De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijUitlegginge van den Propheet Joël, waar in de kragt der Grondwoorden, Spreekwijzen, en Oudheden, grondig verklaart word. De letterlijke zin word bloot gelegt, de geestelijke en verborgene beteekenisse aangetoont, en door Aanmerkingen en Vertoogen, die tot de Kerkelijke Geschiedenisse behooren, opgeheldert, door Theodorus Van Toll, Predikant tot Woudenberg. Daar zijn bygevoegd twee Predikaatsien van den zelven Schrijver. t'Utrecht by Antoni Schouten 1700. in 4. 71 bladen.GY kent deze penne (dat wete ik, lezers) uit hare vrugten, van welker laatste ik in Ga naar voetnoot*Herfst- en Wijnmaand des jaars 1698 u deed proeven. Zijn naarstigheid is duurzaam, en deed hem | |
[pagina 466]
| |
toetreden tot het onderzoek der Profeten: byzonderlijk van Joël. Hy oordeelde dat het behandelen der Goddelijke Voorzeggingen yder even na stond, en dat een jongeling van twintig jaren tot het heiligdom van Jehova zoo veel toegang heeft, als een man van vijftig. Waarom niet? het is tot alle gezegd Onderzoekt de Schriften. Wanneer hy dan meinde, in de Profeten te verstaan eenigzins gevorderd te zijn, en nog dagelijks daar in voortging, nam hy eindelijk Joël onder handen, om den zin zijner voorspellingen uit te vorschen, de zwagtels, waar mede de geheimen, daar in vervat, omwonden zijn, los te maken, en de vervulling t'zijner plaats aan te toonen. Dezen arbeid zou hy reeds, voor zijne andere werken, ten dienst der Nederlandsche Kerke, in 't ligt gegeven hebben, maar onder 't aangroeyen zijner aanmerkingen dagt hem raadzaam het nog wat uit te stellen; ja zelfs, een wijl daar na, het geheelijk agter te laten: om dat de uitleggingen van twee vermaarde Mannen Pocock en Vander Marck kort na den anderen te voorschijn quamen, d'eerste uit het Engelsch in 't Latijn overgezet, de tweede in 't Latijn geschreven, Ga naar voetnoot*beide in mijn Boekzaal uitgetrokken. Op het zien van de geleerde schriften dezer twee Godgeleerde, teenemaal buiten zijn verwagten, bleef hy by 't opzet van zijn uitlegging t'huis te houden, dog, na ernstig overleg, en lezing der gemelde boeken, hervatte hy zijn eerste voornemen. De reden was niet alleen, om dat die Latijnsche schriften, uit een schat van vaste geleerd- | |
[pagina 467]
| |
heid en rijke taalkunde samengezet, den Nederlanderen, dier tale onbedreven, geen nut konnen toebrengen, en zelfs van sommige die zig in de godgeleerdheid beginnen te oefenen, en tot den predikdienst te bereiden, bezwaarlijk verstaan worden: maar ook om dat hy, daar 't pas gaf, zig van de gedagten dezer wijze Mannen zou bedienen. De verklaring van den Heere Koccejus was 'er, en de Hoogduitsche van Ds. Scheurman Predikant te Kleve, quam in 't laatste van het voorleden jaar 1693 uit: maar deze heeft onze Schrijver niet gebruikt, vermits de zijne byna was afgedrukt. Ziet, Lief hebbers van Bibelzaken, zoo rondborstiglijk zegt u de geleerde Heer van Toll, hoe 't met de zaak gelegen is, niet ontveinzende dat hy de bedenkingen en vonden van Koccejus, Pocock, en Vander Marck, zig somtijds heeft eigen gemaakt; zonder evenwel geheelijk in de gevoelens van die Mannen over te gaan, of in alles op hunne stellingen ja en amen te zeggen. Gansch niet, voorwaar. Die brave Verklaarders zelve zeilen altijd niet op eene hoogte. Hy gebruikte hen dan zoodanig, dat hy zig des niet behoeft te schamen. Hy ging regt door Zee, en wierp het anker ter plaatse, daar hy geloofde grond te vinden. Vryheid van oordeel is een onwaardeerlijk ding, al word ze van nijdige grimmerts begreenzen, en de ziele der wetenschappen. Binnen de palen van zedigheid moet en mag men zig zelven gelijke vryheid geven, als andere voorhenen namen. Zoo vat het onze Kerkredenaar, dien het nu en dan lustte, op eigen wieken te drijven, en, zonder iemands behulp, | |
[pagina 468]
| |
