De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 451]
| |
Voyages faits en divers temps en Espagne, en Portugal, en Allemagne, en France, & ailleurs, par Monsieur M****Dat is, Reizen op verscheide tijden gedaan in Spanje, Portugaal, Duitschland, Vrankrijk, en elders, door den Heer**** te Amsterdam by G. Galet in 12. 13 bladen.
ZOo eenvoudig als dit verhaal voorkomt, zoo groot een lust wekt het in my, om daar van een ongetooid uittreksel te schrijven. Het word ons opgegeven voor een werkje, dat geen andere cieraden heeft als die van de Waarheid, samengesteld van een Heer, die, naar 't schijnt, geenzins van een lagen rang zijnde, met een zijner beste vrienden van Parijs na Spanje reisde, en aldaar in 't gevolg van den Franschen Gezant dat gene, 't welk hy ons hier vertelt, gezien heeft. Hoe 't met de andere korte reisbeschrijvingen van Portugaal, Duitschland, en Vrankrijk gelegen is, zal ik zeggen, als we zoo verre zullen gekomen wezen: laat ons, volgens den rang, eerst wat van Spanje hooren. Wy willen alle de Fransche en Spaansche plaatsen, die op reis bekeken zijn, voorby gaan, om van de Hof- en Hoofdstad MADRID te beginnen: die zal voorts gelegentheid schaffen, om | |
[pagina 452]
| |
van Spanje en van de Spanjaarts in 't algemeen iets na te schrijven. Madrid, een groote en welbevolkte Stad, legt rondom in gebergte, waar door het gebeurt, dat 'er de lugt ongestadig is. In den tijd wanneer de Reiziger daar was, te weten omtrent het begin van 't jaar 1670, rekende men maar vijftig jaren, sedert dat de Koningen daar hun verblijf hadden genomen. De Straten zijn d'er fraay, en ruim, maar met ongemakkelijke kleine keyen geplaveid, en de poort van de Alcata is de eenige, die bequaam genoemd mag werden. Van een zeer groote plaats, of mart, word gesproken by de hoogtijd der Ga naar voetnoot*Stierengevegten. Vele bronnen vind men d'er, en eene welgebouwde Steene brug la Puente de Segovia, onder welke de Rivier of liever de beek Mançanares loopt, spruitende uit de sneeuw, die van de naastgelegene bergen stort: waarom de Schertsers zeggen, dat het een schoone brug zou zijn, zoo ze een rivier had. Van de Kerken, die juist niet zeer groot maar kostelijk zijn, is die van Sant Isidoor voor alle bezienswaardig. Filips de IV liet daar een overheerlijke kapél bouwen, die men zegt dat wel 4000000 guldens gekost heeft. Men kan rondom den Outer gaan, ondersteund van groote marmer- en profijr- steene pilaren. De Dom schittert van goud en azuur. In de oude Kerk, die d'er digt by staat, word dagelijks nog eene Misse voor den gemelden Filips gedaan. By de beschrijving van het Koninklijk Paleis hooren we, dat onze Schrijver d'eere had van tegen- | |
[pagina 453]
| |
woordig te zijn by de groetenis, die de Ridder de Bethune uit den naam des Konings van Vrankrijk aan de Koninginne moeder van den thans heerschenden Spaanschen Koning deed, ter zake van hare herstelde gezondheid: wanneer Don Emanuel de Lyra, toen ter tijd Inleider van de Gezanten, hem alles liet zien, wat in het zelve Paleis aanmerkelijk is, en hier ten kortste word aangehaalt. Daar aan volgen de Koninklijke lusthuizen Buen Retiro en Casa del Campo: dog niets is heerlijker als het Eskuriaal, zijnde een klooster, waar in Monniken van de orde van Sant Jeroen wonen. Men zegt, dat Filips de tweede die geestelijke voor andere daar plaatste, om dat zijn Vader Karel de V, na 't afstaan van zijne heerschappyen, te St. Joost