De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Behandelinge van 't Kamp-regt; d'aloude en opperste Regtsvorderinge voor den Hove van Holland, onder de eerste Graven. Door Kornelis van Alkemade. Te Delft by Andries Voorstad, 1699. in 8. 15 bladen.HOewel den onvermoeiden yver veler zeer geleerde mannen in 't nasporen en 't ontvouwen van Grieksche en Roomsche Oudheden in allen deelen ten hoogsten is te prijzen, is men niet te min den geenen, die d'oudheden zijn's Vaderlands en d'omgrenzende gewesten uit de puin der Oudheid ophaalt, mede hun behoorlijk lof, en dankbaarheid schuldig. De Hr. Kornelis van Alkemade, die genoegzaam met gewigtige zaken belemmerd is om van zoo veel arbeid verschoond te worden, strekt ons hier tot een deftig voorbeeld in zijne behandelinge van het regt en gebruik van 't Kampen. Den oorsprong der gewoonte van twee-gevegten is kortelijk deze; dat de Batavieren nu Hollanders, toe des lezens en schrijvens t'eenemaal onkundig, meer gezet waren op manhafte uitvoeringen, dan de beschrijvinge van dezelve; en ook een vaardige oeffeninge van 't regt meer dan langduurige en spitsvinninge pleit-bewijzen en dingtalen beminden: want de geschillen wierden in hunne opperste byeenkomsten by de gansche vergaderinge bepleit en uitgewezen; dog 't van- | |
[pagina 94]
| |
gen, straffen, en ter dood brengen was alleen den Priesteren geoorlofd, Ga naar voetnoot*dewijl zy by hen geagt wierden als dienaars der Goden op de aarde. Maar in later tijden na 't aanstellen van een algemeene Graaf, dat is regter of regtsvorderaar, over Holland, is de uitvoeringe van straffen, op zijn kosten en buiten belastinge der op- of ingezetenen, hem aanbevolen; genietende tot vergoedinge van dien 't vrugt-gebruik der Gravelijkheids Lands heerlijke goederen, hem door de Staten vergund nevens alle boeten en verbeurdmakingen ofte een gedeelte van dien: en indien gemelde Grave zoude weigeren of verzuimen de verzogte Vierschare te spannen, was van die tijd af alles van onwaarde, dat hy quam te ondernemen, 't welk blijkt uit de privilegien van Kennemerland en van Enkhuizen. Pag. 8. vind men een gewigtige vergunninge van Philip de tweede in den Jare 1549. dezen aangaande gedaan en bezworen. De Graaf dan als regter spande zijn Vierschaar, zittende met d'Edelen en Welbore mannen van 't land alwaar de zaakweldige dingsluiden of wel de beschuldigde woonden: want dewijl van ouds een minder tegen een hooger geborene niet mogt getuigen Ga naar voetnoot†veel min over hem vonnis vellen, moesten noodzakelijk des Graven algemeene regters, die de zaken der Edelen zoo wel als die der Huisluiden te beregten hadden van edele geboor- | |
[pagina 95]
| |
te zijn. Ga naar voetnoot*Deze Regters in elk landschap waren in getal niet bepaald, maar zaten uit hoofde van hun geboorte en jaren, wordende egter door den Grave of deszelfs stedehouder op gezette tijden beschreven, hoewel zulks de onbeschrevene geenzins benadeelde; hebbende die 't zelve regt om te komen zitten, stemmen, en vonnissen; 't welk zoo lang onderhouden wierd tot dat de Vierscharen in later tijden tot een bepaald getal gebragt en gebleven zijn. Buiten deze welgebore mannen der byzondere Landschappen had de Graaf nog eenige Leenmannen, die uit hoofde van 't bezit van eenige Gravelijkheids leengoederen verpligt waren den Grave in oorlog en vrede ten dienste te staan; met sommige van welke hy den oorlog uitvoerde en met anderen zijne Vierschaar spande, gebruikende dezelve tot regters der byzondere Landschappen. Pag. 20. Omme nu met deze Edele en Welgebore mannen mitsgaders leenmannen te regt te zitten, reisde de Graaf op zekere by hem vastgestelde tijden door de byzondere deelen der Landschappen, houdende eed en amptshalven een bloot zward in de hand, hoorende de wederzijdsche aanklagten en verweringe, en met zijn Mannen Vonnis uitsprekende, waar toe hy somtijds wel 2 of drie weken in eene plaats | |
[pagina 96]
| |
