De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijHistorie du Nestorianisme, par le P. Louis Doucin de la Compagnie de Jesus.Dat is, Historie van de NESTORIANERY door Vader Lodewijk Doucin, Jezuijt. In 's Gravenhage by A. Moetjens 1699. in 4. 70 bladen.
DEwijl onder de Christenen sommige spitsvindige en onregtzinnige gevoelens zijn, die met veel meer voorzigtigheid niet genoemt als in 't openbaar gepredikt worden; zal het misschien velen vremd voorkomen, dat Vader Doucin den | |
[pagina 431]
| |
ouden NESTORIUS, en zijn gevoelen, nu al voor vele eeuwen voor verstorven gerekend, thans in zijne moedertaal wederom ten tooneele voert. Dog nademaal het hem zoo behaagt, laat ons, zonder omwegen, eens gaan bezien, wat 'er van te zeggen valt. Voor my zelven ben ik reeds zoo graag van den titel geworden, dat mijn ongeduld niet toelaat, deze inleiding langer uit te rekken. Wanneer, in 't jaar na Christus geboorte 427, de stoel van den Ga naar voetnoot*Patriarch te Konstantinopolen door de dood van Sisinnius was ledig geworden, rees 'er geen kleine opschudding over een nieuwen plaatsvuller. Keizer Theodoos de Jonge, pogende alles buiten oproer te houden, schreef aan Jan, Patriarch van Antiochiën, om een bequaam man, en deze beval hem, zonder marren, aanstonds den Monnik en Priester Nestorius te verkiezen. Nestorius was een Man van zonderlinge welsprekendheid, en uiterlijke vroomheid, dog van geen doorkorende geleerdheid, gelijk hy ons hier omstandiglijk verbeeld word. Tot Patriarch verkoren, en naauwlijks ingewijd, stelde hy zig flux tegen de dwaalgeesten, en begon die met alle hevigheid te vervolgen. Hier door won hy het gemeene volk op zijn hand, en, wanende nu den tijd geboren, om zijn opzet werkstellig te maken, gaf hy een breede geloofsbelijdenisse uit, dien hy wilde dat men in plaats van de Niceesche zou onderschrijven (wat waren de Tempelvoogden van ouds her dwing- | |
[pagina 432]
| |
zugtige zielen!) en die by de regtzinnige den naam droeg van de bronader des nieuwen Jodendoms. Andere hebbe ik wel gehoort, die het gansche geschil tussen Nestorius, en zijne wederstrevers, voor een enkele woordvitting en hairkloovery hielden: dog hoe verre dat waar is, mogen de Godgeleerde Ga naar voetnoot*hier uit de Geloofsbelijdenisse van den Man zelf zien. Ik wil liefst met de Jezuijt voortgaan. Om met meer glimp zijn rol te spelen, wedersprak hy twaalfderley dwaalgeesten, die toen ter tijd van Christus mensch wording qualijk gevoelden: maar teffens kreeg hy zelf Cyrillus, die heilig word bygenaamd, los op zijn dak; gelijk de Onroomsche hier van den Heer Doucin ook een streek krijgen, als of het gevoelen van Nestorius nog onder sommige van hen gangbaar was. Nestorius zond, om zijn zaak voort te zetten, eenen Anastaas op den predikstoel, bestraffende de genen, die Maria de Moeder Gods noemden: maar dit verwekte grooten onrust, en bragt hem zelf op den kanssel, om Anastaas te verdedigen. Voor d'eerstemaal gelukte dat wel, hoewel niet zonder morring en misnoeging; dog de tweedemaal moest hy dulden, dat een Ga naar voetnoot†Leek Euzebius hem in 't aanzigt tegensprak: dezelve man, die vervolgens een naamloos Schrift liet uitgaan. Zie daar de vlam buiten het Kerkendak gevlogen. Eenige Monnikken, verzogt hebbende met Nestorius daar over te spreken, kregen, na wat | |
[pagina 433]
| |
