De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijMemorabilia Ecclesiastica seculi a nato Christo decimi Septimi, juxta annorum seriem notata, & convenienti ordine digesta per Andream Carolum, Abbatem San-Georgianum in Ducatu Wirtembergico, Tomus primus, Operis dimidium anterius exhibens, cui accedunt Indices necessarii.Dat is, Kerkelijke Gedenkwaardige zaken van de Zeventiende eeuw na Christus geboorte, volgens den rang der jaren aangeteekend, en gevoegelijk t'zamen geschikt door Andries Karel, Abt van St. Joris-klooster in 't Hartogdom van Wintemberg. Het eerste stuk, vertoonende de voorste eerste helft van 't eerste Werk, met bygevoegde noodige bladwijzers. Te Tubingen voor J.G. Kotta, in 4. 193 bladen. | |
[pagina 523]
| |
OP bevel van de Vorsten en Hartogen van Wirtemberg heeft deze Luthersche Abt ondernomen te beschrijven de aanmerkelijkste Kerkelijke, ook vele Wereldlijke, geschiedenissen van deze haast afgeloopen eeuw, en hem zelven dusdanig een bestek voorgestelt. Tien boeken wil hy maken van zijne aanteekeningen, welker eerste zal vervatten het gedenkwaardigste, dat onder den Roomsch-Duitschen Keizer Rudolf de Tweede van 't jaar 1601 tot 1612 is voorgevallen: het tweede, een verhaal der dingen, onder den Keizer Matthias gebeurd: dat is, van 't jaar 1612 tot 1619: het derde de geschiedenissen onder de regering van Keizer Ferdinand de II, sedert den jare 1619 tot 1630; wanneer de Zweedsche Koning Gustaaf Adolf tegen Ferdinand en zijne eedgenooten openbaren oorlog voerde: het vierde de zaken, geduurende den laatsten tijd van den gemelden Tweeden Ferdinand opmerkelijk bevonden; namentlijk van 't jaar 1630 tot 1637, ingesloten, als Ferdinand de III ten Keizerlijken Rijks-troon was verheven: het vijfde de gebeurtenissen van het jaar 1638, onder den zelven derden Ferdinand, tot de afkondiging der Munstersche Vrede: en daar meê loopt dit eerste stuk af. In het zesde boek, dat met het tweede stuk zal aanvang nemen, hoopt hy te beschrijven zaken van 't jaar 1650 tot 1660, meerendeels tot het einde der heerschappy van Ferdinand en het begin der regering van den jegenwoordigen Keizer Leopold behoorende: in het zevende van het jaar 1660 tot 1670: in het achtste van 1670 tot 1680: in het negende | |
[pagina 524]
| |
van 1680 tot 1690: en laatstelijk van 't jaar 1690 tot het einde van deze zeventiende eeuw, 't welk na by is. Wy zullen de vijf boeken van dit eerste stuk eens gaan doorsnuffelen, en, zoo 't ons gebeuren mag hier na het tweede stuk ook in handen te krijgen, 't zelve op gelijke wijze tot een Hollandsch uittreksel brengen, zoo kort als eenigzins doenlijk is. Dit wil ik nog voor af zeggen, dat de Schrijver een zekeren vasten rang zoo van zaken als jaren houd, en in achtereenvolgende hoofddeelen van yder boek eerst aanteekening doet van zijne Lutheranen; met aanlassing van sommige dingen, die de Grieksche Kerk, en den staat des Christendoms raken: daar na van de