De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijGerhardi Hagemann Mon. O.S. Bened. de omnigena Hominis nobilitate libri IV. queis pertractantur quae ad usum & utilitatem, de Nobilitate hominis naturali, tum corporis, tum animae (hujusque origine & immortalitate) deque morali, politica, gentilitia, educatione & institutione nobilis & ingenuae juventutis privilegiis, juribus, & bonis, quibus condecoratur, augetur, conservatur gentilitia nobilitas, modisque quibus obscuratur & amittitur. Digesti ex jure Divino, Canonico, Civili, Feudali, Publico, Scriptoribus Ecclesiasticis, Ethicis, Juridicis, Historicis ac Politicis. Opus varia ac multiplici doctrina refertum, non solum toti Nobilitati, sed & cuilibet hominum statui utile, at que ad exstimulandum virtutis studium lectu dignum. Permissu superiorum.Dat is, Gerard Hageman Monnik van de orde van | |
[pagina 509]
| |
Sant Benedikt over des menschen allerley Adel, in vier boeken: waar in dienstiglijk en nuttelyk gehandelt word van den natuurlijken Adel des menschen, zoo naar lichchaam, als ziel (samt haar oorsprong en onsterffelijkheid) desgelijks van de zedelijke, regeerkundige, aangeboren, opvoeding en onderwijzing der edele en welgeboren jeugd: hare voorregten regten, en baten, waar meê de Geslagt-Adel vereert, vermeert, en behouden word; mitsgaders de middelen, door welke ze word verduistert en verloren. Samen gesteld uit het Goddelijk, en Geestelijk regt, uit het Borger-regt, Leen-regt, en Algemeen regt; Kerkelijke, Zedelijke Regts-history- en Regeer-kundige Schrijvers. Een werk, vol verscheiden en velerley geleerdheid, niet alleen nut voor den ganschen Adel, maar allerley Staat van menschen, en om die tot de Deugdsbetragting op te wekken lezenswaardig. Met verlof der Oversten. Te Keulen by Paulus Zeising 1699. in 4. 96 bladen.
NA zoo vele, die van den Adel, of in 't gemeen, of van byzondere Landen, geschreven hebben, onderneemt ook deze Schrijver dat werk uitvoeriglijk af te handelen. Al waren Edelluiden, Hartogen, Baronnen, | |
[pagina 510]
| |
Ridders, Schildknapen, St. Martens-, St. Pieters-, St. Robberts-Mannen, en een gansche reeks van andere Snoeshanen, nooit in onze bekende Wereld geweest, wie weet, of men de menschelijke zaken niet geruster zoude vinden, dan zy tot nog toe geweest zijn, sedert dat die quanten over hun medemenschen begonden den baas te spelen. Het mag in andere Rijken, Vorsten- en Statendommen met de hoogachting voor d'Edelen zoo gelegen zijn als 't wil, in ons Holland heeft men schuldige eerbied voor eenige weinige Edelen van regt-adelouden geslagte, en aanzien in de regering: maar, buiten Edele voor Aanzienlijke genomen, lacht men hier eens met Edelluiden. Een rijke Boer is by ons beter als een kale Edelman. Is 't wonder! d'Adel is voor geld te koop, al was het te Venetien. Ook zijn het de Hollanders alleen niet, die veel van geldige menschen houden, 't zy dat ze edel of onedel zijn. Geld is doorgaans de boodschap. Met Edeldom kan niemand ter mart gaan. Henrik Kornelis Agrippa haalt, in zijn boek van de Ydelheid der wetenschappen, den oorsprong van den Geslagt-Adel uit den oorlog, en noemt dezelve een vermaardheid, door bloed van vianden, en dappere menschen-vleeshouwery, verkregen. Kain staat by hem voor den eersten insteller van den Adel te boek; en hy toont, met een lange uitweiding uit de Historien der Heilige Schriften, dat 'er van 's werelds aanvang geen Edeldom zonder een schelmsch begin geweest is. Maar wy willen ons met dien voorbarigen, anders zeer geleerden, Man niet behelpen. | |
[pagina 511]
| |