uitstels, gehoor, dog wierden leelijk, op zijn bevel, mishandelt. De Priesters, die tegen hem predikten, mogten niet meer op den stoel komen; het volk riep wel, maar met weinig vordering. Proklus, Priester te Konstantinopolen, durfde tegen hem in zijn tegenwoordigheid preken, maar dezen wederleide hy, en een Monnik, die de stoutheid had van hem, als Ketter, den Altaar te verbieden, quam 'er slegt af. Als Nestorius zijn gevoelen over Christus menschwording breedelijk in geschrift ontvouwde, viel Cyrillus, Bisschop van Egypten, hem op 't lijf; die schots antwoord kreeg. Dit ging al verscheidemalen over en weêr, en Nestorius deed te vergeefs veel moeiten om den Paus van Roome aan de hand te krijgen: maar het quam daar toe, dat Dorotheus, Kerkvoogd te Marcianopolis, den ban uitblies tegen alle de genen, die met Nestorius over Maria niet eensgezind waren. Ondertussen verzogten eenige kerkelijke, dat Nestorius een algemeene Kerkvergadering wilde laten beleggen, en de Paus, hebbende het geschil laten onderzoeken, doemde het gevoelen van Nestorius plat uit, met bevel, dat Cyrillus het gewijsde ter uitvoerig zou brengen; dog deze zag, zonder andere Patriarchen, die alle in geen een kaproen staken, daar geen kans toe: want sommige meinden, dat men daar over zoo veel waters niet moest vuil maken, en dat men de zaak wel konde byleggen, zoo Vader Nestorius zig omtrent Maria wat nader verklaarde. Maar Cyrillus, die wat heeter gebakerd was, wilde daar hevig meê door, en stelde twaalf scherpe | |
[pagina 434]
| |
hoofdstukken op, waar over de gedoemde zig rondelijk zou hebben te uiten. Nestorius, de zaak dus geschapen ziende, verzogt van den Keizer een algemeene Kerkvergaêring, welke hem wierd toegestaan; dog eer dezelve in 't jaar 431 te Efezen by een quam, twistte elk om 't best voor zijn partyschap, en een ygelijk maakte daar by tijds te wezen. Hier ben ik het eerste boek ten einde, maar geenzins den Kerken-oorlog, die nu eerst zal gaan beginnen. Geduurende den tijd dat deze Kerkvergadering te Efezen zat, gebood men alle vremdelingen uit die stad te vertrekken, en daar waren woningen vervaardigd voor 300 Bisschoppen. Als de Bisschop van Antiochien niet ten eersten quam, wierd de Vergadering, reeds over de 200 sterk, voor eenige dagen opgehouden, maar, de gegeven tijd verstreken zijnde, zonder langer uitstel geopent. Nestorius, die, dikwils genoodigd, niet wilde komen, om dat zy niet in vollen getalen waren, kreeg in d'eerste zitting het doem vonnis op zijn rekening, daar hy zig tegenstelde. Middelerwijlen was de Bisschop van Antiochien aangekomen, en hield een afgezonderde Kerkvergadering [Concilium is 't Latijnsch woord] met omtrent zestig van zijne aanhangers, die aan de zijde van Nestorius waren. In deze Kerkvergaêring speelde men leêr om leêr: Cyrillus en Memnon, d'Efezer Bisschop, wierden, als met de kettery van Apollinaris bevlekt, van hunne ampten afgezet, en alle de genen, die de gevoelens van hun beiden toestemden, in den ban gedaan. De volmagtigde, van Roome derwaarts ge- | |
[pagina 435]
| |
zonden, hielden eenige zittingen in de eerste vergadering, daar Cyrillus een van de bazen was, die Nestorius had verwezen, keurden alles wat daar gedaan was voor goed, en hielpen Pelagius ook doemen: dat 's te zeggen de leere van Pelagius, want Pelagius had nu twaalf jaren of dood of verscholen geweest. De voortzetter zijner leere was Celestius, wiens historie Ga naar voetnoot*hier breedelijk verhaalt word. Deze Celestius had zig eerst na Roome begeven, daar hy by den Paus wel gehoor kreeg; maar ten laatsten ook gedoemd zijnde, was hy in de Efezer Kerkvergadering gekomen, en wierd daar gehandelt op dezelve wijze. Maar heel anders verstond het de Keizer