zijn verblijfnam en dan elders vertrok om aldaar te regt te zitten: hoewel hy zonder aanklager niemand mogt beklagen, nog over hem regten. Dus zijn deze hooge Vierscharen in Holland en Zeeland in stand gebleven, tot de opkomste der steden, die stads regt verkregen hebben, en alle nog zeer jong zijn, en tot de opregtinge der beide tegenwoordige Geregts-hoven: wordende dezelve Vierscharen gehouden, d'eerste in Rhijnland, genaamd het hof van Rhijnland; de tweede in Delfland, de derde in Schieland; en de vierde in Kennemerland, tot dat in den jare 1428 het Hof van Justitie opgeregt is.Ga naar voetnoot* Middelerwijl hadden de Graven, die, te gelijk 's lands regters en Veldheeren zijnde, in zware oorlogen en bezigheden gewikkeld waren, goed gevonden aan hunne Stadhouders onder den naam van Ruwaard, Drost, Bailjuw, Schout, enz. het ampt over te geven, om yder binnen zijn aangewezen Landschap uit 's Graven name regt te vorderen, de Vierschaar te spannen, zware misdaden te vervolgen en met de dood te straffen. Deze Graaffelijke Regtsbedienaars moesten van ouds zijn de aanzienlijkste des lands, van hooge, edele, en egte geboorte. In de Bailjuwen van Kennemerland wierd by voorbeeld vereischt I. Dat hy ware van egten bedde. II. Dat hy ware een vry Edelman en Ridder. III. Dat hy zijn woonplaats hield binnen Haarlem de Hoofdstad van Kennemerland.Ga naar voetnoot† | |
[pagina 97]
| |
De Graaf hield egter d'opperste regtbank en 't hoogste beroep aan zig, aan wien de bezwaarde zig vermogte te beklagen in des zelfs hoogste vierschaer en 's Graven geding, alwaar hy veeltijds met de grootste Edelen en hooge leenmannen voorzittende het recht uitsprak, 't welk, gelijk gezegd is duurde tot d'opregtinge van 't algemeene Hof van Justitie in den Hage in 't jaar 1428 door Philips Hartog van Borgonjen. De plegtige gebruiken voor deze regtbanken, hoewel alles by monde wierd voorgedragen; waren zeer verscheiden naar den aart der zaken, onder welke dit kampen Ga naar voetnoot*van een zeer oud gebruik onder de Graven is geweest, en wel voornamelijk onder den adel en luiden van hooge geboorte, in duistere en zware zaken, en enkele betigtingen, in welke de betwistende dingsluiden, of iemand in hun plaatse, wierd toegelaten lijf om lijf te vegten; wordende toe den uitslag aangemerkt als een Goddelijke Waarheid, aan welke niemand te twijfelen hadde. Pag. 36. en Pag. 37. Dit Kampen, niet dan in de hoogste en zwaarste zaken van leven en dood plaats hebbende, was 't zwaarste pleit-geding, dat 'er voor 's Graven pleit-Hof konde voorvallen, in 't welk geen hooger beroep, of de minste uitstel van uitvoeringe der doodstrasse en verbeurd-verklaringe van alle goederen plaats hadde. Dit tweegevegt, als gegrond op 's lands wetten en gebruiken moest, aangeboden zijnde, noodzakelijk aangenomen worden; en de weigering of vlugt van de betig- | |
[pagina 98]
| |
te wierd gehouden voor een volslage schuld-bekentenis, van welke vryheid, goed, en leven afhing: dog om alle roekeloosheden te vermijden moest de Grave, na gedane onderzoek, het Kampen uitdrukkelijk toestaan, zonder 't welke geen kampregt konde of mogte plaats hebben. De misdaden, in welke dit gevegt gewonelijk was, waren, Landverraad, hoogste-magt schennis, toeleg op 's Prinsen leven, vrouwen-kragt, trouwloosheid in Wapenhandel, gebruik van Moorddadig geweer, 't voorgeven dat'er een quaad of onregt Vonnis gewezen ware, en dergelijke. Hoewel de onwisse uitkomsten, die meenigmaal van een enkel geval afhingen, den onschuldigsten het leven kosten Ga naar voetnoot*ging egter de ingewortelde gewoonte en bygeloof, door de Geestelijken gestijfd, tot de laetst voorgaande Eeuwe in zwang: en de Christelijke Godsdienst had toe geen kragt genoeg by deze bygeloovigen om de zelve te dempen, dewijl zy hun Vaderlandsche gewoontens met d'uiterste hardnekkigheid aenkleefden. Hoewel nu 't Kamprecht algemeen is geweest, verschilden egter de Noordse volken in de plegtigheden der uitvoeringen. Zy quamen hier in over een dat dezelve na de Wetten des lands en schikkinge der Prinsen moesten geregeld werden, te weten, dat 'er met alomme gebruikelijke, en geenzins met ongeoorlofde Wapenen moest gevogten werden; dat 'er in gemeene of burgerlijke zaken en kraakkeelen doorgaans met schild en kluppel; maar dat men grooter (gelijk, gequetste hoogheid, moord, vrouwen kragt of dergelijk) met zwaarden, spee- | |
[pagina 99]
| |
ren, en ander scherp geweer gehouden was te strijden. In 't 27 hoofdstuk ziet men 't onderscheid tussen het Kampen en vermaak of spiegel-gevegten; en in 't 28 't verschil tussen uitdagingen van roekelooze krijgsbedienden, en waaghalzen. Het Kamp geding, gelijk alle andere, nam een aanvang na toestemminge van den Grave, met een wete of dagvaardinge te 14 dagen door 's Graven bode (nu deurwaarder van 't Hof) om den eisch des beschuldigers te hooren, welke dagvaardinge ten tweede, derde, en eindelijk ten overvloede ten vierdenmale wierd vernieuwd, met aanbiedinge van een te zamen gewronge Handschoen. De zaakweldigen stond het nogtans vry hun zaak niet alleen wederzijds door een voorspraak te laten verdedigen, maar ook een helper, Wapenheer of makker te gebruiken; mits dat zy beide als