzondere zaken geschikt; de derden waren de Goden en menschen gemeen: Zoo dat men op sommige van der zelver uuren mogt werken, en op andere niet. De Feest-dagen bestonden of in Offerdagen, Gewijde Gastmalen, spelen, en vier dagen. Deze vierdagen waren openbare of byzondere. De openbare wederom vierderlei, 1. Die als algemeen op gezette tijden gehouden wierden en aangeteekend stonden; 2. Die alle Jaren door de Overheid of de Priesters tegen zekere tijden uitgeschreven | |
[pagina 149]
| |
wierden; 3. Die de Burgermeesteren of Hoofdschouten uit hun magt aanstelden; 4. Markt - of Kermis-dagen voor de Landluiden. De byzondere waren van enkele Perzonen of van Huisgezinnen, gelijk geboorte - dagen, zuiveringen van door blixem getroffe plaatsen, en begravenissen. De werk dagen waren of fasti, in welke men regt oeffende en de Hoofdschout de 3 plegtige woorden mogt spreken, do, dico, addico; of Comitiales, wanneer 't volk mogt stemmen; of Comperendini wanneer men de verschijninge op handtastinge mogt zuiveren; of stati, de welke men als regtdagen in zaken van vremden aanstelden; of Praeliares, in welke men den Viand alle afbreuk mogt doen. De Roomsche maanden waren verdeeld in Calendae, Nonae en Idus. De Calendae van καλω noemen, roepen, zijn de eerste dagen van alle de maanden. Nonae worden dus genoemt om dat van die dag tot de Idus negen volle dagen gerekent worden. De Idus komen gemeenlijk in 't midden van de maand. Om deze rekeninge der Calendae te verstaan moet men 3 dingen aanmerken, 1. Dat dezelve te rug treed, want alle de dagen van de voorgaande maand na de Idus worden gebragt tot de Calendae van de volgende maand; van de Idus gaan wy weder te rug na de Nonae, en van de Nonae na de Calendae: 2. Dat April, Juny, September en November 30 dagen en de andere 31 dagen hebben, behalven February, welke 28 dagen heeft, 't en zy in een schrikkel Jaar, en dan word 'er een dag by gevoegd: 3. Moet men letten hoe veel Nonae en Idus ider maand heeft, 't welk men uit dit Vaarsje kan zien. | |
[pagina 150]
| |
Majus sex nonas, October, Julius & Mars Quatuor at reliqui: dabit idus quilibet octo. Dat is, Maart, Mey, July en October hebben zes Nonae. De andere, vier; en ider maand levert agt Idus dagen. Wy treden nu tot de Stad Rome: welkers grondslag door Romulus op den 20 April 3256. tussen twee en drie uuren gelegd is, welke als een geboorte-dag des Vaderlands geviert wierd. Rome wierd eerst op den berg Palatinus gestigt, by welke de bergen Capitolinus, Quirinalis, Caelius, Esquilinus, Aventinus en Viminalis zijn gevoegd. Op den berg Palatinus was de zetel der regeringe, de welke daar van de naam van Palatium, hy ons Paleis, gekregen heeft: Op deze berg was een asylum of toevlugt-plaats voor ongelukkigen. De berg Capitolinus had ook de naam van Tarpejus, en Saturni Mons, of Saturinus berg, op de zelve was een steile Rots, rupes Tarpeja, van welke zware misdadigen van boven neder te pletteren geworpen wierden: Te Rome was nog een dergelijke plaats, Scalae Gemoniae of Gemonische trappen geheten: Dus is ad Scalas Gemonias Mittere niet anders dan ter dood veroordeelen. Op den berg Capitolinus stond het vermaarde Capitolium behoudende de naam a capite Toli van het Hoofd van Tolus 't welk uitgegraven wierd toe men des zelfs grondslag leide. Van de andere bergen valt niet veel te melden; de oorsprong der namen | |
[pagina 151]
| |