by Valedolit, 't welk een klooster van die Vaders is, zijn leven sleet. Dit is een volmaakt gebouw, en onder de wonderen des werelds gerekend. De gemelde Vorst Filips liet het oprigten, na den Veldslag van S. Quentin, dien hy op Sant Laurensdag won; hebbende een Kerkbelofte gedaan, dat hy ter eere van dien heilig den allerheerlijksten tempel van gansch Europe zou stigten, by aldien hy de overwinning bevogt. De kostelijkheden zijn onuitsprekelijk, en de Boekzaal daar in is al te uitmuntend, dan dat ze van de Spanjaarden word bezeten. De begraafplaats der Koningen aldaar, 't welk den naam van Pantheon draagt, naar den rondgewelfden Romeinsche Aller Goden Tempel, die Markus Agrippa oulinks in Augustus-tijd bouwde, gaat ook alle beschrijving te boven, in | |
[pagina 454]
| |
zilver, goud, en gesteentens zonder wedergaê. Daar in leggen de volgende lichamen. Keizer Karel de V geboren te Gent den 24. van Sprokkelmaand in 't jaar 1500, gestorven den 21 van Herfstmaand des jaars 1558. Hy was de zoon van Filips den I, en Koninginne Johanne van Kastilje. Zijn lijk is 'er gebragt op het bevel van zijn zoon Filips de II, den 4 den van Sprokkelmaand 1574. Filips de II, Stichter van 't Pantheon, geboren te Valedolit den 21sten van Bloeymaand 1527, zoon van Karel de V en Izabelle, gestorven in dit klooster den 13den van Herfstmaand 1594. Filips de III, dien de Spanjaards, om dat hy 't werk bet voortzette, den Patroon van 't Pantheon noemden, zoon van Filips de II, en Koninginne Anne zijn vierde vrouw, geboren te Madrid den 14den van Grasmaand 1578, en aldaar gestorven den laatsten van Snoeymaand 1620. Filips de IV oudste zoon van Filips de III, en Koninginne Margarete van Oostenrijk, geboren te Valedolit in 't jaar 1605, gestorven te Madrid den 17den van Herfstmaand 1665. Deze legt in een Grafkelder, dien hy zelf verkoren had. Tegen over deze Graven leggen de Gemalinnen der Koningen in gelijke kelders, namentlijk Izabelle, d'eenigste getrouwde vrouw van Karel de V, dogter van Emanuel van Portugaal. Zy storf te Toledo den eersten van Bloeymaand 1539, en haar lijk is den 4den van Sprokkel- | |
[pagina 455]
| |
maand 1574 uit Grenade in dit Klooster overgevoerd. Koninginne Anne, vierde vrouw van Filips de II, dogter van Keizer Maximiliaan, en Maria, des zelven Filips zuster, geboren te Ygalos by Valedolit den tweeden van Slagtmaand 1549, gestorven te Badajos den 26sten van Wijnmaand 1580. Koninginne Margarete, vrouwe van Filips de III, dogter van den Aartshartog van Oostenrijk, en Marie, Dogter des Hartogen van Beyeren, en nigt van Keizer Ferdinand, broeder van Karel de V. Zy quam ter wereld te Gratz den 25sten van Wintermaand 1584, en storf in dit klooster den derden des zelven maands 1611. Koninginne Izabelle van Bourbon, eerste vrouw van Filips de IV, dogter van Henrik van Bourbon, Koning van Vrankrijk en Navarre, bygenaamd de Groote, en Marie de Medicis, geboren te Fontainebleau den 22sten van Slagtmaand 1603, gestorven in 't Paleis van Madrid den 6den van Wijnmaand 1664. Uit grooten eerbied die de Spaansche voor haar naam hebben, is ze hier ook begraven, schoon ze geen mannelijk oir heeft nagelaten; anderzins worden in dit Pantheon alleenlijk zulke Koninginnen gelegt, die Vorsten ter wereld hebben gebragt. Aan het Pantheon zijn twee gewelven, waar in de lijken van twee en twintig Koningen leggen, die voor Keizer Karel gestorven zijn. Men plaatst 'er ook de lijken van den Huize van Oostenrijk. Op den weg van Toledo, zeven groote mijlen van Madrid, is nog een zeer vermaaklijk | |