de waarheden, by hem begrepen, op koten te zetten: nogtans belijdende, veel ligts gehaalt te hebben uit de verscheide Overzettingen, de Chaldeesche Uitbreiding van Jonathan, de Uitleggingen van Salomon Jarchi, Aben-ezra, en David Kimchi. Nu mag ik van Joël, dien wy dus voor de derdemaal verhandeld vinden, volgens de bevatting van den Heere van Toll, alleenlijk nog wat aanteekenen uit het verder berigt, dat hy zelf daar van geeft; en by het gene dat wy in de vorige uittreksels hoorden, van de Rupse, van den Sprinkhaan, van den Kever, van den Kruidworm, en van dat Volk, magtig, zonder getal, met Tanden als Leeuwe-tanden, en Baktanden van een ouden Leeuw, nog maar iets kortelijk aanhalen. Joëls leeftijd, hoe onzeker ze ook mag wezen, word hier gewisselijk voor de Babylonische gevangenis te boek gezet: en de kragtige spreekwijzen, die zig opdoen van den aanvang des eersten hoofdstuks tot het zeventiende vaars van het tweede, worden hier opgenomen voor uitdrukkingen van den zeer bedroefden staat van Kanaan, daar die viandelijke heirmagten, zoo der gemelde Sprinkhanen, als der Babyloniers, tegen Juda en Jeruzalem zouden optreken, en zoodanigen verwoesting in dezelve maken, dat het landen en luiden in de uiterste bangheid bragt. Dit zou geschied wezen voor, in, en geduurende, des Volks gevangenisse in Babel; want, naar 't oordeel van dezen onzen Verklaarder, hebben de Sprinkhanen, voor de komst der Chaldeen en Babyloniers, alles in 't land vernielt en bedorven: daar op quam ver- | |
[pagina 469]
| |
gens het Babylonisch krijgsvolk, als in haar plaats; der mate, dat die beesten in der daad een afgrijzelijke verwoesting over 't land bragten, maar teffens aangemerkt moeten werden, als voorloopers van de gewapende soldaten, die de grondvesten van der Joden staat nog heviger zouden doen waggelen en beven. Hy wil zeggen, dat Joël, in zijne Voorzeggingen van ellenden rampen en verwoestingen gewagende, op twee voorwerpen heeft gedoelt, op Sprinkhanen, en op Babyloniers; hoewel sommige woorden en manieren van spreken klaarder en kragtiger op het eene voorwerp, andere wederom duidelijker en nadrukkelijker op het andere, konnen werden toegepast. Van het achttiende vaars tot het einde des tweeden hoofdstuks vertoont hy de nieuwe zegeningen, weldaden, en vriendelijkheden, die God wel in 't gemeen aan zijn Land en Volk zou schenken, dog in 't byzonder aan het geloovig Zaad, het heilig overblijfsel van 't Jodendom, het welk waarlijk den naam van Izraël, van Abrahams kinderen, en Erfgenamen der beloften, verdiende. De Heer van Toll, de beloften van deze nieuwe zegeningen in behoorlijken aandagt met andere Voorzeggingen vergelijkende, voelt zig genoodzaakt te besluiten, dat ze haar volslage vervulling niet konnen hebben, ten zy in den staat der Joden, weêrgekeerd uit hun gevangenisse, en des volks herstelling in haar oude Vaderland: dat sommige spreekwijzen opzigt hebben op het lichamelijk en uiterlijk goed van Kanaän, waar van de Kerk in dien tijd vol op zou hebben, andere op de geestelijke goederen, zegeningen, en ge- | |
[pagina 470]
| |
nade-gaven, van het Nieuwe Verbond. Want, meint hy, het is wel zoo, dat de Propheten, sprekende van den staat der weêrgekeerde uit Babel, een overvloed van alle lichamelijke en tijdelijke zegeningen vertoonen, maar teffens verbeelden zy daar door Christus, en de genade-goederen, die door hem den geloovigen Abrahams kinderen zouden werden toegebragt, en wel volgens beloften aan de Vaderen gedaan. Zoo wil hy ook dat Joël doet, die, in dit hoofdstuk van het Ga naar voetnoot*lichamelijke gesproken hebbende, aanstonds overgaat tot het Ga naar voetnoot†geestelijke; als niet begerende, dat de Joden aan 't aardsche blijven hangen, maar met hunne gedagten opgeleid werden tot de bespiegeling van zaken die geestelijk en hemelsch zijn. Dat is, dat Joël de lichamelijke beloften doorvlegt met geestelijke vertooningen, en uitbreidingen van een hooger toon, als of lichamelijke en geestelijke zegeningen dezelve waren, en op den zelven tijd zouden geschieden, schoon ze, heel verscheiden, vele jaren daar na, d'een na d'ander, stonden te gebeuren. Merkt men nu dat de vervulling in het lichamelijke ontbreekt, zoo zal ze in 't geestelijk te zoeken, en ook te vinden, zijn. Wil iemand zeggen, dat sommige dezer lichamelijke beloften met het ophouden van de plagen der Sprinkhanen vervuld zijn, hy wil daar tegen niet inbinden; maar dat moet geschied zijn voor, of na, de gevangenisse in Babel. Zegt men het eerste, men zal waarlijk, meint hy, werk vinden om dat behoorlijk aan te toonen: wil men 't laatste, het moet dan wezen by de wederkee- | |