na te sporen zou meer moeite dan nut zijn. By deze zeven bergen zijn 'er nog drie mindere gevoegd; de Collis Hortulorum, of Tuin heuvel, de Mons Aureus, of Gouden berg, en Mons Vaticanus, de Vaticaansche berg, vermaard door de treffelijke boek-verzamelinge der Pauzen. Het Roomsche Volk, uit vele anderen door Romulus verzameld, wierd zoo door hem als andere in verscheide soorten verdeelt: 1. In Raadsheeren en gemeene Burgers: De Raadsheeren wierden ook Vaders, Beschermers en Edelen genoemt. De Patricii waren Zonen van Raadsheeren, of mannen uit de zelve gesproten. De Raadsheeren waren eerst maar 100 in getal; deze noemde men Majorum Gentium, zoo veel als van grooter aanzien of adel. Dit getal wierd met andere 100. Raadsheeren Minorum gentium, of van minder aanzien of Adel, door den Koning Tarquinius Priscus vermeerdert. Brutus voegde by deze nog 100. andere die patres conscripti of beschreven Vaders geheten wierden, hoewel de naam meest aan den ganschen Raad word gegeven. 2. In Raadsheeren, Riders en gemeene Burgers: de Ridders waren tot de tijd der Gracchi onder de Burgers gerekent: der zelver Eer-teeken was een Goude ring en zeker Purper Wapen-rok: 3. In Edelen, Nieuwen, en onedelen. Edelen waren die hun voorouders beelden hadden; nieuwe die hun eigen beelden hadden; en onedele die gansch geen beelden hadden, Zoo dat het regt van beelden, niet anders dan dat van adel was. Deze beelden mogt niemand in zijn huis hebben 't en zy hy aanzienlijke overheids-ampten bekleed hadde: 4. | |
[pagina 152]
| |
in Optimates en Populares; dog dit was een partyschap dan onderscheid van rang. De Optimates waren luiden dewelke alles aanwenden om de besten en aanzienlijksten te behagen; de Ga naar voetnoot*Populares poogden in allen deden de gemeene man te streelen: 5. in Slaven, vrygemaakten, kinderen van vrygemaakten, en gebore burgers. Het Roomsch regt van burger wierd door geboorte, door giste, en vrymakinge verkregen: 6. de laatste verdeelinge was in drie Tribus of Stammen, deze behelsden yder 10 Curiae of smaldeelen, gelijk by ons de wijken. Uit deze Tribus en Curiae bestonden de vergaderingen Comitia Tributa en Curiata: men had ook Centuriae en Classes zijnde smal-deelen van de tribus en Curiae. De zaken der Romeinen zijn of gewijde, burgerlijke, den krijg betreffende, of die de spelen en vermakelijkheden aangaan. In 't spreken van gewijde zaken spreekt de Schrijver eerst van de Goden. De Goden Majorum Gentium of voornaamste Goden, ook Consentes en Selecti genoemd, zijn Janus, Jupiter, Saturnus, Genius, Mercurius, Appollo, Mars, Vulkanus, Neptunus, Sol, Orcus, Liber Pater, Tellus, Ceres, Auno, Luna, Diana, Minerva, Venus, Vesta. Zie pag. 20 en 21. De Goden van de tweede rang zijn Dii indigetes, zulke waren Hercules, Faunus, Carmenta, Euander, Castor, Pollux, AEsculapius enz. Van de derde rang waren de Goden of Godinnen van de deugd, eer, Godvrugtigheid, Geloof, hope, enz. Van de 4de rang waren Semones of de mindere Goden. Van de 5de rang zijn der boeren Goden, te we- | |
[pagina 153]
| |
ten Pales, Flora, Pomoda, Vertumnus, Seia en Segetia, of Segista, Titulina Dea, en Tutanus Deus enz. Van de zesde rang zijn, Pallor, en Pavor, Cloacina, Ajus Locutius, Ridiculus, Tempestas, Febris, enz. Want de Ouden offerden sommige Goden, op dat ze hen niet zouden beschadigen. Van de 7de rang waren de vremde Goden, te weten, Sanctus, Deus Fidius, Isis, Osiris, en Sarapis. Ter eere en dienst hunner Goden stigten de Romeinen pragtige gebouwen gelijk de Tempel en Fanum, de Delubrum, of beelden plaats der