[pagina 456]
| |
lusthuis des Konings, 't welk men gaat zien, gelijk in Vrankrijk Versailles, Fontainebleau, Chantilly, enz. Dit word Arangues geheten, een plaats, vol deftige bronnen, en watervallen. Nu geeft de opmerkende Schrijver een byzonder hoofddeel van den aart, van de zeden en gewoontens der Spanjaarden: 't welk in 't algegemeen zoo van mannen als vrouwen hier op uit komt. Het is een volk, zeer trots, en hoovaardig, alleen beleefd voor de genen die hen eer bewijzen, minnenijdig, onverzoenlijk, leuy, en meerendeels oproerig. De Hovelingen (zegt onze Man) zijn veel redelijker dan d'andere, en voornamentlijk zulke, die buiten het Rijk hebben gereist, hoewel weinige van henluiden elders henen reizen als alleen na d'Indiën, en na Vlaanderen, om bedieningen waar te nemen. Zy zijn (ik volge weêrom mijn Schrijver) ligt geraakt, liefdeloos, godsdienstig in den uiterlijken schijn, en teffens trouwloos en vuil, zig niet schamende de Kerken tot tooneelen van hun wraakzugt te kiezen, en tot loopplaatsen van zeer vele zaken, die de schaamte verbied te melden. De Mannen hebben een regten welgemaakten lijfsstand, maar 't vrouwvolk is 'er klein, en gaat, zoo ze getrouwd zijn, nooit zonder hare mans, of een kleinen voetjongen, voor haar. Die niet verzeld is mag men alles vragen wat men wil, en dat is ook het gebruik; tot zoo verre, dat indien men haar ontmoetende niet 't een of 't ander praatje uit het naaymandje toeschiet, 't welk ze Ajaçacos noemen, zy geen | |
[pagina 457]
| |
achting voor u hebben. Al ontmoet een knegt eenige Mevrouw alleen, hy mag vry tegen haar vuilbekken: maar zoo iemand een Vrouw toespreekt, die met een manspersoon gaat, 't zal hem qualijk bekomen; en dit hebben de Franschen, eer zy deze gewoonte ontleerd waren, wel bevonden. Geduurende den tijd dat onze Schrijver te Madrid was, wierden d'er meer dan dertig om die en diergelijke voorvallen vermoord. De Spanjaards vergeten geen geleden ongelijk. Zy nemen hunne vianden verradelijk waar, by nagt of dag, als ze de kans schoonst zien; gemeenlijk by een kerk, werwaarts zy een veligen toevlugt hebben. Een was zoo woedende, dat hy iemand die de Misse hoorde, aan den voet van 't Outer, in een klooster den doodsteek gaf. In Spanje kan een klap om d'ooren, of een kinnebakslag, niet gewroken werden dan met de dood des genen, die dezelve heeft gegeven. De lijder van den slag wreekt de smaadheid aanstonds, zoo hy kan, met zijn ponjaard, zonder vreeze van gevat te werden: want elk een helpt hem versteken. Den hoed na een Spanjaard te werpen is grooter hoon, dan of men hem stokslagen gaf. Zoo iemand, met een rotting afgerost, zijn hoed na den genen werpt die hem geslagen heeft, en hem raakt; hy is, zijn's oordeels, ten vollen gewroken. Een Spanjaard is een slaaf van zijn hoer, daar in tegendeel zijn getrouwde vrouw zoo veel als zijn slavinne is. Basterd-kinderen zijn in Spanje luttel minder geagt als wettige. | |
[pagina 458]
| |