[pagina 471]
| |
ring des Volks in haar Vaderland, en de herstelling van Stad en Tempel. Een andere bevatting van deze Joëls voorzegging te maken, bekent hy voor hem onmogelijk te zijn, zonder gevaar van op klippen en banken van velerley duisternissen en zwarigheden te verzeilen. In het derde en laatste hoofdstuk ziet de Heer Van Toll ten tooneele gevoerd de boosste schrikdieren en felste vervolgers, die de Kerk van beide de Verbonden op een vervaarlijke wijze gedrukt hebben, dog, op hun beurt, door de wrake der Goddelijke Regtvaardigheid gedempt zijn: een schrikkelijke vergelding; nogtans tot eeuwige blijdschap der Kerke, en verheerlijking van den naam des Heeren, die in Sion wonen zal. Dit algemeen voorberigt zoude ik uit de byzondere korte ontvouwing, die de Schrijver voor yder van de drie Hoofdstukken, tot groot gemak van den lezer, ontworpen heeft, merkelijk hebben konnen uittrekken, indien het mijn zinlijkheid was geweest deze goede waar, welke geen krans behoeft, breedelijk voor te doen; maar dewijl het mijn opzet was, in dit uittreksel niets of luttel van des Profeets, maar alleenlijk van zijns Verklaarders Schrijfwijze, en inzigt, te ontdekken; wat kan ik veiliger doen, dan nogmaal met hem zelf een woord te spreken van de rang en schikking, die hy in zijn werk heeft waargenomen? De Hebreeuwsche grondtext staat boven aan. De kragt en de beduidenisse der woorden word getoont, met andere Overzettingen, zonderling der Grieksche (die men de LXX noemt) vergeleken, en, naar vereisch van zaken, opgeheldert. | |
[pagina 472]
| |
Woorden, die eens onder de penne vielen, en andermalen voorquamen, worden niet weder verhandelt (want waar toe die verwarmde kool? zoo had hy zijn uitlegging vry dikker van bladen konnen maken) maar de lezer moet, des verzogt zijnde, met de eerste verklaring genoegen nemen. De Spreekwijzen, Gewoontens, en Oudheden, worden ter plaatse, daar ze tot vrugt of bewijs strekten, aangehaalt, dog zonder omslag. De Voorzeggingen van andere Profeten, met Joël van dezelve zaken sprekende, zijn niet verzwegen. De letterlijke zin der woorden - is bloot gelegd, met vlijt, en naar waarheid, op getuigenisse van gewijde en ongewijde Schrijvers, in alle omstandigheden, met aanwijzing van de vervulling in plaats, tijd, en personen. Dan volgt d'overgang van den letterlijken woordenzin tot de geheime en geestelijke beteekenis, waar in de Heer van Toll, op een wijze, van andere zoo niet waargenomen, stelt en bewijst, hoedanige plaatsen, zaken, en personen, Voor- of Zinnebeelden zijn van zulke Landen, Goederen, en Volkeren, als namaals stonden kenbaar te werden. Een bescheide lezer hebbe slegts d'een of d'ander plaats, die hem meest behaagt, na te zien, om van zijn gansche beleid te konnen oordeelen: hy zal boven dit alles bevinden, dat hier geen uitdrukkingen of bewijsredenen van geleerde Mannen al te driftig worden uitgestampt. Tot een toegift volgen twee Kerkredenen, d'eene getiteld Nederlands Dankaltaar, met het opschrift de Heere is mijn banier, of en dankpredikaatsie over Mozes woorden Exod. 17. 15. | |
[pagina 473]
| |
gepast op d'overwinning van de Stad en 't Kasteel van Namen enz; d'ander Rijswijksche Vrede, of de gewenschte Vredestaat der Kerke des N. Testaments, geschetst uit de woorden van David Ps. 72. 3, enz. yder op zijn tijd van den Schrijver gepredikt. d'Eerste van die was voor dezen afzonderlijk in 't ligt gegeven, dog kon niet voegelijker dan met de tweede in een tweeden druk gepaard gaan, als dienende ter bezeffing van merkwaardige gebeurtenissen, ons Vrye Nederland in onzen tijd overgekomen; tusschen welke de lof van den grooten Willem, Britanjes Verlosser, telkens haar wettig deel krijgt. Behalven de lijsten der Schriftuurplaatsen, aangetrokken Schrijvers, Hebreeuwsche en Grieksche woorden, is aan 't einde van 't werk een zeer fraaije Bladwijzer der voornaamste zaken gevoegd. |