Kampvegters gewapend met gelijk-verwige Kamprokken tegenwoordig moesten zijn: Hoewel sommige niet zonder reden meenen dat deze verschijninge eerst plaats hadde na dat partyen door den regter Kampvast verklaard waren. De gebruikte voorspraken, dewijl eer, leven, en goed gevaar liep, en zelfs een smet op de bloedverwanten na zig sleepte, vergden hunne meesters doorgaans niet alleen gezegelde brieven van uitdrukkelijke last af, maar ook van toestand, vryhoudinge, en ontslag van alles, dat hen in eigen persoon ter dier oorzake mogte overkomen, waar van zy eisch doende gewag maakten met betuiginge aan den regter, den verweerder en zijne vrienden, dat zy de zake geenzins ondernamen om iemand in zijn ee- | |
[pagina 100]
| |
re te quetsen: maar dat zy 't ampts halven, en als gedwongen deden. Hier op vermaande de regter den voorspraak zijn meesters zake na vermogen getrouwelijk voor te stellen, en niemand buiten de zake in eere te benadeelen, op verbeurte en straffe daar toe staande. Dit nam de voorspraak aan en wierd vervolgens in de zake voort gegaan. Ten dage dienende verhaalde den eischer by monde de zake des geschils, met een besluitend verzoek dat de verweerder de zaken hem opgetigt tot ontlastinge zijn 's gemoeds zoude bekennen, en verders dat hy verklaard zal werden lijf en goed te hebben verbeurt: en de zaak by den gedaagde ontkend zijnde, en den regten genoeg niet bewezen konnende worden, bood den eischer aan omme met hulpe van God en de kragt zijner wapenen in een besloten veld als een regtschapen Edelman (en van minder geboorte zijnde te voet) zijn betigtinge staande te houden, gevende zijn handschoen tot onderpand, met betuiginge alles tot bescherminge van zijn eer te zullen doen, dat hem 't Hof zoude mogen gelasten. De verweerder ontkende doorgaans in zijn antwoord de beschuldigingen hem te laste gelegd, nemende een tegendeelig besluit, met redenen waaromme de Kamp geen plaats behoorde te hebben. Deze redenen waren, na den aart der zaken, verscheiden, gaande de verweerder alleenlijk ontkennender wijze, zonder zig in eenig ('t en zy noodzakelijke) dadelijkheden in te laten, dan de gene die den regter mogten bewegen het Kampgevegt niet toe te staan. | |
[pagina 101]
| |
d'Eischer niet verschijnende Ga naar voetnoot*verstond het Hof dat de Gedaagde zig met eede mogte zuiveren, waar op hy van de aanklagte vrygesproken wierd: En de verweerder d'eerste maal agter blijvende wierd in Holland tegen hem voort gevaren met tijd-poozen van 30 of meer dagen, maar in andere landen van derde dag ten derden dage, na welke tussentijden hy, na een vierde daginge ten overvloede niet verschijnende, op de galge of voor altoos uit den lande gebannen wierd met verbeurdverklaringe van alle zijne goederen aan den Grave: dog in eenige andere geraakte hy met oplegginge van een geldboete vry. Wanneer de betigte verscheen stelde hy zijne redenen voor, waarom hy ongehouden ware tegen den beschuldiger te Kampen: deze redenen hadden of opzigt op den aanklager of op de zake zelve. Op de persoon waren, dat hy was van minder geboorte dan den gedaagde, half Edel, Poorter, Ga naar voetnoot†Karel, onvry, onwettig geboren, eerloos, enz. Dit onderzoek ging zoo verre, dat men den adel op heel, half, ja een vierdedeel zifte en uitrekende. De gedaagde had nog een ander voorregt dat hy als ingezeten of poorter van eenig landschap of stad geenzins ten Kampe gehouden was. Dit was een voorzigtigheid van eenige Landschappen en Steden, dewelke de wreedheid en roekeloosheid dezer gevegten hadden aangemerkt, en zig van der Graven voorregt-brieven hadden beginnen te voorzien.Ga naar voetnoot*+ | |
[pagina 102]
| |
Wanneer de gedaagde, steunende op zijn onschuld, of edelmoediglijk het gevegt niet wilde afslaan; of dat zijne voortegten en uitvlugten verworpen wierden, verklaarde de regter de Dingsluiden Kampvast, met aanwijzinge der regters, en plaatse daar zy na verloop van 40 dagen hadden te verschijnen, met verbod van den anderen zelve of door hunne vrienden te beleedigen, 't welk ten hoogsten strafbaar was. Dit uitstel van 40 dagen wierd verleend; I. Tot bezorging van alle huiszaken, en 't maken van uiterste-wille. II. Om zig van wonden enz. te laten genezen indien zy die hadden. III. Om zig ten kosten van den Grave in 't schermen te laten oeffenen; en wapenen, kleederen, Wapenrokken, enz. te vervaardigen. IV. Op dat d'aanklager, indien hy door gramschap vervoerd ware met de beschuldigde mogt verzoenen, en de verweerder indien hy schuld hadde, zig met den Grave en zijn aanklager mogte bevredigen. Het kampen voortgaande wierd in 't Kampveld (dewijl in de meeste plaatsen een zoodanig Veld was den Grave toebehoorende) een perk met krijt afgeteekent, en door 's Graven bode, ook krijtwaarder genoemd, in 't byzijn van de Leen- of Welgebore mannen afgeschoten. Zie de aanteekeningen pag. 123. Alles beschikt zijnde waren de zaakweldige wederzijds gehouden een plegtelijken eed van zuiveringe te doen, dat zy een regtvaardige zake verdedigden, welken eed na eisch van zaken of geboorte en staat van personen zwaarder of ligter afgevorderd wierd. Zie pag. 126. enz. Het biegten, bidden door arme luiden daar toe gekogt, en aalmoessen wierd ook niet vergeten. | |