De Wijsgeren schreeuwen te vergeefs, dat niemand regt-edel word gemaakt door een menigte berookte beeltenissen van voorouders, waar mede men lange galeryen kan opschikken, maar alleen door een regtschapen gemoed: de Dichters, oude, en nieuwe, mogen zingen, dat Deugd d'eenigste Adel is; men vind evenwel menschen, die met hun Adel, dat is, met de nietige inbeelding van dat zy uit zoo genaamde Edele ouders geboren, of van een Vorst edel gemaakt zijn, weitzer willen pronken, als een Pauw met zijn veêren. Deze laatste Edeldom is 't onderwerp van des Heeren Hagemans werk, 't welk wy in zijn samenhang gaan beschouwen. In het eerste der vier boeken word de vierderley verscheidenheid van des menschen Adel voorgestelt. I. Van de Natuur. II. Van de Zeden. III. Van de geleerdheid, en ten IV. Van Geslagt. De drie eerste, welke hy bekent de soorten van den waaragtigen en regtschapen Adel te zijn, zijn allen menschen gemeen. Tussen beide zy gezegt, dat, indien we op het Latijnsch Nobilis [Edel] zien, de beteekenis van dat woord vermaard, beroemd, berugt, of uitmuntend is, in wat zaak het ook zy, goed, of quaad. Zoo noemt Ga naar voetnoot*Virgijl zekere vermaarde plaats van Itaalje Nobilis. Klaudiaan en Plinius geven dien zelven naam aan Ga naar voetnoot†schoone Kreeften, en Vissen. Ga naar voetnoot+Plautus zegt, dat 'er zijn, die door schelm- | |
[pagina 512]
| |
stukken [Nobiles] vermaard willen worden. Ga naar voetnoot*Livius spreekt van de plaats, door der Romeinen nederlaag vermaard, of berugt: en Gellius noemt de Korinthische Ligtekooy Laïs een vermaarde [nobile] hoer. Maar of schoon de drie eerstgenoemde soorten van Adel de waaragtige zijn, nogtans word van deze hier minst gesproken. Het laatste soort van Adel, te weten Adel van geslagt, dat is eigentlijk het werk des Schrijvers. Derhalven handelt hy eerst van deszelfs oorsprong, wijze om die te verkrijgen, en haar overzetting op de nazaten, die van hunne brave voorouders de gesteltenisse en schikking tot het navolgen der edele werken overerven. Maar dit hebben die jonkers zoo wis als een hand vol vliegen. Niets is onzekerder. We weten, dat Arenden geen Duiven voortbrengen, maar de Ervarenheid leert ons, dat van de beste mannen dikwils de booste kinderen komen, en in tegendeel van slegte ouders d'allerdoorlugtigste afzetsels. Vele letten niet, wat een geluk het zy, wel geboren te wezen. Gaudeant bene nati.
Met regt verblijd hy zig, die wel geboren is.
Niet dat ik wil zeggen, dat onze Schrijver zoo op den Adel, en hare voorregten, gezet is, dat hy dit ook zoo niet begrijpt, maar dat hy edelluiden daar meê vleit, dat zy meer kans hebben om het deugdenpad in te treden, als andere. 't | |
[pagina 513]
| |
Welk ik wel duidelijk met reden zou durven ontkennen, als het mijn beurt hier was. d'Oudste der Heidenen stelden hun roem, dat zy den Goden naast in maagschap bestonden: maar dewijl Homeer en andere Digters der aloudheid van die Heeren Goden, als van een deel Varkens praten, gelijk Scaliger, met waarheid, zegt, hebbe ik het altijd zoo begrepen, dat die Schrijvers moeten aangemerkt werden, niet anders dan de Roman-Schrijvers onder de ouwerwetse Christenen. De Goden by Homeer zijn in die later verdigtselschristen de Helden en Ridders, die wonderen deden, en een man zeven armen afsloegen: op welke vertellingen Don Quichot, hoogloffelijker gedagtenisse, zoo verliefd wierd, dat hy de dolende Ridderschap met zijn Schildknaap Sancho aanvaardde. Dus roemt Achilles by den gemelden Vader Homeer, dat hy van 't geslagt van den grooten Jupiter is, als geteeld zijnde van Peleus, die over vele Myrmidonen heerschte, wiens Vader was Eakus, Jupiterszoon. Dus snorken Ajax en Ulysses in hunne konstige redenstrijd by Ovidius dat zy beide dien grooten baas der Goden even na in maagschap bestaan. Alexander de Macedonier, Filippus zoon, had de onbeschaamdheid van hem zelven te laten noemen den zoon van Jupiter Ammon: waar op hem zijn moêr eens toeschoot, of hy dan wilde zeggen, dat zy Jupiters hoer was? Zoo verzierde ook Julius Cesar dat hy van Vaders-zijde uit het Godendom was gesproten. Om niet langer uit te weiden, het komt hier op uit, dat niemand edel geboren word. Adel is een enkele inbeelding, en waan van 't gemeen. A- | |
