De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Willem de Tweede.DE wijdberoemde Willem de eerste overleden zijnde, steeg zijn tweede zoon Willem, wegens zijn rosagtig hair bygenaamd Rufus, volgens zijn uiterste wille op den Engelschen Rijkszetel, wordende op den 5 van Wijnmaand 1087 door Lanfrank Aartsbischop van Kantelberg gekroont. Dog zijn oudste broeder Robert (hoewel door zijn Vader tot Erfgenaam van Normandyen aangesteld) door zijn oom Odo, Bisschop van Baijeux, die Lanfrank in 't staats bestier met nayver boven hem verheven zag, aangestookt, poogde door behulp veler grooten, zoo Weereldlijken als Geestelijken, zijn broeder de kroon te ontrukken. Dog Willem, te schrander om een zoo schoone beuit aan de Wisselvalligheid te wagen, trof met Robert een verdrag, dat hy kroon afstaan, daar voor 3000 Marken des jaars trekken, en na Willems dood de | |
[pagina 25]
| |
kroon op hem en zijne erven zoude komen. De aanhangelingen van Robert, Odo Bischop van Baijeux en Grave van Kent, de graven van Shreswbury, Northumberland, en vele andere zoo wereldsche als Geestelijke Heeren, door dit verdrag niet voldaan, hadden zig in verscheide Graafschappen en Sloten van 't ryk versterkt; dog dus verdeeld, en des te ligter te dempen zijnde, wierden zy door den wakkeren en moedigen Willem, die middelerwyl de harten van het volk door beloften, dat zy hun oude Wetten en voorregten zouden genieten, gewonnen, en eenige der misnoegde Heeren met goede woorden gestilt hadde, na verloop van eenige tijd tot gehoorzaamheid gebragt, en den trotsen Kerkvoogd Odo gedwongen te zweren voor altoos uit het ryk te zullen wijken. Een gelukkige Opstand voor de Engelschen, want deze Weereldsche en Geestelijke meuiters alle Normannen zijnde, moest Willem zig teenemaal op de Engelschen verlaten, die hy naderhand in des te grooter waarde hield.
Willem was naauwlijks dit gevaar ontworsteld, of Malcolm Koning van Schotland, hopende in die ongelegentheid | |
[pagina 26]
| |
Willem voordeel af te zien, viel in Northumberland, en keerde met beuit beladen te rug. Dog Rufus rukte kort daar na verzeld van Robert met een magtig heir Schotland in; dwong; Malcolm zijn oude manschap of hulde te erkennen, en toog weder na London. Robert thans bespeurende, dat zijn broeder de voldoeninge der jaarlijksche 3000 marken niet behartigde, klaagt aan Philip Koning van Vrankrijk, en nam met deszelfs hulp in Normandyen eenige door hem aan Willem verpande steden in. Deze spoed hier op met een leger derwaarts, trekt den Koning met eenig geld tot zijn belang, zoo dat Robert, aan alle zijden verlaten, na 't verlies van eenige steden, genoodzaakt was Willem, hoewel zijn jonger broeder, vergiffenisse te verzoeken en een nadeelige vrede te sluiten. Een hard geval voor -een-edelmoedig hart, dog een uitwerksel van de Lafheid des Konings van Vrankrijk in 't verlaten van zijn beschermeling, en van Willem in 't verbreken zijner beloften. Malkolm, in den Jare 1094 in Engeland gekomen zijnde, om met Rufus over de vrede van beide de rijken mondgesprek te houden, wierd door William gantsch niet | |
[pagina 27]
| |
Koninklijk bejegent, en vertrok zonder hem te spreken, zijnde zoo verbolgen, dat hy een leger vervaardigde, Northumberland overrompelde, en verwoeste: maar hy wierd nevens zijn oudste zoon door Robert Mowbray, 's Konings Stedehouder, in een hinderlage verslagen, welke nederlage zijn Gemalin Margariet, zuster van Edgar Atheling zoodanig trof, dat zy binnen drie dragen storf. Deze Godvrugtige Vorstin was de oorzaak, dat zekere gewoonte in Schotland, te weten dat de Heeren van Heerlijkheden de eerste nagt by de bruid mogten slapen, afgeschaft en met geld afgekogt wierd. Die van Wales, of Wals-Engeland, poogden in den Jare 1095. haar vryheid te herwinnen en overrompelden eenige grenssteden met de dood van eenige Engelschen. Willem trok hen tegen, maar was gedwongen te rug te keeren en zijn leger te vergrooten. Dit gedaan zijnde trok hy in persoon in Wales met oogmerk om de ingezetenen uit te roeyen, 't welk zy ontweken, vlugtende in 't Eiland Anglesey; 't welk naderhand door Hugo graaf van Schrewsbury, en Hugo graaf van Chester overvallen zijnde, pleegden | |
[pagina 28]
| |