[pagina 103]
| |
De Kampvegters alvoren tot dadelijkheid waren gewoon by voorbetuiginge eenige verzoeken te doen tot het behouden van 't regt van, indien zy Edelen waren, te wisselen van paarden en harnas; om te mogen afzitten, en te voet vegten; om indien hy zijn tegenpartye niet volkomen overwonnen hadde, den strijd op den volgenden, of een anderen bequamen dag, ten believe van den Hove, te mogen hervatten, enz. Pag. 136. enz. In 't 47ste Hoofdstuk toont ons de Nederlandsche oudheid-lievende, en daar in doorgeoeffende Heer Alkemade, wie ten Kampe wierden toegelaten, te weten, klagers over de ontijdige dood van Vader, Moeder, Broeder, Zuster, Zoon, Dogter, Oom, Moeije, en Zusterlingen; klagers over verraad tegen den Lande of Landheer, en dergelijke zware misdaden. In tegendeel wierden van den kampe geweerd I. Beschuldigers van zaken die buiten hen waren, by voorbeeld een gemeen man buiten staatsbedieninge tegen een Raadsheer of Edelman van 't huis van den Prince. II. alle Geestelijken. III. Alle die eenig mangel hadden van gezigt, gehoor, handen, voeten: of ziek, of krankzinnig waren: dog deze waren gehouden, op dat de gemelde zware misdaden niet ongestraft zouden blijven, door Volmagtigden te Kampen, waar toe waaghalzen genoeg te vinden waren. Voor eerst mogten Prinsen, Ridderen, en groote Heeren (buiten zaken van Staat en Landsheer, welke zy in persoon verpligt waren te verdedigen) een Kampvegter nemen, wanneer zy van gemeene of vuile misdaden beschuldigd wierden. | |
[pagina 104]
| |
II. Moniken, Kanoniken, en Klerken. III. Vrouwen. IV. Jongelingen, oude mannen, zieken en dergelijke. V. Luiden daar toe door den Prinse bevoorregt. VI. de Friesen die zulks door de Wetten vergund was.Ga naar voetnoot* VII. Iemand, zoo aanlegger als verweerder, die bewijzen kon, dat zijn tegenparty eerloos, een openbaar Kampvegter of met geld omgekogt was, mogt het gevegt afslaan, en verzoeken by vonnisse daar van ontslagen te worden. Anderen wierd om de zwaarheid der misdaden deze gunst niet bewezen; zijnde gehouden in persoon volgens de Wetten te Kampen: deze waren Vadermoorders enz. Struikroovers en geweldenaars, onvry geborene, en die buiten 't verhaalde voorregt door de Wetten gesloten waren. Dewijl nu Prinsen, Baronnen, Ridders, enz. gelijk gezegd is tot het gevegt ongehouden of daar toe onbequaam waren, en huurlingen tegen een braaf Edelman niet vermogten te Kampen, was het in eenige Rijken, Staten, ja ook rijke Kloosters gebruikelijk, dat zekere Edele of Welgebore mannen zig als Leenmannen verbonden voor hun Heer, des nood zijnde te Kampen; waar voor zy zekere inkomsten en regten te leen bezaten.Ga naar voetnoot† Nu gaan wy zien hoe de Strijders in 't perk | |
[pagina 105]
| |
vol moeds en even fier verschenen: indien zy Edelen waren in volle Wapenen te Paard; en Schildknapen en Welgeborene te voet in hun doorgaans bloedverwige Wapenrokken: indien onedele barrevoets met ongeschoren hoofde overal gekorte nagelen, somtijds met een schild, en 't hoofd gedekt met een opgebonden vilthoed, ook wel bloodhoofds met overtreksels van Lijnwaad of zagt gekookt leder, aan den lijve spannende; somtijds met een zwaard of ander geweer na gewigt van zake; ofte ook wel met een kluppel van Beuken- of Mispelen-hout, dog glad: voorts ook met schilden. Daar op wierden de kleederen en Wapenen door 's Graven Regters naauwkeurig beschouwen en gemeten, of ze zonder bedrog en van gelijke grootte enz. waren. Deze na behooren gevonden zijnde, wierden de Kampers belast op stoelen neder te zitten, voor hen ten kosten van den Grave gemaakt en aldaar geplaatst; en in deze bezadigde gestalte wierden zy tot vrede en verzoeninge aangenaamd, 't welk meest stand vastiglijk afgeslagen wierd: hier op stegen de Ridders en Edelen te paard en de onedele trokken hun handschoenen aan. Den onedelen wierd nog in een bekken gebragt Olie, Zeep, of Smeer om hun ledere of linne overtreksels buigzamer te maken; en daar na asse, om hun handen stram te maken tot het beter vast houden en gebruiken van hun Zwaarden, Schilden, of Beukelaars. De Edele en onedele wierd een klomp Suiker aangeboden, op dat hun speeksel en adem beter zouden behouden. Dus uit en toegerust wierden zy in 't midden des Kampvelds te halver Wind en Zonne geleid; en door de | |