[pagina 514]
| |
del is een regeerkundige vond, en raakt geen afkomst. Alle menschen, van vrouwen geboren, zijn in den aart van hun geboorte, even edel. Maakte Paus Sixtus de Vijfde hem zelven door zijn vernuft niet edel genoeg, toen hy van een varkendrijver zoo groot een meester wierd, dat hy boven alle zijne Medevryers van 't Opperkerkvoogdyschap de schoonste kaart wist te krijgen, en hen al t'zamen beest speelde? Had Urbaan de IV, van zeer geringen Franschen afkomst, geen gelijk, dat hy, wanneer hem iemand verweet, dat zijn Vaêr een Schoelapper geweest was, zig liet hooren; Niemand word edel door geboorte, maar door Deugd? Dog dus doende zoude ik mijn uitweiding niet afbreken, maar hervatten. Een enkele aanmerking zal ik naschrijven, die ik den lezer bevele na te zoeken, en daar meê gaan we uit het eerste boek tot het volgende. Ga naar voetnoot*Daar de Heer Hagemann poogt aan te toonen, dat onze ziel de eenige bron des Adels is, en dat men dezelve ziel voor onsterffelijk, geestelijk, en onverderffelijk moet houden; 't welk hy, naar zijn beste geweten, met een bende van oude Schrijvers, zoo goede, als quade, bevestigt: ter zelver plaatse, zegge ik, trekt hy den goeden Martijn Luther zeer onzagt by de ooren, en wil uit zijn zeggen bewijzen, dat die groote Hervormer, en Aartsviand van 't Papendom, de onsterffelijkheid der zielen niet gelooft heeft, maar alleen Ga naar voetnoot†voornemens is geweest alle grondvesten van Geloof en Godsdienst om ver te werpen. | |
[pagina 515]
| |
Het tweede boek word aangevangen met de opvoeding der welgeboren jeugd, en haar goede onderwijzing, die de bron en de wortel van deugd en eerlijkheid is. Maar zegt my dog, gy Edele, wat voorregt hebt gy boven de gene, die gy Onedele zoud noemen? Zijt gy grooter gaauwerts in wat te leeren en te begrijpen, als andere menschen? Ik meine voor 't naaste neen. Onze Adel-lievende Monnik, wel wetende, hoe veel 'er een gemeenen Staat aan gelegen is, dat de jonge luiden wel onderwezen en opgevoed werden, handelt derhalven in ettelijke sneden van dit hoognoodig werk, van zeden, van wetenschappen, en talen. Zoekt een Vader of Moeder (al snorken zy op geen Adel) den kinderen een edelen aart in te boezemen? Laat hen om het koppeldigt van Naso denken.
Prima sit in nobis morum tutela bonorum,
Indicium mores Nobilitatis habent.
Dat is,
Laat ons voor al goê zeden gade staan,
Den Adel wijst men best door zeden aan.
Daar toe word vry wat zorg vereist: byzonderlijk als men de teedere vernuften door den ganschen omloop der beschaafder wetenschappen wil henen leiden. Onder anderen is de vraag, Ga naar voetnoot*of een Edelman buiten 's lands behoort te reizen. Maar het gaat met dat reizen, gelijk met alle zaken. Die d'er een goed gebruik van weet | |
[pagina 516]
| |
te maken, voor dien is het nut: die dat niet doet, mag al zoo lief t'huis blijven. Zend een Kat over zee, zee meeuwt als ze weêrkomt. Thans ter tijd staan de zaken in Europe op dien voet, dat men zonder een goede beurs niet kan reizen, of zonder de kennis van een nut handwerk, daar geld meê te winnen is. Zijt gy geleerd, dat is voor u zelven, maar men zal u voor uwe geleerdheid niet tappen.
Ipse licet Musis venias comitatus, Homere,
Si nihil attuleris, ibis Homere foras.
Beduidende,
Homeer, al quaamt gy met de Zanggodinnen aan,
Zoo gy niets medebrengt, gy moogt weêr henen gaan.