zy daar onmenschelijke wreedheden, die in de Graaf van Schrewsbury betaald gezet wierden, dewelke in 't regter oog geschoten zijnde over boort in zee plofte, tot spot van zijn vyand Magnus Koning van Noorwegen, de welke van 't innemen der eilanden Orkades op die kust komende, hem en de zijnen hadde aangegrepen: dog de Graaf van Chester bragt de Wals-Engelschen onder na 't verslaan van Rees, derzelver laatste Koning. De Graaf van Northumberland zyn dienst in 't verslaan van Malcolm versmaad ziende, spande ontrent dezen tijd aan met Willem d'Ou (Speed zegt Willem van Anco) om den Koning van leven en kroon te berooven, en deze te zetten op 't hoofd van Steven Grave van Albemalre zijn moeis zoon. Dit veroorzaakte meer moeite dan gevaar, want Willem vervolgde hèn met de beste magt zoo digt op de hielen, dat hy de voornaamsten betrapte, en hier en daar gevangen zette; de Graaf in 't Kasteel van Windsor daar hy stierf, de medepligtigen elders. Willem d'Ou in een raad te Salisbury in een tweegevegt (toe een maniere van te regt stellinge) overwonnen zijnde, wierden de oogen uitgestoken, en | |
[pagina 29]
| |
de mannelijkheid afgesneden, en Willem d'Alverik des Konings peet of gevader, bloetverwant, en kleermaker, hoewel onschuldig geagt, en zulks tot het laatste betuigende, wreedelijk gegeesselt en opgehangen: zeer geringe teekenen van die grootmoedigheid, die men dezen Rufus toeschrijft. Paus Urbanus vermaande in den Jare 1099. in een Concilie te Clermont in Auvergne alle de Christen Vorsten tot den kruistogt, en het herwinnen van 't heilige land, 't welk by devotarissen van dien tyd zoo veel te weegbragt dat 'er een geweldig groot leger onder Godefrooy van Bouillon en andere voorname hoofden te Constantinopolen, alwaar Alexius toe Keizer was, by een quam, over den Hellespont trok, en na 't veroveren van verscheide gewesten en steden, en het verslaan van 100000 Ongeloovige, de stad Jeruzalem op den negen en twintigsten dag na de belegeringen innam. Dit strekte den Paus nevens andere Geestelijke bazen, en Willem tot groot voordeel: want vele dezer Vorsten, van Geld ontbloot zijnde, waren gedrongen Landen en Heerlijkheden te verpanden, waar op de Geestelijken, als zelden van dien Mammon | |
[pagina 30]
| |
onvoorzien en door eigenbaat genoopt, penningen schoten, waar door zy vele wereldsche goederen in hun bezit kregen. Robert verpande ook zijn Hartogdom van Normandyen, het Graafschap van Maine, en alles wat hy hadde aan zijn broeder Willem voor 6666 ponden, andere zeggen voor 12600. Welk Geld Willem eensdeels met geld leenen, ten anderen met zeer zware schattingen by een schravelde, zoo dat de mindere Geestelijken genoodzaakt waren hun zilver te smelten, en de weereldlijken hun landpagters alles af te knevelen. Dog wat doet een eerzugtig Vorst niet om een doorn uit de voet te rukken; want het blijkt genoeg, dat hy den ongelukkigen Robert gaarne van honk, en Normandien in zijn bezit, zag.
Willem, thans gevaarlijk te Glocester ziek zijnde, toonde leetwezen van vele dingen en begaf kerkelijke inkomsten: dog na 't schijnt tegen dank; want hy hersteld zijnde zogt de begiftigden aller wegen geld af te persen, zoo dat Anselmus Aartsbisschop van Kantelberg het rijk, en die stoel in zijn handen liet; zoo dat hy nevens dat Aartsbisdom de Bisdommen van Winchester en Salisbury, nevens elf | |
[pagina 31]
| |
Abdyen in bezit hadde, en der zelver in komsten trok. Hy beweerde (en zulks met groot regt) tegen 't Hof van Rome, dat geen Aartsbisschop of Bisschop van zijn Rijk, den Paus behoorde onderworpen te zijn, en dat het zelve altijd, na 't ontfangen van het Christelijk geloof, zoo groote vryheden hadde gehad, als de Keizer in zijn Keizerrijk bezat, en dat derhalven niemand als Paus in Engeland behoorde aangenomen te werden; die niet door hem en zijn rijk goedgekeurd was. Buiten dit verkogt hy alle Geestelijke bedieningen, en nam boetens van de priesters wegens ontugt; hy ontfing ook geld van de Joden, om der zelver afvalligen weder tot het Jodendom te dwingen, waar in hy geen grooten yver tot de Godsdienst ontdekte. Boven de groote schattingen op de wereldlijken hadde hy nog verklikkers (gedrogtelijke gieren, die op 't bloed en het zweet van anderen azen) in 't werk, en vergde groote boetens over geringe misdaden. Hier in waren hem zijn vleijende staats- en andere bedienden te wille, en onder deze Ranulph Bisschop van Durham de voornaamste, wien hy nevens andere Bisschoppen omgekogt hadde, om de Geestelijken en Wereldlijken de voct op den hals te zetten. | |
[pagina 32]
| |