[pagina 106]
| |
Krijtwaarders met luider stemme geroepen, Een yder doe zijn best. Dus begon elk om eere, goed, en leven als een Leeuw te strijden; 't welk een weinig geduurt hebbende, wierd door den Krijtwaarder op bevel van 's Graven Mannen geroepen, dat ze hadden op te houden, wanneer zy vermaand wierden 't geschil by te leggen eer 't meer bloed ja 't leven koste. Dit verworpen zijnde wierden zy als voren weder in 't Kampveld gebragt, en na een wijle vegtens weder een beproevinge van verzoeninge gedaan: deze weder afgeslagen zijnde, wierden zy weder in 't midden des perks geleid, en dus wierd de ten derden en laatsten malen aangevange Kamp geëindigd. Het stond niemand, dan alleen den Prinse, vry 't gevegt te doen staken, of een der vegters 't leven te sparen: 's Prinsen Regters moesten alles op zijn beloop laten, tot dat een van dezelve verslagen, uit het perk gedreven was, of schuld bekent hadde. Zoo dat het niet volkomelijk noodzakelijk was dat een van beide dood was; maar de zegepraler konde bestaan met het veld te behouden. By sommige volken was zelfs het bloedritsen genoeg als 't zelve op de aarde storte. De overwinninge wierd als een onfeilbare oordeels-uitinge over 't geschil gehouden, en velde te gelijk het doodvonnisse over den overwonnen, en zijne goederen. De zegepraler wierd met alle vreugde-teekenen na huis geleid; nam des overwonnens Paarden en Kamptuig, en eigende zig ook deszelfs stamwapenen toe, voegende die | |
[pagina 107]
| |
by de zijne, waar van men tot heden toe in de Wapenen der Oudste Edelen blijken ziet. De overwonne, in 't veld gedood, wierd aldaar of omtrent 't perk met zijn Kampwapenen, aan een galge gehangen; en, indien nog levend, 't hoofd afgeslagen en met zijne Wapenen ten galge of mikke geschikt; met verbeurte van alle zijne goederen aan den Prinse. Deze uitkomste en nasleep van doods straffe en verbeuringe van goederen volgde ook de zaakweldigen, die niet in eigen persoon vogten, en geduurende 't Kampen gevangen zaten: want hun Kampvegter overwonnen zijnde wierden zy ter dood veroordeeld, met verbeurd-verklaringe van alle hunne goederen. De Heer Alkemade toont ons verder, dat deze wijze van regtspleginge enkelijk uit d'eigen willige inzettinge van vrye volken is gesproten, en dat dezelve by alle Noordsche Volken bekend is; voornamelijk in Engeland, daar zelfs Koningen dus hebben gevogten. Ga naar voetnoot*De gewonelijke uitdaginge op de Kroon plegtigheden des Konings van Engeland is zoo wel bekend, dat wy dezelve niet zullen melden, en alleenlijk zeggen, dat 's Konings Kampvegter, uit den geslagte van Dimok, door den nieuwgekroonde uit een zilver vergulde beker wierd toegedronken, die hy dan op des Konings gezondheid en voorspoedige regeringe uitdronk, en voor zijn zelven behield. Maar de later tijden, door redelijker inzigten heilzamer redekavelingen bewogen, | |
[pagina 108]
| |
hebben in de 12de en 13de eeuwen deze wreede en onregtmatige Kampgevegten afgeschaft, niet zoo zeer door verbiedende wetten, als door handvesten en voorregten, hoewel 'er ook nog een verbod op vele plaatsen door wille-keuren op volgde. Ga naar voetnoot*Deze diep-ingewortelde gewoonte had nogtans zoo veel kragt, dat 'er somtijds (niet door dwang van regtpleginge, maar vrywillige overgifte) nog tweegevegten toegelaten wierden. Waar van wy hier een voorbeeld vinden tussen Willem van Leeuwen wonende te Alfen, in den jare 1363 Hoogheemraad van Schieland, en Boudijn Jansz te Delft, beide schildknapen; welker kosten pag. 214, 215 en 216 gemeld staan. Pag. 219. vind men nog eten voorbeeld van later tijden, 't welk wy om deszelfs aanmerkelijkheid den lezer in 't geheel mede-deelen. Besluit des Werks, met een uitnemend verhaal van een Kamp, voorgevallen ten overstaan van Keizer Karel de V. OP den 31 dag van Winter-maand in den Jaare 1522. hebben twee Edellieden te Valladolit op 't Markt-plein, in 's Keizers tegenwoordigheid, de Konestabel van Castilie 't Regt bedienende, in een Twee-gevegt gewapend gestreeden, om een geschil uit geringe oorzaak. 't Behaagt ons het verhaal en de plegtigheden dezer zaake van woord tot woord alhier in te voegen, zoo als een Hollands Edelman ten dien tijde met de Keizer naar Span- | |