Roomsch-Katholijken, of Pausgezinden: ten derden van de Kalvijns-Gereformeerde, gelijk hy die noemt: ten vierde van Nieuwgezinden, Scheurmakers, Ketters, Afgodsdienaars, Barbaren, en Godverzakers: ten vijfden van de Kerkelijke Byeenkomsten, Geschillen, en Twistingen der geleerde, nevens hunne voornaamste schriften: ten zesde van Wereldlijke zaken, byzonderlijk die aan de Kerkelijke eenigzins vast zijn: ten zevende en ten laatste van velerley mengelstof. Dat wil ons geen klein verschot geven. Wel aan, lezer, is het boek wat dik, gy moet 'er u lijf na zetten: ik verzeker u, dat gy wat minder arbeid zult besteden aan mijn uittreksel, als ik aan dit zwaar werk, uit te lezen. Met den uitgang van Rudolfs heerschappy scheen de Luitersche Hervorming, die in de zestiende eeuw reeds dapper was voortgezet, door | |
[pagina 525]
| |
hare wederstrevers hier en daar een krak te zullen lijden: maar de Heer Karel gedenkt met vreugde, dat die goede zaak toen ter tijd in 't Wirtemberger gebied stand hield, en Hartog Frederik na geen schoone beloften van den Paus wilde luisteren. In Steirmark, Karinthië, en Karniole, begonden de Jesuiten, met de Regering van Ferdinand de II, Rudolfs-zoon, tegen de Lutheranen te woeden, schoon die verdrukte menschen den Vorst aantoonden, dat zy zijn Vader twintigmaal honderd duizend goude kroonen, en daar na nog eens acht honderd duizend Rhijnsche guldens, hadden opgeschoten. Het mogt niet helpen. De Bibel, van Luther in 't Hoogduitsch overgezet, wierd door beuls handen verbrand. Gy weet, lezer, dat ik met den aanvang van de zeventiende eeuw beginne, wanneer Hippolitus Aldobrandijn, onder den naam van Klement den VIII Paus was: dezelve quant, die den Franschen Henrik de IV ten derdemale met den Vatikaanschen blixem sloeg, dog, uit schroom voor grooter opschudding in Vrankrijk, wederom in den schoot der Kerke nam. Middelerwijlen kreeg de leere van Kalvijn ook voortgang in de Paltz, in 't Markgraafschap van Bade, in 't Hartogdom Lignitz, Brisgow, en verscheide deelen van Silezien, desgelijks in Hongarië, en in Zevenbergen. Daar was reeds in 't jaar 1601 een gesprek tussen de Pausgezinden en Luthersche te Regensburg gehouden, maar met zoo luttel vrugt, als alle byeenkomsten tussen die twee geweest zijn, en zullen wezen. De Kerkelijke Jaarboeken van den Kardinaal Baronius waren nu ook in 't zel- | |
[pagina 526]
| |
ve jaar te Mentz uitgekomen; een werk in 12 stukken verdeeld, vol merkteekenen van bygeloof, en onkunde in d'oude Historien, en enkel geschreven om de Oppermogendheid van den Roomschen Paus te verdedigen. Op dezen tijd staat aangeteekend het onthalzen van den Grave van Essex in Engeland onder Koninginne Elizabet, de dood van den gewaanden Koning der Portugijzen Sebastiaan, na dat hy met de uiterste smaadheid van de Spanjaards gehandeld, en op de galey was gebannen. Daniel Burghamer, Kleermaker en Soldaat, een zoo genaamde Hermafrodijt, quam in Itaalje van een dogter in de