In dit Jaar 1099 wierd Mans, een stad in Normandyen belegert, 't welk hem aan tafel zittende wierd aangedient, mitsgaders dat de burgers in nood waren, waar op hy zwoer, dat hy zijn aangezigt niet omkeeren zoude, tot dat hy by hen zoude zijn; en liet vervolgens een muur om verre werpen om de naaste weg na de zee kant in te slaan, latende scherp bevel aan zijn edelen om hem met alle spoed te volgen. Dog de winden wangunstig en de zee zeer ontstuimig zijnde, verzogt de schipper hem te vertoeven tot dat het onweer over was; waar op hy antwoorde. Hebt gy ooit gehoort dat een Ga naar voetnoot*Koning verdronken is; ga henen hijs de zeilen derhalven op. Het beleg van Mans wierd door deze onverwagte overtogt des Konings wel haast opgeslagen, en Helias Grave van la Flesche, hoofd der belegeraars, gevangen genomen: de welke van Willem wegens zijn slegt beleid beschimpt wordende kloekmoediglijk antwoorde, Rufus ik ben nu uw gevangen, niet door uw dapperheid, maar het geval des oorlogs, en mijn ongeluk: maar ware ik in vryheid gy zoud wel bevinden, dat ik geen man ben om | |
[pagina 33]
| |
dus bespot te worden. Waar op de Koning, behagen scheppende in deze vrymoedigheid, hervatte, Ik schenk u uw volle vryheid, gaa uws weegs, doe wat in u legt, Ik ben de man die u altijd zal afwagten, en schonk hem een deftig paard, waar door de Graaf geraakt zijnde een verdrag tussen hen wierd getroffen. Willem keert vervolgens zeer vergenoegd in zijn rijk: Onthaalt den adel met alle pragt in zijn nieuwlijks volbouwde zaal te Westminster, die na zijn zin vry te klein, en, zoo hy zeide, bequamer was tot een kamer, dan een zaal voor een Koning van Engeland; zoo dat hy een bestek liet afteekenen van een vry grooter om daar aan te voegen. In deze rust begaf hy zig teenemaal tot de vermakelijkheden van vrede en dikmaals op de jagt. Dog op den tweeden van Oegst-maand des Jaars 1100 in 't drie en veertigste van zijn ouderdom wierd hy, Jagende met zijn broeder Henrik in 't nieuwe Jagt bosch, by ongeval door den Ridder Gualter Tirrel, zijn bloetverwant, met een pijl, die op den rug van een hart, of gelijk andere zeggen op een boom afschampte, in de borst dood geschoten, na dat by twaalf Jaren, elf maanden min agtdagen geregeert hadde. | |
[pagina 34]
| |
Een Vorst van middelmatige gestalte, wel gezet, wat dik buikig, roodagtig van aangezigt en rosagtig van hair, een plat voorhoofd, en stamelende tong, voornamelijk in gramschap, verders van een dapper en standvastig gemoed, en in de eerste twee jaren onverbeterlijk in zijn regeringe, wordende door eigen vreeze, en de wijsheid van Lanfrank bestiert: in vele dingen zeer groots en edelmoedig; dog vry wat hard tegen zijn oudste broeder Robert: hy hield de Geestelijke vry wel in toom: want hy zag dat der zelver hoogmoed en gierigheid zoo hoog was gestegen, dat het hoognoodig was daarin, volgens zijn vaders voorbeeld, te voorzien: hy was zoo afkeerig van onder 't Jok van den Paus te buigen (zegt, Speed) dat hy staande hield, dat de Pauzen, hoewel zy hoog roemden op St. Pieters stoel, geen magt hadden om te binden en ontbinden, dewijl zy zijne voetstappen verlieten, en eigenbaat en weereldsche eere najaagden; en dat de leere van de aanroepinge en bemiddelinge der heiligen een bedrog was. De haat der Geestelijken (niet min hevig en onverzoenelijk dan die der vrouwen) hier uit ontstaan, was nevens zijn drift tot vrouwen, en 't breken van zijn verdrag met | |
[pagina 35]
| |
zijn ongelukkigen broeder Robert, de oorzaak, dat hy van sommige schrijvers scherper word gehekelt dan hy door zijne andere deugden verdiende, en misschien dat 'er vele dingen arger zijn geduid dan die in haar zelven waren, of wel verzierd zijn geweest. Een lot dat den Vorsten met de onderzaten gemeen is. Andere merken aan, dat hoewel Willem de Eerste, die dit bosch, te voren land daar yder vee in mogt weiden, tot de jagt afgepaalt hadde, de straffe Gods in eigen persoon ontquam, die egter in zijne nazaten verdubbeld wierd, want Prins Richard zijn tweede zoon, en ouder broeder van Rufus, is nevens een zoon van hun beider ouder broeder Robert in dit woud ongelukkig aan zijn einde geraakt. Zijn lijk wierd in een karre na Winchester gevoert, en in de hoofdkerk van St. Swithen des anderen daags in 't choor onder een marmer steen begraven, tot dat het naderhand by 't gebeente van Koning Kanutus ter aarde gebragt wierd. Deze Willem de tweede is de eerste der beklagelijke Vorsten, die in Engeland de naam van Tweede (Numerus infaustus) het noodlottelijk getal: gevoert hebben. |
|