[pagina 109]
| |
jen vertrokken, en by 't Gevegt tegenwoordig geweest, de zelve in de Franse taale nauwkeurig heeft beschreeven; op dat de Leezer de plegtigheid dier zaake, toen by de Kastilianen in zwang gaande, kundig werde, en door deze niet ongeneugelijke afweidinge zig verlustige in het aangenaam verhaal der zelve. Twee Jonge Edelliden, die geen van beiden nog ten volle vijf en twintig Jaaren oud waren, van oorsprong en geboorte uit de Stad Sarragossa, en aan de doorlugtigste Huizen van Spanje met Huwelijks-verbonden hunner Voor-ouderen ingelyfd, onderhielden langen tyd door overeenkomste van gemoederen en leer-oefeningen een goede vriendschap, tot dat zy eindelijk, uit taarling-spelen in verschil geraakt, zoo verre verrukt wierden, dat ze beslooten in een Twee-strijd, op zekere plaats buiten de Stad zonder iemands medeweten, te Vegten. De eene was genaamt Pedro Torellio, d'ander Hieronimo Anka. Zy komen ter bestemde plaats, alleen met den Degen en de Kappe (dat is een korte Mantel by de Spanjaards gebruikelijk) gewapend; en gaan malkanderen te keer, tot dat, na verscheiden wederzydsche slagen en steeken zonder wonden, Torellio den Degen uit de hand gedraid is. Wat zoude d'ontwapende doen, zijn viand ziende gewapend en gereed om hem het leven te beneemen? hy staat aan Anka d'overwinninge toe, onder beding dat aan geen sterveling zijn nederlage zal werden ontdekt, maar dit alles onder een eeuwig stilzwygen begraaven blijven; want te sterven hadde hy liever, dan met schande en veragtinge te leeven. Anka belooft hem heiliglyk te zullen zwijgen; en de Degens opgestoken | |
[pagina 110]
| |
hebbende, keeren zy met wederzydse omhelzinge en vriendschap naar de Stad in hunne wooningen. Na verloop van weinige dagen hadde elk een 't verhaal dezer zaake in de mond, en in de Stad wisten de Snappers en Klappeijen niet anders te kwaaken. Torellio daar op beschuldigt Anka van geschonde trouw; die de rugtbaarheid dezer zaake veroorzaakt te hebben ontkent, maar wel gehoord, dat zeker Priester van 't naastgelegen Dorp, daar omtrent wandelende om zijn Vee te beschouwen, 't Gevegt en d'Uitkomst van dien gezien, en het den volke verteld hadde. De Veldpaap hier op ondervraagd gaf geen volkomen vernoeging, en toonde zig wat meer, dan 't betaamde, op Ankas zyde; zulks dat Torellio de getuigenis verwerpende, volhard Anka te beschuldigen en hem te verwijten zijne trouweloozheid, die geen braaf Edelman en paste. d'Ander in tegendeel stond pal op zijn onschuld en bleef 'er onwrikbaar by. En dewyle de waarheid op geenderleije wyze konde werden beweezen, tragten ze de zaak te beveelen aan de uitkomst van een Lyf-gevegt. Hier op bieden zy den Keizer een Verzoek-schrift aan, biddende dat 'er naar gewoonte der Koningrijken Arragon en Castilie, op 'er beide verzoek, dag en plaats tot een Kamp mogte werden toegestaan. De Keizer wijst 'er aan den Konestabel van Castilie, als den welke 't oordeel over dusdaanige zaaken was toevertrouwd. De Konestabel, wanneer hy met redenen hadde gepoogd hen van 't Gevegt af te trekken, maar niets vorderde, en volgens de Wetten den Kamp niet konden weigeren, staat 'er ten lesten 't Verzoek toe, er bestemt 'er 't Markt-plein te Valladolit op den 29 van | |
[pagina 111]
| |
Winter-maand tot tyd en plaatse van den Kamp. Op de Valladolitse Markt wierd een Perk toegesteld, lang 50 en breed 36 schreeden, omheind met 2 ryen scherpe Paalen, in de grond geslagen en met Dwers-houten aan den anderen gehegt. De Binnenste rye stond 5 en de Buitenste 6 voeten boven de aarde, met een Tussen-ruimte van 18 voeten; in welkers Midden (te rekenen op de Langte van 't Plein) 2 Schouw-tooneelen van hout, tegen den anderen over, waren opgeslaagen: Indien men 't Plein in de Breedte beschouwd, het eene wierd op de Regte en 't ander op de Slinkse zijde bezien. Op 't midden van yder Schouw tooneel stond een verheven Gestoelte, met Goud Laken bekleed, en een Gouden Hemelgedekt; gelijk ook het gantse Gebouw met Zyde Tapyten prachtig gedekt en behangen was. Het eene was voor de Keizer, en 't andere voor den Konestabel toegesteld. Aan de Uit-einden van 't Plein waren kleinder Stellasyen van minder pronk opgeregt voor de Vrienden en Bloed verwanten der Kampers. En op de zyden der Stellasyen waren 2 Tenten opgeslagen, waar inne hen de Stryders zouden Wapenen. De Straat van 't Plein was dik met zand bestrooid, op dat de Kampers niet struikelen, maar te vaster zouden staan. Voor de middag ten 11 uuren was de tijd bestemd. De Keizer aller eerst komende zette zig neder op zyn Schouw-gestoelte, dien daar op een Gulde Roede behandreikt wierde, welke van hem ter aarde geworpen het Teiken zoude zijn om 't Gevegt te staaken. Veele voornaame Edelen en hooge Krygs-Bevelhebbers traden op 's Keizers aankomste voor uit, met Lijf-wagters aan beide zyden, en slooten te Trompetters en Tromslagers den rang. | |