De Spanjaarts zijn groote haters van arbeid. Daar van daan komt het, dat de meeste handwerksluiden vremdelingen zijn. Men telt te Madrid meer dan twintig duizend Franschen, en te Sevilje is het getal nog grooter, voor 't meeste deel uit Auvergne. Een ygelijk Spanjaard roemt op zijn adel: dus hebben ze weinig ontzag voor grooten, nogte d'een voor d'ander. Zeer sober zijn zy in 't eten, en zy drinken nog matiger: zulks dat de tafel van een gemeen borger te Parijs beter voorzien is als van een Rijksgroote van Spanje. Zelfs is de dronkenschap onder hen vervloekt; en zy noemen de vremdelingen Bourrachos [Dronkaarts] dog voornamentlijk de Duitschers. De grootste slemp en overdaad die zy plegen, bestaat in Chokolaat. Het opsnuiven van Tabak-stof is 'er zoo gemeen, dat Mannen en Vrouwen het elkanderen over en weder over op alle plaatsen, zelfs in de Kerk, aanbieden. De Ga naar voetnoot*Papen snuiven d'er, terwijl ze de Mis doen. Altemaal houden zy dagelijks la Siesta, dat is, zy gaan na't middagmaal leggen slapen: en al had men de wigtigste zaken des werelds met hen te verhandelen, zy zullen niet te spraak staan, voor dat ze wakker werden. Des Zomers ziet men van den middag af tot 's avonds ten vijf uuren geen menschen op straat. Al genoeg hier van: we moeten iets fraaijers hooren. Zy doen vele Ommegangen (Processien is het kromwoord) welker voornaamste zijn, die op | |
[pagina 459]
| |
den hoogtijd van 't Ga naar voetnoot*Corpus Christi verschijnen. De Schrijver zag die van Witten Donderdag, en goeden Vrydag, met een sleep van meer als zes duizend menschen. Alle de Gildens van Madrid waren d'er by, en alle Maatschappyen; zelfs van de Tooneelspelers. De Amptenaren van 't Hof, Regters, en Raden, yder in hun rang. Men droeg 'er verscheide tooneelen, die 't lijden van Christus vertoonden, gevolgd van een deel jongens met houte kruissen in de hand; voorts van vermomde en zwartgemaakte personen, sommige met trommels, sommige met fleuiten, en andere speeltuigen, waar op zeer jammerlijk gespeelt wierd, om quansuis een treurstaatsy te verbeelden. Aan 't einde komt het beeld van de H. Maagd [of de Lieve Vrouw] zeer droevig, om de dood van haren zoon. Maar (zegt de Schrijver) het gene den meesten van onze Franschen, en ook sommige Spanjaards, belachelijk scheen, was, dat wy d'er ook zekere Boetelingen zagen, menschen, in 't wit gekleed, met een groote peperhuiswijze gemaakte linnen muts op 't hoofd, en met een linnen momaanzigt gedekt. Zy hebben de ruggen geheel naakt tot aan den broeksband, en gaan dus toegesteld, hun zelven geesselende met zweep-touwen vol knoopen. Om het bloed bet uit de huid te gispen, hebben zy kleine bolletjes wasch met gestooten glas op 't eind van die geessels, waar meê zy hunne schouderen bekletsen; en die hem zelven best krouwt word voor de braafste geacht! Allergekste fratzemakers! | |
[pagina 460]
| |
Sommige Boetelingen beginnen deze schoone oeffening vijftien of meer dagen voor Paaschen: zoo dat 'er vele van sterven. Te Sevilje, zegt men, gaat dit geesselen nog veel meer in zwang, en men ziet daar in de Ommegangen somtijds zes of zeven honderd van die stoknarren teffens. Hier waren eenige, die niet langer konden staan, en onder de armen geschoord moesten weggeleid werden. Zelfs zijn d'er wijven onder, en onze Reiziger wees zijn gezelschap eene uit den hoop. Maar in dit naare schouwspel quam hem vremdst van allen voor, dat de meeste van die Geesselaars (wie zou 't gelooven!) hun zelven zoo vilden, niet uit godsdienst, maar uit ydele roemzugt. Want, let eens, sommige dragen, tot een bewijs van liefde voor hunne Meestressen, een band of lint van deze eigene verw om de muts, waar aan zy kennelijk zijn; en wanneer die Minnaars voorby hunne beminde gaan, verdubbelen zy de geesselslagen.
Zo word de dienst tot God
Door apery ten spot.