Hy vervolgt deze stoffe met de oeffening van 't rijden, jagen, en krijgvoeren: waar toe (naar oordeel van onzen Man) de Edelen het eerste voorregt hebben. Laat het waar wezen: een regtschape mensch misgunt het hen zoo weinig als hunne weitse titels, en wapens, waar mede niemand fraaijer en scherper de gek heeft gesteken, als onze vernustige Spreeuw Erasmus, in zijne Samenspraken. Dit boek loop af met de Edelen en Baronnen van Duitschland. Tussen beide spreekt de Benediktiner Schrijver van den zoo genaamden heiligen krijg, van de gewijde oude edele van verscheide inzettingen, en derzelver voorregten, voornamentlijk die van den regel van Sant Ga naar voetnoot*Be- | |
[pagina 517]
| |
nedikt. Die konde hy immers niet voorby gaan. Wy hooren hem in het derde boek met veel omslag van redenen uit verscheide geleerdheid verdedigen, dat in alle Statendommen Edele behoorden te wezen, en de geslagtadel voorgestaan te werden. Dat is maar het voorspel. Dan gaat hy voorts aanwijzen de middelen, waar door men den Adel kan behouden: en deze zijn of Natuurlijke, of Borgerlijke, en Regeerkundige middelen, of Huishouding-kundige, en Zedelijke. Hy maakt wel meest zijn werk van zoodanige aan te halen, die in de Regten, en Wetverklaarders, voorkomen. Nu behoeven de Edelluiden van oudadelijken stamme niet bekommerd te wezen voor 't verlies van hunnen zoo waardigen Adel. Hier konnen zy leeren, op wat wijze die behouden kan blijven, volgens het Wereldlijk en Geestelijk regt; ook het Leen-regt; in al het welke deze geestelijke persoon gaarne wil belijden zijn tijd besteed te hebben, om den Adel, die geen geduld heeft tot het lezen van alle die diklijvige en zwaarwegende boeken der Regtsgeleerden, het pit en het merg derzelver duidelijk en verstaanlijk, tot hun eigen behoudenisse, te verklaren. Aan het einde van dit boek spreekt hy, eensdeels over de zorg, een Vader des Huisgezins aanbevolen, zoo omtrent zijn vrouw, kinderen, en dienstboden, als omtrent zijne goederen te bestieren en in staat te houden;
Non minor est virtus, quam quaerere, parta tueri.
| |
[pagina 518]
| |
Dat is,
Het is geen minder deugd zijn goed'ren te bewaren,
Als die met groote moeite en arbeid te vergaên:
ten anderen over de behoudenis van den Edeldom door goede zeden, en deugden, Trouw, Voorzigtigheid, Dapperheid, en voornamentlijk Matigheid: welke altemaal een yder mensch passen, al had hy nooit van Adel gehoort. Die een eerlijk man wil wezen, moet, volgens Klaudiaan, - - Nullo livescere fuco,
Nunquam falsa loqui, nunquam promissa morari:
Invisos odisse palam, non virus in alto
Condere, non laetam speciem praetendere fraudi:
Sed certum mentique parem componere vultum.
- - Nooit andren gaan bedriegen,
Maar houden steeds zijn woord: nooit met zijn weten liegen:
Zijn viand haten in zijn aanzigt; niet in 't hart
De toorn verbergen: geen bedrog (in schijn verward
Van bly gelaat, of gunst) te plegen, maar zijn wezen
Te zetten dat men d'er zijn hart uit geest te lezen.
Nu is uit het vierde, en laatste, boek nog overig te verstaan, hoedanigerwijze de Geslagt-Adel verdonkert, of verloren werd. Tot nog toe heeft de Heer Hageman geschreven over alles wot tot welstand, oeffening, cieraad, voordeel, | |
[pagina 519]
| |
en behoudenisse van den Adel kan strekken. Thans volvoert hy dit werk van 's menschen Edeldom, met de beschrijving van zekere wijzen, op welke de Geslagt-Adel kan verdorven of vernietigt werden. Want die zoo dikwils genoemde Adel mag zoo heerlijk wezen, als de Adelwijze zig inbeelden: men bevind nogtans, dat ontallijke vandie gene, die hun zelven Edelluiden noemen, gewoon zijn, - Fumum ex fulgore, haud ex fumo dare lucem.