[pagina 112]
| |
Een weinig laater kwam de Konestabel, een Heer van ruim 60 Jaren, maar kloek van geest en lichaam, met een deftig weezen, als zyn heerlyk Ampt betaamde, begaafd; Hy hadde een gulden Tabberd aan, en was gezeten op een Spaanse Klepper, zeer kostelijk met goude en zyde Dekleeden: In die zelve staat waren ook 40 Edellieden, die voor hem te voet gingen: Agter aan volgden 6 Geheim-schrijvers te paard, uitgedost met donker-geele rokken van Fluweel, en de paarden met blaauwe satyne kleeden gedekt. Voor hem, als 's Konings Stedehouder, wierd het zwaard gedragen, dat, vermids des Konings tegenwoordigheid, niet was uitgetogen. De Zwaarddrager wierd gevolgd van zyn Wapendraager, die een kleed aan hadde geborduerd met zyne Stam-wapenen. Wanneer de Konestapel in 't Kamp-veld was getreden, naderde hy aan 's Keizers Schouw-troon, groetende met geboogen lyve; Beklom zyn Schouw-plaatse, en zette zig neder in zyn Gestoelte. 's Keizers Lyf-wagters, zoo te voet als te paard, omsingelden 't Vegt-plein tussen de Staaketsels; anders niemand mogt daar binnen treeden. Daar op komt Torellio, als Beroeper van den Kamp, verzeld met den Admirant van Castilie (zyn Wapenheer)a, den Hertog van Vejar, van Albuquerque, en meer andere Grooten en doorlugtige Mannen. Hy was gekleed in een korte Rok met Marters-bont gevoederd. Voor hem wierd gedraagen een Strijd-bijl, van die soorte die de Fransen Haches noemen, een Spaanse Zyd. of Steek-degen, een Tafereel verbeeldende zyne Stam-wapenen, ende een Wapen rok. Met dit Tafereel en | |
[pagina 113]
| |
eenige anderen daar de Kamp-Wetten kortelijk op gesteld waren, treed hy voor den Keizer, dien hy met diepe eerbiedenis groet; en hem keerende tot den Konestabel, doet hem 't zelve, en begeeft zig alzoo naar zyn Tent. Hier op komt Anka in 't Stryd perk, als van Torellio ten Kampe Uitgedaagd, op gelyke wyze gekleed, behalven dat zyn Rok met Hermyne vellen gevoederd was; verzeld met de Mark-Graave van Brandenburg (zijn Wapen-heer), de Graave van Genevois, de Hertog van Najara, en van Alba, de Graaf van Benevento, de Marquis d'Aguilar, en andere Grooten. Voor hem wiert 't zelve Tuig gedraagen als voor Torellio. Hy den Keizer en Konestabel gegroet hebbende, spoeide naar zijn Tente. Vervolgens wierden hunne beider Wapen tafereelen en Wapen-rokken voor de Zit-plaatse van den Konestabel opgehangen. Voords liet hen den Konestabel voor hem komen; daar zy met een Priester de handen te zamen voegende, die legden op de Euangelien en een Christus houte Kruisbeeld, zweerende dat zy ten Kampe traden alleen om de geregtigheid hunner zake te verdedigen, dat ze geenerhande soorte van bedrog, kwaade trouwe, bezweeringen of vergift, nogte de kragt van eenige steenen of kruiden gebruiken, maar alleenelijk door hunne natuerelyke kragten en vernuft naar de overwinninge tragten zullen, enkel steunende op de hulpe Gods, van S. Joris, de H. Maagd Maria, en op de hulpe van hunne Wapenheeren. Toen bragten de 2 Wapen-heeren de Wapenen van beide de Kampers in een houte kiste voor den | |
[pagina 114]
| |
Konestabel, dit zoo wel 't geweer, daar zy mede Vegten, als hen mede Dekken zouden, nauwkeurig bezag; daar na die in een Schaale leggende, de zwaarte woog; dewijl die te zaamen niet min dan 90 Ponden, maar wel meerder, weegen moesten: 't welk gedaan, de Wapenen in yder Tente weder gebragt wierden. Nu wierd 'er een Edelman van elke zyde in de wederzijdse Tenten afgeschikt, die de Wapengordinge bywoonen en alle bedrog zouden voorkomen. Onderwylentrad de Konestabel van zijn Schouwplaats, beschikkende en bestellende alles met een staatige deftigheid, wat 'er in 't Kamp-veld noodig ware. Daar na, met 12 Edelen verzeld, zet hy zig neder in een der vier Hoeken van 't Strijdperk, en zend gelijk getal van Edelen in den Hoek daar tegen over. En de twee overige Hoeken wierden yder van 3 Edelen ingenomen. Als 'er daar op met het steken der Trompetten stilte gemaakt was, verkondigde 's Keizers Veldmaarschalk met een heldere stemme in yder der vier Hoeken, dat zig niemand geduerende 't Gevogt vervordere eenig gerugt te maken, op verbeurte van 't leven; nogte den Kampers met woorden, stemme, niezen, fleuiten, wenken, hand-gebaar, ofte eenig ander lichaamelijk teiken en beweegingt, aan te zetten of te verbaazen, aan te moedigen of verflauwen, verschrikken of heftiger te maaken, den Strijd te doen beginnen of verlaaten, dan alleen de genen die 'er toe aangesteld waren. Eer lang kwam Torellio (de Beroeper) geheel in 't yzer, en met zijn Wapen-heer verzeld in 't Perk te voorschyn, hebbende een Stryd-byl in de | |