Andere Ommegangen, by gelegentheid van meer Spaansche hoogtijden, zijn niet beter. Misschien zal de Hoogtijd van het Stierengevegt een Hollander alzoo luttel bekoren, als het geraas der Ommegangen, om dat ze gemeenlijk eenige menschen het leven kost. Men voert de Stieren, daar toe gehouden, uit la Casa del Campo naar het Toril, 't welk de plaats is, waar uit ze tegen hunne bevegters op de Mart La Plaça Mayor worden los gelaten. | |
[pagina 461]
| |
Deze Groote Mart is zeer lang, breed, en ruim in den omkring, omkringd van 136 huizen, op eenerley wijze getimmerd, yder van vijf verdiepingen, en even zoo vele getralide uitkijk-vertrekken; t'zamen 680. Men ziet dusdanige zoo genaamde Balkons in Spanje aan alle huizen, 't welk veel yzer vereist. Het getal der menschen, dat die plaats bewoont, word gerekend op 4000, en de Spanjaards zeggen, by vergrooting, dat 'er ten dage van de Stierengevegten 60000 menschen zijn. Alsdan staat het een ygelijk vry, allerley vreugde, en gekkernyen, te bedrijven, die op een ander tijd de ponjaarden zouden uit de scheên halen. Den ganschen zwier en toerusting te vertellen lust my niet. 'k Laat den lezer hen zelven eens verbeelden, met wat een grootschen bohámakery die Spaansche Ga naar voetnoot*helden tegen de opgehitste Stieren in 't strijdperk treden, voor d'oogen van zoo vele duizenden aanschouwers, daar elk zijn liefste onderhoud met minnepraatjes, suikergebak, en al wat ververssingen het jaargety kan schaffen; daar de Koning met zijn Koninginne zelf verschijnt; daar vensters alomme met tapijten en kostelijke dekleeden overspreid zijn; eindelijk men verbeelde hem zelven hier iets pragtigs en groots te zien, naar den trant der oude Rooomsche Schouwspelen, en de groote geldquisting, daar toe gebruikelijk: want nimmer is in Spanje een Hoogtijd van Stierengevegten, of die dag kost den Koning wel 40000 rijksdalers; zijnde verpligt aan zijne Oversten en Bevelhebbers velerley schenkaadjes te doen, die zy Propinas noemen. | |
[pagina 462]
| |
Dit alles beschrijft de Reiziger omstandiglijk, en voegt 'er by de verscheide voorvallen, die deze hoogtijdviering onderhevig is, en welke wetten de Heeren Torreadors moeten waarnemen, enz. Hoe men Chokolaat maakt, en op wat manier de Spanjaards gewoon zijn eenige ziektens te genezen, of wonden te heelen, is een tweede aanhangsel der vorige stoffe. Het heele eerste Reisverhaal loopt af met een beknopte uitlegging van de Spaansche Raden, de Krijgsraad, de Raad van Kastilje, van de Inquisitie, van des Konings bevelen, van Arragon, van de Indiën, van Vlaanderen, en nog eenige andere: ten laatste van de Voorregten der Gezanten aan 't Spaansche Hof, en de plegtigheden, waar meê zy ter gehoor van den Koning worden geleid. Naauwlijks zijn we het verhaal ten einde gekomen, of we zien, in weinige bladzijden, hoe de Heeren Reizigers door Navarre, en Biskaye op Bajonne, voorts op Bourdeaux, en van daar den vierden van Wijnmaand des jaars 1670 weder binnen Parijs quamen. De volgende korte Reis van Madrid op Lisbon heeft de Schrijver zelf niet bygewoont, maar hy geeft ons die uit de aanteekeningen van twee edelluiden zijne vrienden, welke dit togtje volbragten, terwijl hy nog te Madrid bleef. Daar in word gewaagt van de aanmerkelijkste plaatsen tussen Spanje en Portugaal; als te Grenade het Kasteel Lambra, op de Moorsche wijze gebouwd, en aldaar het Hof de Los Leones [of het Hof der Leeuwen] alzoo genaamd na de twaalf Steene Leeuwen, die water uitgeven; te Sevilje | |