Goden; Kapellen; Altaren, gewijde bosschen. De Opper-Goden wierden verheve tempelen enz. de onderaardsche onder de aarde, en d'aardsche Goden tempelen half onder en half boven de aarde gestigt, Faunus, de zoon van Saturnus, heeft eerst de Godsdienst en Priesters ingevoert. Onder de Oude Roomsche Priester Curiones genaamd de voornaamste. Deze waren 40 en hadden 't bewint van den Godsdienst in de 30 Curiae. De voornaamste was de Curio Maximus of Opper-Priester, onder welke d'andere stonden: hy wierd door de stemmen der Curiae verkozen. In 't 6de 7de en 8 de hoofdstuk handelt hy andere soorten van Priesters enz. die wy kortheidshalven niet zullen melden; en in 't 9de van de Vogelwichelaars en andere; in het tiende van de Vestaalsche Nonnen: deze Godinne Vesta wierd door een geduurig brandend vuur gedient. In 't elfde Hoofdstuk beschrijft hy de Flamines; en in 't twaalfde de Salii Palatini mede een soort van Priesters. De Feciales hadden 't gezag in zaken van Oorlog en Vrede. Uit deze wierd de Pater Patratus als | |
[pagina 154]
| |
hun opperste verkozen; en moest een vader en zonen in 't leven hebben, om met d'eerste te konnen overleggen, en voor de laatste zorg te dragen. De Opper-Priesters of Pontifices, dus van 't maken en onderhouden van zekere brug te Rome genoemd, waren eerst van Numa uit den raad verkoren: uit deze wierd de Pontifex Maximus, dat nu zoo veel als Paus is, gemaakt. De Rex Sacrificulus, of Offer-Koning, na 't verdrijven der Koningen, die in persoon eenige offerhanden gehouden was te doen, en 't maken van Burgermeesteren, uit den Raad angesteld, stond mede onder de Pontifex Maximus. De Priesters van Cybele (moeder der Goden) van de rivier Gallus met de naam van Galli bekend, moesten ontmand zijn; hun opperste was de Archigallus. De Romeinen hadden nog Tweemannen, Tien-mannen, en Vijftien-mannen, over gewijde zaken: deze moesten de boeken der Sibyllen, en tijdboeken nazien. De waarzeggingen en vaarzen dezer Sibyllen zijn zoo oud, dat zelfs Homerus vele van dezelve in zijne schriften heeft ingevoert: van deze heeft men 10. Sibylla Persica, Libyca, Delphica, Cumaea, Erythraea, Samia, Cumana, Hellespontica, Phrygia, en Tyburtina. Alle deze hebben de Vleeschwordinge Christi voorzegt Pag. 37. Derzelver boeken wierden in 't Capitolium onder d'aarde in een steene kist, als onfeibare waarheden, bewaart; tot dat ze nevens 't Capitolium door een zware brand verslonden wierden. In 't 19 en 20 Hoofdstuk meld hy zeer kortelijk de Epulones of Offeraars in spelen; en de Titij Sodales, die buiten de Stad in hutten het Vogelwicchelen | |
[pagina 155]
| |
waarnamen. Alles, dat de Goden op Altaren wierd geoffert, noemden zy offerhanden. De slagt-offeren, die voor eenige plegtelijke offerhande gingen, noemden zy, praecidaneae, en die deze, in geval van eenig quaad voorteeken, volgden, Succidaneae. De Priester moest eenige dagen te voren zijn gansche lichaam door wassen reinigen; en zig van 't bedde en eenige spijzen onthouden; en onder 't offeren zelf, of door een ander doen roepen hoc age! doe dit! dan dede hy eenige bede-beloften aan Janus en Vesta, want de Romeinen geloofden dat zy anderzins geen toegang by d'andere Goden konden hebben, dan leide hy een toebereide klomp meel op 't hoofd van 't beest, en dronk wijn uit een houte beker Simpolum of Simpulum geheten. Deze wierd de omstanders behandigt om van te proeven, en 't overblijfsel nevens wierook tussen de hoornen gegoten: roepende dan iemand luid uit Macta