[pagina 115]
| |
vuist, en degen aan de slinker zyde. Gevraagd van den Konnestabel wie hy is, en om welke oorzaak hy aldus gewapend binnen treed; meld hy zynen naam en d'oorzaak van zyn komst. Daar op ontdekt de Konestabel zijn aangezigt, kent en neemt hem aan; sluit den Helm weder toe, en beveelt hem tot den anderen zyd-hoek van 't Plein over te gaan; daar hy van de 3 Edel-luiden, in 't midden van hen, ontfangen is. Voords stapt de Conestabel in den overstaanden Hoek, en zet zig daar neder tussen de 12 Edelen: den gedaagden Anka ontfangt hy hier op dezelve wyze en met gelijke plegtigheden, en belast hem mede in den nevenstaanden Hoek tussen de 3 Edelen over te gaan. Waar na de Konestabel weder naar zijn Schouwplaats opklom en zig neder zette. Als nu ten tweeden maal het Trompet gesteeken was, vielen de Kamp-vegters nevens hunne Wapenbeeren op de Knyen, en deeden 't Gebed; waar op zy van de Wapen-heeren omhelsd, tot manhaftigheid aangemoedigd, vaart wel gezegd, en voords tot hunne Tenten wedergekeerd zijn. Nu gaf 't Trompet het derde teiken; daar de Beroeper Torellio moedig op te voorschijn komt, en als uit zijn treden bleek, met een brandende fierheid; In tegendeel kwam de Beroepen Anka met een bezadigde gang. Als zy nu den anderen waren genaderd, slaat Torellius Anka met zo geweldigen slag op 't hoofd, dat hy hem iets weinig deede aarzelen; Maar Anka den moed hervattende bleef hem niet schuldig. Dog wanneer zy nu eenigen tijd malkanderen met geduerige zwaare slagen dapper hadden gebeukt, zulks dat de Bylen aan stukken sprongen, en ze ver- | |
[pagina 116]
| |
woedelijk den anderen aanvlogen, en worstelden; zoo heeft de Keizer, niet willende dat die dappere mannen hunne sterke lichaamen zouden verwringen en ten oorloge onbekwaam maaken door dusdaanigen Spiegel-gevegt; ook niet met de overwinninge aan den eene toe te stemmen, den ander voor al zijn leven ten spot en schande te doen zyn; dewyle hy besloot, dat zy beide wederzyds ter eere hadden genoeg gedaan; met het nederwerpen van zyn gulde Roede 't Gevegt afgebroken. Fluks schooten de 30 Edelen als Kamp-bezorgers, toe, scheiden de Vegtende ter nauwer nood en met tegensparteling van malkanderen, hen wegleidende yder in zynen Hoek. En verklaarde de Keizer, nademaal 't Geschil ware onstaan om de Overwinninge en om Eere, dat ze daar aan hadden voldaan; Uitspraak doende, dat geen van beiden Overwinnaar zoude zyn. De Konestabel daar op treed af in het Perk en de gulde Roede met diepe eerbieding opneemende van de aarde, legt ze op zyn hoofd; voords nederknielende, ter Hand-kus ontfangen, en de Roede gekust hebbende, gaf hy die den Keizer wederom. De Keizer gebood hem, hy hadde de Kampers met den anderen te verzoenen en tot hunne oude vriendschap te doen wederkeeren, dat uit zynen naam gebiedende. Beide hadden zy zig dapper en manmoedig gekweeten; oorzaak dat hy 't gevegt deede staaken, en d'een en d'ander voor manmoedige, braave Edelluiden was houdende; Zulks hy begeerde en gebood, dat ze alle viandschap en bitterheid agter zettende, in 't toekomende met den anderen als vrienden leeven, en voord aan zig van gevegt zouden myden; 't Was zoo dappere Mannen, die by den oorlog zogten eere in te leggen, beter, zulks te doen | |
[pagina 117]
| |
tegen de Mahometanen, gezwooren vianden van de Christelijke naam, en tot meerder eere en wisser heil hunner zielen. De Konestabel heeft allerwyze getragt 's Keizers bevel te volbrengen; maar bevindende, dat zy voor alle redenen doof waren, en niet begeerden 't Keizerlyk bevel op te volgen, zoo heeft hy hen beide uit het Kamp-veld doen vertrekken staande voets, en door die zelve Poorten die zy waren ingetreeden; op zwaare straffe, indien zy oit ofte oit weder handgemeen kwamen te werden. Meermaals naderhand hebben Groote Mannen ondernomen een Verzoeninge te bewerken, dog al te vergeefs. Om welke hardnekkigheid de Keizer vergramd, liet hen gevangen stellen, en zoo lange blyven, tot dat ze wederzyds de regterhand gegeven en malkanderen omhelst hebbende, betuigden de viandschap af te leggen. Maar dat 't zelve niet van harten geschiede, is ten volle gebleeken uit den haat, die tot de doot van den eene toe bleef dueren. |
|