[pagina 463]
| |
de voornaamste gestichten; te Kadix deszelfs beroemde haven, enz. Dus komt men ten laatsten binnen Lisbon, en ziet daar ook het byzonderste; zelfs den Koning Don Pédro, die toen ter tijd huis hield met de huisvrouw van zijn afgezetten broeder. Deze zat ondertussen drie honderd mijlen van Lisbon op het eiland Tercére. Het is een bekende historie. Maar laat ons ook de Reis na Duitschland hooren. 't Was in 't jaar 1681, als de Koning van Vrankrijk den Heer D.G. (te voren zijn Gezant in Spanje) na den Duitschen bodem afvaardigde, om aan de Hoven van alle Vorsten daar 't pas gaf zijn belang waar te nemen. Onze Schrijver was wederom een van 't gezelschap. De Fransche Heeren quamen dan, over Bergen in Henegouwe, te Brussel, te Antwerpen, te Lillo, te Willemstad, te Dordregt, te Rotterdam, te Delft, en in den Haag; alwaar de Grave d'Avaux, Vrankrijks buitengewone afgezant voor dien tijd, henluiden wel onthaalde. Des anderen daags quam zijn Hoogheid de Heer Prins van Oranje van de jagt, waar meê hy hem zelven vijf of zes dagen vermaakt had. Ga naar voetnoot*De Heer D.G. ging den Vorst bezoeken, hield met hem een lang gesprek, en at ook met hem, by den Heer van Odijk, die, wanneer hy te Parijs was geweest, met den Heer D.G. vriendschap had gemaakt. Den volgenden dag moesten zy d'er wederom het middagmaal houden, alwaar de Oranje Vorst zig liet vinden, met vele Grooten. d'Opdissing was cierlijk, en de namiddagtijd wierd met spelen doorgebragt: by welk geval | |
[pagina 464]
| |
de Heer D.G. omtrent honderd pistoletten won. Onderwijlen kogten zy voorraad tegen hun aanstaande verblijf van ettelijke dagen op Humeling, werwaarts de Heer Prins van Oranje vele Vorsten van Duitschland ter jagt genoodigt had; juist niet tot dat vermaak (zegt de Franschman) maar om wat anders. Zy spoedden zig over Leiden, Amsterdam, Naarden, Hoog-Souren (hier is een Jagthuis van Oranje) Deventer, Delden, Benthem, Beveringen, Osnabrug, na Cel en Hanover, daar zy van de Vorsten en Vorstinnen groote eer en veel vermaak genoten. Wat verder bezagen zy de zilvermijnen te Klausthal, waar uit de Vorst van Hanover jaarlijks een beurs van zeven of acht duizend rijksdalers trekt, en reden voorts op de grenzen van Hessen, welkers Hoofdstad Kassel is. Als zy te Giessen, 't welk den Prins van Darmstad toebehoort, een wijltje ledig waren, verzeld van eenige Heeren en Jonkvrouwen uit het Hof van Hanover, hoorde onze Schrijver iemand van dien sleep verhalen, dat hy te Maastrigt een blinden man gezien had, die het onderfcheid van verwen aan linten of banden kon voelen, en speelkaarten vastelijk kende, na dat hy die twee- of driemaal betast had. By Fritzberg lieten zy de groote weg van Frankfurt leggen, om die van Wisbaden te nemen, daar ze door Zwalbag (een dorp van wegen het bornwater wel bekend) aanquamen: eindelijk ook te Mentz, daar zy, gelijk over al, wel ontfangen wierden. Te Frankfort (vijf mijlen van Wisbaden) gin- | |
[pagina 465]
| |
gen ze ook het fraaiste bezien: en keerden, hunne aanbevolen zaken volbragt hebbende, weder na Vrankrijk. Daar volgt nog een kort verhaal van een reisje, 't welk de Schrijver in 't jaar 1687 na Aken heeft gedaan, maar dewijl 'er my niets in voorkomt dat ongemeen is, legge ik de penne neêr, om dezelve terstond wederom tot anderen schrijfarbeid op te vatten. |