kraam. Onder de aanmerkelijkheden van 't jaar 1602 heeft de Heer Karel te boek gezet, dat Izabelle Klare Eugenia, Gemalinne van Albert van Oostenrijk, Vorst der Nederlanden, na het ondernomen beleg van Oostende, een belofte deed van geen schoon hemd te zullen aantrekken, voor dat die Stad veroverd was. Zoo z'er woord gehouden heeft, moet ze heel lang een vuil hemd gedragen hebben, want Ga naar voetnoot*Oostende wierd in Hooimaand 1601 belegert, en ging niet eer over dan in Herfstmaand 1604. Kaspar Peucerus, Daniel Tossanus, Franciskus Junius, en Wilhem Perkinsius, vermaarde Mannen, zijn in 't jaar 1602 gestorven. In tegendeel begonnen Valentijn Weigelius in Duitschland, Frans Johnson in Holland (hersteller van de gezindheid der Brownisten) hunne gevoelens uit te broeden. | |
[pagina 527]
| |
't Was in 't jaar 1603, als Arminius te Leiden, in plaats van den voorzeiden Junius, Hoogleeraar der Godgeleerdheid wierd. Toen storf de Britsche Elizabet, en liet Jakob den VI van dien naam tot haren Rijkserfgenaam. Een jaar daar na scheidde de berugte Faustus Socinus uit de wereld. Paus Klement de VIII ging den zelven gang in 't jaar 1605, en Alexander de Medicis, een oude Saggelaar, die met den naam van Leo de XI in zijn plaats trad, maakte door zijn dood binnen 26 dagen den troon weder ledig. Hy had zig laten aanleunen, dat te Florencen, ter eere van zijn krooning, op een zegeboog, onder andere vleytaal, gelezen wierd; Waardig is de Leeuw [Leo quansuis] in de kragt des Lams het boek te nemen, en deszelfs zeven zegelen te openen. Kamillus Borgeze volgde hem, en verkoor den naam van Paulus de V, wien de oorvleyers voor hunne boeken, te Roome, Bolonje, en Napels gedrukt, de eernamen gaven van Ga naar voetnoot*den Onder-God, onverwinnelijksten Alleenheerscher des Christendoms, en alleryverigsten behouder der Pausselijke almogendheid. De leere van Kalvijn kreeg te Marpurg en Schmalkalden d'overhand: by welk geval, gelijk ook doorgaans onze Lutheraansche Schrijver, of met zijn eigen, of met een 's anders woorden, de Kalvijns-gezinden vinnige nepen geeft Tussen beiden vloeyen vertellingen van bezeten- | |
[pagina 528]
| |
heden, duiveleryen, en andere historien, die vele misschien met luttel ernst zullen aanhooren. Daar Heer Karel wil bewijzen, hoe weinig staat op de aanbieding van Vrede met de Kalvinisten te maken is, by voorval dat hy van Pareus, en andere Paltzer-Godgeleerden, spreekt, die in het jaar 1606 den Lutheranen de hand van broederschap aanboden; daar verwijt hy den zelven Pareus, dat in het Liedboekje, van hem en zijne medegenooten toen ter tijd te Heidelberg uitgegeven, de Overheid tot het verdrijven van de Lutherschen aldus word aangehitst,
Expellite Stentores & Clamantes,
Rixantes & Bachantes;
Qui nil dant praeter calumnias,
Ecclesiaeque Christi turbas!
Schaffet ab die Schreyer und Clamanten/
Die hader Metzen und Bachanten;
Die nichts konnen als callumniren/
Und Christi kirch turbiren!