(Heel anders als Horatius wil, dat een Dichter zal doen)
Geen vlam uitrook, maar rook uit vlam te geven:
dat is te zeggen, den roem hunner ouders en voorouders door allerley pluggestukken en schobbejaks-bedrijven zoodanig te bezwalken, dat zy niet langer waardig zijn onder menschen te verkeeren; sommige, na dat de Henker geld aan hen verdient heeft, den vogelen tot aas, en hun 's gelijken niet tot levendige maar doode voorbeelden te strekken. Voor eerst,
Dewijl op d'Aard niets is
Bestendig, of gewis,
vervallen de adelijke stammen met de tijd, gelijk zelfs die van de grootste wereldbazen; en weder- | |
[pagina 520]
| |
om rijzen nieuwe in haar plaats: 't zy by gebrek van mannelijk oir, 't zy by verkiezing van een geestelijk leven. Ten tweeden; Edelluiden aan vuile moordery, godslastering, of misdaad van geschonde hoogheid, en andere schenddaden, of edele dogters en wijven aan godlooze ontucht schuldig, verliezen hun adel. Ten derden word d'adel verloren van alle zulke edelen, die, gewins-halven, een ambagt, of handwerk, oeffenen. Zy mogen die konsten, of handwerken wel hanteren uit vermaak, maar niet om de kost daar meê te winnen; ja, geen edelman mag, naar regten, een koopman zijn: en onze Monnik houd het met Lipsius, die ergens schrijft, dat Ga naar voetnoot*De koophandel een niet zeer edelmoedige wijze van leven is, en tegen de Deugd strijdig. Maar ik geloove, dat Hollanders, Engelsche, en meer andere volkeren, wel oolijk in hun vuist lachen, als ze zoo hooren kallen. De redenen, die onze Schrijver, tot kleinachting der koopluiden uit den Bibel bybrengt, haalt hy uit Ezech. 28. Zach. 14. en Syrach 26. 28. Hy staat toe, dat, behalven de Engelschen, ook de Venetianen, Florentinen, Genuezen, en vele Italianen, by hunnen adel de Koopmanschap voegen; maar oordeelt dat andere edelluiden boven deze de voorrang hebben. De Landbouwery, hoe gering die schijnt, is adeloud, en past den Edelluiden, zoo wel, als een yder der Vrye konsten. Al de rijkdom der Ouden bestond in overvloed van Vee en Landeryen: en een leven zonder boekoeffeningen is, naar Seneka's gevoelen, dood. | |
[pagina 521]
| |
Na een breed onderzoek wat een Edelman mag oeffenen, en niet oeffenen, word hem ook de Geneeskonst niet ontzegt, hoewel die wetenschap vele bedillers heeft. Ga naar voetnoot*Erasmus krijgt hier een krouw of twee, om dat hy dezelve dan eens prijst, dan eens laakt. Daar van zou veel te zeggen vallen. Ik moest niet vergeten, dat de oorzaak, waar door de Adel juist niet vernietigt, maar verduistert word, Ga naar voetnoot†Armoê is. Wie weet, hoe veler edelluiden roem niet op deze klip schipbreuk lijd? Ziet gy wel, vrienden, zoo gy geen schijven hebt, gy kunt nergens banken. Maar hier rijst een groot en gewigtig geschil (dit zal het laatste mijn 's uittreksels wezen: ook is dan het laatste bladzijdje volschreven) en daar word gevraagt, dewijl het kloosterleven ook voor een zekere armoê word gerekent, Ga naar voetnoot+of derhalven een Monnik wel Edelman kun blijven? Ik geloove dat mijn lezer ligtelijk zal raden wat de Heer Hageman op dit stuk te boek zet: maar 'k wil hem echter onderscheidentlijk zeggen, hoe de Man dat verstaat. Och ja, een Edelman, zig in een klooster begevende, behoud ten vollen zijn titel van Edel, en de Ga naar voetnoot‡Geslagt-Adel word door het kloosterleven eer verheerlijkt dan verloren. Een Monnik, zegge ik, behoud alle de voorregten van zijn stam, en bloed, en mag met regt, Edel, Weledel, of Hoogedel heten. Is 't wonder? De armoê, daar we eerst van spraken, die den Adel ontciert, is een onwillige ar- | |
[pagina 522]
| |
moê, maar deze Armoê, die de kloosterlingen belijden, is gewillig, en van Christus zelf voorgestelt. |