est Hostia, het Slagtoffer is de Goden des te aangenamer: zie de verdere plegtigheden van 't slagten pag 40. De Burgerlijke zaken der Romeinen zijn Algemeen of byzonder. De Algemeene of Openbare zijn, de regeringe, Staats- en volksvergaderingen, en Overheids-personen en plaatsen. De byzondere zijn de R. Kleederen, Gastmalen, Huwelijken, en Begravenissen. De regeringe is of eenhoofdig, of uit de beste luiden, of uit het volk in 't gemeen: tegen d'eenhoofdige regeringe staat geweldenary, tegen de Aristocratie, of die der voornaamsten strijd de Oligarchie of de regeringe tot nut van sommige rijke luiden; tegen de volk-regeringe strijd de Ochlocratia, te | |
[pagina 156]
| |
weten als de gemeene man zig tegen de beste burgers aankant, om hen te quellen en plagen: deze alle heeft Rome op verscheide tijden beproeft pag. 47. De lezer verschoone de wijdloopigheid dezes uittreksels: de stoffe is zoo vermakelijk, en bondiglijk verhandelt, dat ik in de keure vreezende te dwalen, mijn penne niet hebbe konnen bedwingen. Dog ik zal om reden dit uittreksel wat besnoeyen, te meer dewijl my berigt is, dat dit werkje in onze tale zal worden overgezet. Ik trede dan tot de Volk vergaderingen der Romeinen. Deze waren of Comitia Curiata, wanneer de drie hoofdverdeelingen des volks in dertig mindere gesmaldeeld hunne stemmen gaven, wordende eerst door de Koningen, naderhand door de voornaamste Overheids-Personen, by een geroepen; of Centuriata, waar in 't volk van de 30 Curiae na hun vermogen, stand en middelen gesmaldeeld, stemden tot 't maken van wetten, verklaren van oorlog of dergelijk; Deze by eenkomsten konden niet dan door de Burgermeesters, tugtheeren, tussen- Koningen enz. belegt worden met toestemminge van den raad. De Comitia Tributa waren als 't volk in Hoofdstammen Ga naar voetnoot*verdeeld hun stemme gaven over 't maken van mindere overheden, enz. De meeste stemmen der Curiae, Centuriae en Tribus haalden de zaken over. Het vermaarde en groot veld van Mars, aan de rivier de Tiber buiten de Flumentaansche of rivier poort gelegen, word pag. 56 beschreven. De overheden der Romeinen waren gesteld | |
[pagina 157]
| |
of over de stad zelve, of over de Wingewesten. Die in de stad, waren of groote of mindere; deze beide waren gewone of buiten gewone. De grootere gewonelijke waren de Koning, 't Hoofd der lijfschutten, Burgermeesteren, Hoofd-Schouten, Veld-Heeren enz. De buiten gewone waren, de Schat-of-Rekenmeesters, de Beschermheeren des gemeenen volks, Fabrijkmeesters enz. Zie pag. 59 enz. De overheden der Wingewesten waren de Stedehouders en die naast aan hen waren, ibid. Deze ben ik gedrongen voor by te gaan, en den lezer na 't werkje te wijzen, dewijl derzelver beschrijvinge te verre uitloopen zoude. Der Romeinen kleederen waren 1. De tabbaard en de rok: de tabbaard was of wijd, eng, of op zijn Gabijnsch gegord. Met de Gabijnsche kon men de eene flip of plooy van agter na voren halende zig zelven dekken. Yder droeg een tabbaard na zijn staat: de Jonkvrouwen en eerbare droegen geen tabbaard; de Slavinnen en hoeren deden zulks alleen. De jongens droegen tot hun 17de jaar de toga praetexta, of een met purper geboorde tabbaard. Die na eenig ampt stonden verschenen in een witte. De toga pura of witte met een weinig purper gemengde, deze wierd ook enkelijk toga en toga virilis, recta, en libera genoemd. De toga pulla of zwarte wierd in den rouw gedragen. De toga sordida, of slordige wierd van 't geringe volk gedragen. De toga picta met purper en goud vercierd wierd van de zegepralende gedragen. De toga palmata was een Tabbaard daar zegeteekenen op gestikt stonden. De Tabbaard die | |