Na smeulde in de Kerke der Vereenigde Nederlanden het twistvyer, waar over daar na de Landkerkenraad te Dordregt zat. Wy inboorlingen weten d'er den uitslag van. Tot het voorzeide jaar behoort ook de onrust, door de Jezuiten in Polen verwekt (onze Schrijver geeft die Sprinkhanen somtijds den naam van Ezauiten) en de ontdekking van het berugte buskruid-verraad in Engeland; waar over de Jezuijt Garnet wierd gehangen en gevierendeelt; die | |
[pagina 529]
| |
Henrik Garnet, by de Roomsche voor een zonderlingen Ga naar voetnoot*heiligen Martelaar, by de Onroomsche van dien tijd voor een Schelm en Verrader, verklaard. De Hollanders joegen de Portugijzen uit de lekkere Molukse eilanden. Zoo heeft den Abt aangeteekent, en dat was waardiger, dan zijne vertellingen, die daar aan volgen van gedrogtelijke geboortens, van een bruigom, die nog grooter gedrogt was (zoo de Ga naar voetnoot†historie geen quakje is) en van een moorddadigen dollen boer. In 't jaar 1607 wierd de Stilstand tussen Spanje en de Nederlanden aan de gang geholpen. Gommer en Armijn gaven in 't jaar 1608 de Overheid werk met hunne geschillen over de Geloofszaken. De gemelde Stilstand was eindelijk voor twaalf jaren gesloten in Grasmaand des jaars 1609. Wijt het my niet, dat ik dus schaars uittrekke. Heer Karel geeft by vlagen zoo weinig stoffe van uitnemendheid, dat ik niet weet hoe hy die met den naam van Kerkelijke gedenkwaardigheden kan doopen. Voor my, al was hy mijn Vader, 'k zou hem geraden hebben, dat hy hier en daar wat minder, ot wat beter, en min gemeene zaken, had aangeteekent. Hy gewaagt van het openbare bevelschrift, 't welk de Staten van Holland en West-Vriesland uitgaven, tot steuiting van de leere, dat God geen mensch ter verdoemenisse had geschapen, en wat daar meer aan vast is; met byvoeging van dingen, die een Lutheraan vryer mag zeggen, | |
[pagina 530]
| |
dan een ander, by die van 't jaar 1614. 't Zal wel meer gebeuren, dat ik jaren oversla, waar in hy al te dikwils verwarmde kool voordischt. Het jaar 1615 levert de historie van de Broeders van't Rozen-kruis, van zekeren Italiaanschen Godverzaker, en van den berugten Vaninus, Ga naar voetnoot*daar na te Toulouze levendig verbrand. Ik zwijge de kijvaadjes tussen Bertius en Piscator, over de Goddelijke voorschikking, en late den lezer oordeelen van de Ga naar voetnoot†vergelijking, die Bertius van Gods bedrijf met dat van Tiberius, volgens Piscators gevoelen, durfde voorstellen. Zal ik overhalen het gene de man aantrekt van de bekende Kerkvergadering, die in 't jaar Ga naar voetnoot+1618 begon? Dat dunkt my onnoodig. Hy vertelt dat de Staten der Vereenigde Nederlanden in den jare 1619 een Raadsbesluit lieten afkondigen, waar in alle gezindheden vryheid wierd gegeven om haren godsdienst binnen's huis te oeffenen; als ze maar geen openbaar byeenkomsten hielden. Paus Paulus de V. hier vorens gemeld, storf in 't jaar 1621, na een regering van meer dan vijftien jaren. Zijn navolger was Gregoor de XV, een Bolonjer, Alexander Ludovisius genaamd. Maar hoor dog eens, nu d'er van Bolonje word gesproken, wat Vader Karel ons laat hooren van een zonderling wonderwerk, dat in die Italiaansche Stad omtrent dezen tijd zou gebeurd wezen; en | |
[pagina 531]
| |
