De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijDissertation sur la Chronologie du vieux Testament.Dat is, Redeneringe over de tijd-rekeninge des Ouden Testaments, in 8. 1699. vier bladen.
INdien de Geleerde ooit in iets van zeer verschillende gevoelens zijn geweest, 't is omtrent deze stoffe. Zy stellen alle wel vast, dat 'er een nette tijd-tekeninge is; dog om dezelve in zoo veel duisterheid te vinden doen zig zeer groote zwarigheden op, dewijl d'eene des anders gevoelen tegenspreekt en omverrewerpt. Deze Schrijver neemt (om zoo te spreken) 't zwaard | |
[pagina 125]
| |
van Alexander in de vuist en kapt die Nodus Gordius of Gordiaansche knoop met eene slag in twee. Hy beweert, dat de Schrijvers des Ouden Testaments zig nergens minder mede hebben bemoeit of bekommerd; dan een nette tijdrekeninge. Dat zy zig alleenlijk bevlijtigt hebben om ons de zaken getrouwelijk te verhalen, zonder zig in de nette omstandigheid des tijds wanneer de zelve voorgevallen mogen wezen, in te wikkelen. Dit gaat hy in elk der gewonelijke afdeelingen bewijzen, dewelke hy volgens de beste tijdrekenaars in zes tijdverdeelingen splist. De eerste begint van de Scheppinge en eindigt met de Zundvloed, behelzende 1656 Jaren; de tweede van de Zundvloed tot de roepinge Abrahams van 429 jaren; de derde van Abraham tot de optogt uit Egipten, van 430 Jaren; de vierde van deze togt tot de inwyinge van den Tempel Salomons van 488 Jaren; de vijfde van deze vervoeringe tot der Joden wederkeeringe uit de Babilonische gevangenisse. By yder dezer tijdverdeelingen meld de Schrijver de gedenk waardigste geschiedenissen in dezelve voorgevallen. Verders onderzoekt hy elke byzondere tijd, en beginnende met d'eerste dewelke gegrond is op 't geslagt register Gen. 5 meent hy dat de Schrijver daar niets minder beoogt dan een tijdrekeninge te maken, maar alleenlijk het geslagt register van Noach op te tellen: de rede, waarom 'er egter de Jaren by staan, is, om dat hy heeft geschreven in een tijd, wanneer de menschen niet boven, 70, of tagtig Jaren leefden, Ga naar voetnoot*op dat zy 't onderscheid mogten opmerken, dewijl de eerste menschen eenige | |
[pagina 126]
| |
honderd Jaren ja over de 900 jaren geleeft hebben. Dit blijkt verder, om dat hy zelfs niet aanteekent op wat tijd de alleropmerkelijkste zake, te weten de Zundvloed, is voor gevallen: zoo dat hy door deze geslagtrekeninge anders niet voorheeft dan om Christus als het Vrouwen zaad aan te wijzen. En indien hy dit al stiptelijk had gedagt te willen doen, waarom dan de eerstgeboorne van Noachs zonen laatst genoemd, en Sem op Noachs vijfhonderste Jaar gesteld. Mozes verhaalt meermalen de kinderen niet na hun geboorte rang gelijk pag. 14 kan gezien worden. In Peleg de zoon van Heber blijkt, dat zijn geboorte niet net is gested pag. 20. gelijk ook in Arphaxat, pag. 26. Mozes stelt derhalven de kinderen der Aartsvaderen of na den rang van hun geboorte, of van hun waardigheit, of van zijn historie, stellende die laatst, van wien hy eerst wil spreken. Uit dit besluit onze schrijver, dat 'er in 't verhaal der geslagten nog tijd nog ordre is waargenomen. Dit zijn gevoelen, meent onze Schrijver, stopt profane menschen, en vitters den mond, en verdedigt de volmaaktheid der H. Schriften zelfs tegen de 70 overzetters en hun aanhang. By deze gelegentheid toont hy, dat Cainan, den welke de Euangelist Lucas in 't geslagt register van J. Christus tussen Sala en Arphaxat steld niet gevonden word in de Hebreeuwsche text des ouden Testaments; daar men hem in tegendeel op verscheide plaatsen van de 70 overzetters vind. Men kan egter die mannen met deze redenen verschoonen; dat zy gewisselijk gelooft zullen hebben, dat de naam van Cainan in de Hebreeuwsche text verzuimd was, | |
[pagina 127]
| |
dewijl zy wisten dat'er tussen Arphaxat en Sala een Cainan moest zijn, die Arphaxats zoon en Salas vader was: dus stelden zy hem tussen beiden om een volkome geslagt register te konnen leveren. enz. Deze aanmerkingen brengt hy omtrent de twee eerste tijdrekeningen te berde. De 430 Jaren van Israels dienstbaarheid is ook zeer duister en met geen zekerheid uit te rekenen. Want om de tijdrekeninge tussen Abraham, en de optogt uit Egypten te vereffenen, zoude men verscheide getalen, die geen gemeenschap met den anderen hebben, moeten by een vergaderen, enz. De oprekeninge der 488 Jaren van den opbouw van Salomons Tempel is alzoo weinig te vinden in de vierde tijdverdeelinge; indien 'er de Historie word by gelegd, gelijk hier geschied, zal de zelve vry wat verder uitloopen. Geen minder gebrek schijnt onze Schrijver in de vijfde en zesde tijdverdeelinge onder de bestieringe der Koningen en der Joden gevangenisse te vinden. Zie daar waarde lezer een klein boekje, waar van wy de onderneminge (om ons woord te houden) nog prijzen nog laken willen; 't zy nogtans geoorlosd te zeggen, dat het mogelijk meer geleerdheid en schrander oordeel vervat dan meenig groot boek. Indien 't u tot des Schrijvers oordeel niet over brengt, zal 't ten minsten zoo veel vermogen op u hebben, dat gy zijne stellingen met vermaak zult lezen, zijnde niet verdrietig door wijdloopige woorden spillinge, maar zeer vermakelijk door geleerde. ('t zy ware of onware) zaken. Hebt gy van Petavius, Scaliger, Capellus, Usserus, en Marsham | |
[pagina 128]
| |
in dezen andere gedagten gekregen, of heeft Vossius in zijn verdediginge van de 70 overzetters u overgehaalt, lees echter, zie, en overweeg hoe deze Schrijver hier haar voornaamste tegenwerpingen beantwoord, en oordeel van wat gewigt zijn zeggen zy. |
|