[pagina 158]
| |
zy trabea, noemden, was of van enkel purper, de Goden toegewijd; of van purper en scharlake: deze was de Wicchelaars eigen. Hun Tunica was een rok der Roomsche burgers: de Raadsheeren en Ridders droegen ze met purpere bloem knoppen vercierd, 't gemeene volk met slegte ofeenvoudige. De Raadsheeren gebruikten groote, en de ridders kleiner knoppen. De Romeinen gebruikten of schoenen, die de voet dekten, of voetzolen: deze beide waren ook verscheide. De Soccus was een schoen boven de enkelen komende, en die de blyspelers gebruikten; en de Cothurnus een schoe die tot de kuit quam, en de treurspelers eigen was: dus word ook Soccus voor een bly en Cothurnus voor een treurspel gebruikt, by Horatius. Hinc Socci cepere pedem grandesque cothurni. De ouden hadden hun tijden van ontbijt, middag en avondmaal, en dan nog een toemaal. In deze waren zy matig, en hun tafelen eenvoudig, tot dat de pragt, overdaad, en misbruik wierden ingevoerd. Zie pag. 78. In pragtige avondmaal-tijden gebruikten zy een Hofmeester, tafeldienaars, en potsemakers of Goochelaars. Deze waren de voornaamste Wetten hunner Gastmalen. I. Dat de Schenker zuivere en enkele wijn schenke. II. Dat water gebannen zy. III. Dat men van 't hooger einde tot het lager zal drinken. IV. Dat men de wijn in een kop zal rond dragen. | |
[pagina 159]
| |
V. Dat men ten hoogsten maar tien bekers zal drinken. VI. De negende beker zy de Zang-Godinnen, en de tiende Apollo toegedronken. VII. Indien iemand een liefste heeft hy zegge het. VIII. Hy drinke haar en haar Scherm-Godinne toe. IX. Dat men zoete praatjes, scherts, en jok verhale. X. Dog dat deze binnen de palen, en buiten quaadspreken blijven. XI. Dat krakkeel, geraas, en twist verre zy. XII. In der zelver plaatse kome gezang, en spel. XIII. Dat deze matig, en zediglijk gebruikt werden. XIV. Dat de tafel Angerona of de stilzwijgendheid toegewijd zy. XV. Dat het onder de wijn gezegde ongezegd, en 't gedane ongedaan geagt zy. XVI. Dat hy versoeid en eerloos zy, die deze wetten overtreed. De instellinge van eens Liefstens gezondheid was, 't ga my, u liede alle, en mijn liefste wel. De Bruiloften en begravenissen nevens der zelver plegtigheden kan men pag. 82. enz. zien. Het vierde boek handelt van der Romeinen krijgszaken, verbonden, het werven van Krijgsknegten, der zelver eed, en van de keurbenden enz. Deze waren Somtijd 3; 4, 5, ja 6 | |
[pagina 160]
| |
duizend koppen sterk, en hadden uit verscheide voorvallen byzondere namen. Zie de verdeelinge pag. 92. Verder word hier de Veldheer en mindere Krijgsbedienden zeer net beschreven, die de taalkundige pag. 93. enz. kan vinden. Der Krijgsknegten verscheide benamingen, en bespringend of verwerend geweerd, kan men pag. 98. enz. zien. Dan volgt de optogt en 't afsteken van hun legerplaatsen zoo in de zomer als winter. In 't 14de Hoofdstuk vind men hun Krijgstugt, en dergelijke zaken beschreven, mitsgaders wat zy in togt, wagt, 't woord enz. moesten waar nemen. De Krijgs oeffeningen worden pag. 113 beschreven. Het 16de Hoofdstuk behelst de Krijgswetten; en 't 17de de Kroontjes of kransen, die ter vergeldinge van dapparheid gegeven wierden. Deze waren verscheide: I. De Civica Corona, welke vereerd wierd aan iemand die in een slag enz. een burgers leven behouden en teffens een