geloof dan vry dat de Man enkele gedenkwaardige dingen schrijft. Het is een historie, uit den grooten Duitschen grollist Erasmus Frans getrokken. ‘Ga naar voetnoot*Eenige maats hielden met elkanderen een vrolijke maaltijd, en als 'er een wel gebrade hoen opgedischt wierd, sneed de Gastheer die aan stukken, zeggende uit kortswijl, Al was het Petrus, by zou dit hoen niet weder levendig konnen maken. Een ander loskop voegde d'er by, Ja Christus zelf niet. Maar naauwlijks had hy die woorden uitgebraakt, of de verdeelde stukken van 't hoen begonnen zig te bewegen, en weder een geheel levend dier uit te maken, slaande met beide de vlerken tegen de schotel. Teffens besprengde het hoen dat paar verwaten sprekers met eenige droppels van 't sop dat in de schotel was, en vloog ter venster uit, latende hen melaatsch zitten.’ Zulke schoone historien mogten wel in zeker boek van Simon de Vries staan. In 't jaar 1622 liet de voorzeide Paus Joris, of Gregoor de XV nieuwlijks een bul tegen het lezen van verboden boeken uitgaan, stellende onder die verboden boeken den Bibel, in eenige gemeene volks taal overgezet, of alle dergelijke vertaalde stukken, deelen, en uittreksels der H. Schriften. Alvorens had hy ettelijke quanten tot Santen gemaakt, als Ignatius de Lojola, den Vader van 't Jezuijtendom, Franciskus Xaverius, den zoo genaamden Apostel der Indiën, en 't scheelde niet veel, of de opgehangen Garnet, van wien ik stus sprak, had dezelve eere genoten. Lang hadden de Monnikken van verscheide | |
[pagina 532]
| |
kloosters met elkanderen over hoop gelegen, wegens het allerzotste geschil, of Maria, Christus moeder, in zonden ontfangen en geboren was: en dit was zoo verre gegaan, dat 's jaars te voren de Spaansche Koning Filips de III, en thans deszelfs zoon Filips de IV, met een aanzienlijke bezending na Roome, zijn Heiligheid ootmoedig baden, dat hy door zijn uitspraak, in dat stuk, het verlangen van zoo vele Rijken, Landschappen, en Steden, het zugten van zoo vele kloosters, en de wensch van zoo vele Hooge Scholen wilde voldoen, de ergernissen wegnemen, en de Christenheid onderwijzen: maar Paus Gregoor had de voorzigtigheid van te bevelen, dat niemand by mond of pen zou hebben te beweren, dat de Lieve Vrouw in zonde was ontfangen, voor al eer dat punt door de Apostolijke Stoel was afgedaan; uitgezonderd alleen die genen, aan welken het van de gemelde Stoel byzonderlijk zou vergund zijn: zonder nogtans dat de stelling van andere, die het tegendeel staande hielden, daar door eenigzins wierd benadeelt. Op dezen zin quam de bulle uit, die Joris in Bloeymaand des jaars 1622 had uitgegeven; dog in Hooymaand daar aan gaf hy aan de Dominikaner kloostervogels een Verlof-brief, om over het gezeide twistgeschil vryelijk onder elkanderen te mogen redeneren. Welk gedrag van den Paus sommigen voorquam, als van een hoer, die den eenen liefhebber vriendelijk toelacht, en den anderen zafjes aan zijn hand drukt. Aan Koning Filips de IV schreef hy, onder anderen aldus; ‘Dat wy voor 't tegenwoordige niets nieuws besluiten, daar toe bewegen ons | |
[pagina 533]
| |