te Konstantinopolen. Hy vernietigde het vonnis, en wilde dat geen Bisschop zou mogen vertrekken, voor dat alles eerst in een algemeene Kerkvergadering was afgehandelt. Een tweede brief des Keizers keurde het afzetten zoo van Nestorius, als van Cyrillus en Memnon voor goed, en begeerde dat zy nu over de leere zouden beraadslagen. Dog de zaak liep zoo hoog, dat een Afgevaardigde, te Efezen gekomen, een besluit nam van de drie veroordeelde vast te zetten. Nu raakten zelfs ook die van den Bisschop van Antiochien met elkanderen over hoop, toen zy hunne belijdenisse zouden opstellen over het woord Moeder Gods in plaats van Maria. d'Een wilde daar aan, d'ander niet. Sommige verstonden, dat men by Moeder Gods ook zou zetten Moeder des Menschen. Mooije dingen! | |
[pagina 436]
| |
De Keizer, aan d'ander kant verstendigd hoe men de zaken te Efezen behandelde, gebood dat 'er van wederzijden zeven of acht afzendelingen na Konstantinopolen zouden komen. Ondertussen hielden de Tempelvoogden te Efezen nog een zitdag, waar in zy besloten, dat men geen andere Geloofsbelijdenisse zou maken, dan in de Kerkvergadering van Niceen gemaakt was, en doemden de stellingen van Ga naar voetnoot*iemand, wiens naam zy niet wilden noemen. Maar d'arme Nestorius moest uit Keizerlijk bevel weêr na zijn Klooster keeren, en de wederzijdsche afgezondene kregen last, om, tot nader aanschrijvens, binnen Kalcedon te vertoeven, daar de Keizer henluiden gezamentlijk in den wijngaart van Ruffijn gehoor gaf; nemende een wijl daar na deze gezellen met zig na Konstantinopolen, om eenen anderen Patriarch in te wijden: terwijl hy de vrienden van Nestorius liet zeggen, dat een ygelijk van hen weêr na zijn Bisdom konde vertrekken. Die in Nestorius plaats gestelt wierd, was Maximiaan, een oude plompe Monnik, en de Kerkvergadering nam te Efezen een einde. Echter lieten de aanhangelingen van Nestorius niet na in 't Oosten tegen het boek van Cyrillus, en zijnen grooten aanhang, te schrijven. Maximiaan zat te Konstantinopolen zonder nering, elk walgde van den ongeleerden grijzaart, en Nestorius had 'er vele, die 't met hem hielden. De Keizer, om een einde van den onrust der geestelijke te maken, en vrede te treffen, zoo | |
[pagina 437]
| |
't doenlijk was, gebood Cyrillus, en den Bisschop van Antiochien, de twee hoofdvianden, zonder gevolg van andere Bisschoppen, te Nikomediën te komen. Hy had 'er een hofamptenaar bygezonden, die tussen die twee Heeren over en weder ging. Maar zie daar wederom te Konstantinopolen geen kleine moeijelijkheid, daar door veroorzaakt, dat Maximiaan sommige Bisschoppen, die Nestorius leere verdedigden, had afgezet. Dat overgeslagen, de Bisschop van Antiochien schreef dan een Geloofsbelijdenisse, om te zien of hy dus den Pais kon maken, die door de Keizer zoo zeer begeert, en eindelijk getroffen wierd. Wie zou niet denken dat, nu deze twee beste maats waren, alles in rust raakte? Gansch niet; daar lag nog een andere kraam, en de vlam van Kijfzugt berstte weer op nieuws van alle kanten uit de qualijk gerekende asse. Let eens. De Belijdenis van den Bisschop van Antiochien, zegt men, was zoo dubbelzinniglijk opgesteld, dat de verketterde Nestorius daar uit zijn voordeel kon trekken. Daar was het spel weêr gaande: daar rezen weêr versche onlusten. De gemelde Bisschop Jan van Antiochien had over zijne Geloofsbelijdenisse ook zeer veel moeite met de zijnen: 't welk zoo verre ging, dat negen groote landstreken haar zelve van hem afscheidden. Alzoo quam 'er een nieuwe verdeeling (wie zou 't verzinnen?) tussen Ga naar voetnoot*harde en zafte Nestorianen. De Nestorianen van Konstantinopolen zogten troost te Roome. | |