viand verslagen hadde: II. Corona obsidionalis, d'edelste van alle, die een ontzetter van een belegerde stad geschonken wierd: III. de Corona muralis, die van den Veldheer gegeven wierd aan hem, die de wallen eerst besprongen hadde, en met geweld in de stad gekomen was: deze was van Goud, en met pinnen of kanteelen van wallen gelijk de Corona Vallaris (die niemand kreeg als die eerst in 's viands legerplaats vegtende gedrongen was) met bolwerken vercierd: IV. de Corona navalis, van Goud, voor de gene die eerst met geweld en gewapend een viands schip geëntert hadde; buiten deze was'er nog een Corona rostrata; hoog geagt en alleenlijk gegeven aan | |
[pagina 161]
| |
de gene, die een treffelijk helden stuk te water bedreven hadde. De Romeinen gaven dikwils nog goude kroonen aan hunne helden. Dit schenken van Kroonen schijnt meest van de Grieken te zijn gesproten. Die met deze begiftigd waren, pronkten en praalden met de zelve in de openbare spelen. De Slagorde, belegeringen, Krijgs en stormgereedschap kan men pag. 118. enz. na zien. In 't 24 Hoofdstuk? zien wy hun Coloniae of volkplantingen. Deze wierden na een voorgaand Raadsbesluit om deze zes redenen na de verwonne steden gezonden. I. Om de verwonne inwoonders in toom te houden: II. Om der vianden inval en stroopen te beletten: III. Om 't Roomsche volk voort te planten: IV. Om de stad van 't gemeene volk te ontlasten: V. Om de oproeren, door het gemeene volk te Rome gemaakt, te stillen: VI. Om de Oude Krijgsknegten te beloonen. De zegepralingen, der zelver onderscheid, en pletigheden en de zegebogen beslaan het 25 en 26 Hoofdstuk. Hier op volgt by maniere van by voegsel een nette en beknopte, verhandeling van krijgslisten, 't geheim-houden van aanslagen, het uitvorschen van der vianden voornemens, 't vervoeren en bezorgen van een leger in een gevaarlijke optogt, 't ontsnappen uit zeer gevaarlijke plaatsen, hinderlagen, en meer andere Krijgsvoorvallende gelegentheden, te lang om uit te trekken, Pag. 196 ziet men een koddig vaars op zekere veldslag in Schotland. Den oorlog dus ontworsteld zijnde treden wy tot de Spelen, zoo openbare als byzondere. De byzondere waren dammen of schaken, 't spelen | |
[pagina 162]
| |
met enkelen of koten, teerlingen, en de bal; 't vuistvegten, worstelen, loopen, springen, en met de schijf werpen; enz. De obenbare spelen wierden door de Koningen, Burgermeesteren, Hoofd-Schouten en dergelijke hooge overheids personen aangesteld; en eenige wierden opentlijk in Schouw perken, en andere op tooneelen vertoont. Het groot schouwperk of Circus Maximus, is van Tarquinius Priscus gestigt tussen de Palatijnse en Aventijnse Bergen, eyrondig en van ongemeene grootte, konnende 50 duizend menschen in 't zelve zitten: hier rende men met wagens, ook te voet en te paard; en men wierp met schijven, schigten, en dergelijke: men vertoonde hier ook velerhande Spiegelgevegten, en dieren- Jagt. Deze spelen wierden door den Adel en ook door de gemeente vertoont. Het Ga naar voetnoot*Theatrum en *Amphiteatrum kan men pag. 226 beschreven zien, en hoe eenvoudig dezelve in den beginne waren, en tot wat pragt dezelve naderhand, byzonder dat van M. Scaurrus, gestegen zijn; van deze worden alle de deelen aangewezen: yder zit hier na zijn waardigheid. Hier op volgen de tooneel zoo bly als treurspelen; en derzelver onderscheid, mitsgaders eenige andere spelen ter eere van Goden en Godinnen, enz. Agter aen komen nog eenige fraaije Latijnsche vaarzen. |