het gewigt der zake ('t was immers een hoogwigtig stuk!) en het voorbeeld van de Roomsche Pauzen, onze Voorzaten. Want wy moeten na de Stemme van den Heiligen Geest luisteren, maar het werk geenzins met menschelijke Reden overwegen; dewijl wy in den Stoel der Goddelijke Wijsheid van God over de Christen wereld gesteld zijn. Derhalven, nademaal de eeuwige Wijsheid het binnenste vertrek van zoo groot een Verborgenheid voor haar Kerk nog niet geopent heeft, zoo moeten de geloovige volkeren onder het gezag van God, en der Roomsche Pauzen, stil zitten.’ Dat was van Paus Joris niet qualijk bedagt. Maar, om nog iets van dien Heiligen Vader, en zijn bedrijf, te melden, men zou konnen vragen, overmits de Pauzen zoo vele mannen in 't getal der Heiligen hebben gezet, zelfs zoodanige, die nooit in de wereld zijn geweest, gelijk die groote verzierde Christoffel, met wien onze Erasmus menigmaal de gek steekt, die gewapende Ridder Joris, met zijn Draak, ik wete niet welk een verr'gezogte Katharine, en andere van dezelve valsche munt; dewijl van overlang, zegge ik, zoo vele persoonaadjes op den lijst der Santen gesteld zijn, zoo zou men konnen vragen, hoe 't bygekomen is, dat Jozef, Maria 's Man, niet eerder als in dit zelve jaar 1622 van Paus Joris een Ga naar voetnoot*Heiligen dag in den Almanak heeft gekregen? moest die goede Man, aan wien sommige Pausgezinde willen dat Christus in den hemel nog gehoorzaam is, zoo vele eeuwen ongeëerd blijven? Maar laat ons voortgaan. | |
[pagina 534]
| |
Het gene de Luthersche Abt op dit jaar, uit twee van zijne gezindheid, wegens de Ga naar voetnoot(a)Mennoniten, of Doopsgezinden, naschrijft, is meerendeels valsch. Wie dog zal die vuile leugen gelooven, dien hy te boek staat, dat de Mennisten de H. Schriftuur versmaden, dat zy zig tot Geestdrijveryen, Gezigten, en onmiddelijke openbaringen begeven? De vorensgenoemde Paus Gregoor de XV ging in 't jaar 1623 het pad zijner Voorzaten, en hem volgde de geleerde Mapheus Barberinus, die den naam van Urbaan de VIII verkoor. Ettelijke grollen van de jaren 1624, 1625, 1626, 1627, 1628, 1629, stappe ik voorby; d'andere zaken zijn te gemeen om nageschreven te werden. Met het jaar 1630 erinnert zig de Heer Karel den verjaardag der Augsburgsche Belijdenis, een eeuw te voren aan Keizer Karel de V voorgelezen. Thans wierd te Roomen in een Kardinaalsvergaêring doorgedrongen, dat die gepurperde Vaders niet meer den titel van Ga naar voetnoot(b)Illustrissimus maar van Ga naar voetnoot(c)Reverendissimus, en daar nevens Ga naar voetnoot(d)Eminentissimus zouden voeren: welke zy tot nu toe behouden hebben. Gelooft gy wel, lezer, dat 'er in 't jaar 1632 op de grenzen van Muskoviën, een edelman, Ga naar voetnoot(e)Albert Pericofzius, tot vele godloosheden vervallen, zoo als hy godslastering sprak, vlie- | |
[pagina 535]
| |
gens in een zwarten hond is hervormd? Zoo gy mogt meinen dat het kluivery is, Heer Adam heeft het uit Jan Kluver getrokken. Laat het ons zetten by de voorbeduidsels van des Zweedschen Konings Gustaafs dood, die daar aan volgen. Deze beroemde Vorst krijgt hier na zijn dood dien lof, Ga naar voetnoot*dat men 't hem, naast God, heeft dank te weten, dat de Duitschen geen slaven der Paapsche geestelijkheid zijn. Wat wil ik dog uit de merkwaardigheden des jaars 1633 naschrijven? Ga naar voetnoot‡Dat 'er een Man even als een Vrouw, zog in zijne borsten had, waar meê hy zijn kind voedde? Dat elders ik wete niet welke zwaarden in de lugt wierden gezien? Dat in Wirtembergerland twee Byzonnen schenen? Dat in Holland, en byzonderlijk onder de Haarlemmers, groote bloemgekken waren? Of het berugte verzierssel van de driehonderd kinderd van Hamelen, hier byna voor een zeer waaragtige historie opgegeven, met het bygevoegde gedenkschrift?
Im Jahr MCCLXXXIV nach Christi gebohrt/
Tho Hammeln worden uthgefohrt/
Hundert und 33 kinder da sulbest gebohren/
Dorch einen Piper/ unter den † koppen verlohren.
(† Koppen is de naam van den berg, daar de vent met zijn pijp of fleuit de kinderen inlokte) My lust niet. Al wie in dergelijke vertellingen be- | |
[pagina 536]
| |
hagen schept, leze wat Ga naar voetnoot*verder in 't jaar 1634. De Hooge Schole te Utrecht ging open in den jare 1636. Maar hoe de duivel in Beyeren een groote jagt aanstelde, en, na dat hy met honden, en horens, en een grooten sleep gejaagt had, liet verluiden, dat hy in 't kort daar ook eens zou komen vissen, dat is een van de Ga naar voetnoot†historien des jaars 1640. De vervaarlijke moordery in Yerland door de Roomsch-gezinden tegen d'Onroomsche gepleegd, in 't jaar 1641, zegt men van den Bisschop Usserius voorspeld te wezen. Franciscus Gommarus, in dit jaar gestorven, word van den Heer Karel geheten Ga naar voetnoot+Calvinista rigidus, & Supralapsarius. Dat 's voor de taalkenners. Terwijl in Britanje de inheemsche beroertens meer en meer uitberssten, wierd de voorbereiding tot den Munsterschen Vredehandel gemaakt (hier zijn wy in 't jaar 1643) en ondertussen quam Lodewijk de XIII, Koning van Vrankrijk, omtrent een jaar na de dood van den Kardinaal de Richeljeu, te overlijden. In Hooimaand des jaars 1644 storf Paus Urbaan de VIII, wien het tot een eeuwige schande strekt, dat hy den grooten Wiskonsteuaar Galilaeus, om zijn gevoelen van de draaijing des Aardkloots, liet gevangen zetten, en daar na tot herroeping van zijn stelsel dwong. Na hem wierd J. Baptista Pamphilius, Innocent de X hernoemd, tot de hoogwaardigheid van Christus Stadhouder verkoren. | |
[pagina 537]
| |
Van den Grooten Delvenaar Huig de Groot, in Oogstmaand 1645 overleden, staan hier getuigenissen van eenige mannen, altemaal niet tot zijn lof; dog ook altemaal niet zonder eenzijdigheid geschreven: zelfs niet ter goeder trouwe van dezen Karel nageschreven; want na de woorden Ga naar voetnoot*Hy heeft veel geschreven, maar met veel slijk bezoedeld, gelijk daar zijn zijne Aanteekeningen over het O. Testament, zijn Neerlandsche Jaarboeken, en Historien, zijn verhandeling van 't Regt van Oorlog, en Vrede, daar stelt hy een &c. met de woorden Hofm. Lex. Univ. Als of die smadige taal in Hofman stond, welke ik nogtans in hem niet vinde. Dagt Karel wel, wat al slijk van duivelery-kalling, wat al vuilnis van grolvertellingen, en wat al drek van gechillen over den godsdienst, doorgaans in dit boek te vinden is? Op het jaar 1645 brengt hy zijnen lezer in gedagten, dat Martinus Luther net honderd jaren te voren overleden was, en wederspreekt den laster, dien de Pausgezinden van hem verspreid hebben, met byvoegsel van 's Mans lof, en een gedigt onder zijn afbeelding. Quakery, Geestdrijvery, en Herdoopery in Engeland staat onder de geschiedenissen van 't jaar 1646, en de dood van Prius Frederik Henrik van Oranje onder die van 1647. Het volgende jaar zag den tagtigjarigen oorlog, tussen Spanje en de Vereenigde Nederlanden, verwisseld in een eeuwige Vrede, en onzen Gemeenen staat voor vry erkend. Daar op volgde ook de rustherstelling van het langgeschokte Duitsche Keizerrijk. | |
[pagina 538]
| |
Niets meer zie ik van mijn aas om uit te pikken, van hier tot het einde des jaars 1649, of het moest de voorbeeldelijke strafdood van den Britschen Koning Karel den I zijn, die hier uit Boxhorn op 't laatste blad, word aangetrokken: maar dat treurtooneel is ons voor dezen meermalen geopend. Ik scheide hier af, in verwagting van het tweede stuk, zoo haast het my uit Duitschland zal ter hand gekomen zijn, ook onder mijn pen te nemen. |
|