[pagina 438]
| |
Maximiaan quam te sterven, en Proklus, te Konstantinopolen in zijn stoel gezeten, baarde door 't afzetten van sommige Nestoriaansche Bisschoppen nieuwen oproer. De Keizer zond bevel aan alle Bisschoppen, dat die niet wilden vereenigen hun Bisdom zouden moeten verlaten. Toen zag men de meeste, ongenegen dien vetten brok te verliezen, aan de hand komen. Twee alleen bleven hardnekkig, en wierden uit hunne bedieningen gezet. Dit alles, wil men, dat heimelijk uit de koker van Nestorius quam. De Keizer, om eenmaal een einde van 't werk te zien, zond aan alle Bisschoppen drie hoofdstukken te onderteekenen, en Nestorius wierd balling in de woestijn van Arabië vervoert, daar hy, als Filozoof, zijn leven sleet, meest met schrijven, en niet gemakkelijk aan zijn dood quam. Zijne aanhangelingen, welker hoofd was Theodoretus, Bisschop van Cyr in Syriën, man van uitmuntende bequaamheden, hadden zig onder dubbelzinnige uitdruksels quansuis met de Kerk vereenigt, maar deden het meeste quaad. Zy zaaiden (en hier mede ben ik tot het derde boek gekomen) het zaad hunner leere in Armenië, Perziën, en d'afgelegenste deelen van Syrië, waar tegen, als zijnde hunne schriften in 't eerst van weinig belang, de regtzinnige zig niet eens verzetteden. Maar wanneer die leere verder wierd uitgebreid, klaagden de Armenische Bisschoppen deswegen aan den Patriarch van Konstantinopolen, die deze schriften eindelijk voor kettersch verklaarde, met uitdrukkelijk bevel, dat alle de Bisschoppen, en wel in 't byzonder met | |
[pagina 439]
| |
name een zekere Ibas (deze moet in geen goed blaadje gestaan hebben) dat doemvonnis zouden onderschrijven. Maar Cyrillus raadde dit af, en de zaak bleef steken. Men trof de Vrede voor de tweedemaal met d'algemeene onderteikening van een brief. Deze Vrede was wederom van zeer korten duur. De Nestorianen, ziende hunne vianden dus deinzen, staken de hoofden weêr op, en dit maakte de Monnikken en Kluizenaars gaande, d'een schreef, d'ander keef: en onder dat gewoel quam de Bisschop van Antiochien te sterven, en zijn neef Domnus in zijn plaats. Eindelijk stapte Cyrillus na d'oudvaders, tot groote blijdschap der Nestorianen; zijn navolger was Dioskorus. Maar toen maakten het de Nestorius-gezinde zoo grof, dat de Keizer een bevel gaf, dat hunne groote voorstander Theodoretus niet uit zijn Bisdom zou hebben te gaan; teffens om alle de Nestoriaansche boeken te verbranden, en de Bisschoppen, die het daar meê hielden, af te zetten. Als Proklus gestorven, en Flaviaan in zijn plaats was verkoren, quam de beruchte Eutyches ook op de koorde, een oude saggelaar, die meer als 60 jaren in zijn klooster had gezeten, en wiens aanhang zoo groot wierd, dat ettelijke Nestoriaansche Bisschoppen hunne ampten quijt raakten, 't welk Paus Leo euvel opnam. In 't jaar 451 zat de algemeene Kerkvergadering van Kalcedon, bestaande uit 630 Bisschoppen, behalven de Patriarchen, en andere Kerkbazen. De Keizer Marciaan, die toen ter tijd regeerde, was 'er in den aanvang zelf tegenwoordig. Daar kreeg het gevoelen van Nestorius an- | |
[pagina 440]
| |
dermaal de nederlaag, Eutyches wierd voor ketter verklaart, en verscheide Bisschoppen hun dienst ontzegt. Het Nestoriaansch volkje was over deze Kerkvergaêring tamelijk wel in haar schik, maar de zoogenaamde Katholijken gaven daar van een andere uitlegging: en dit broeide weêr grooten onlust uit. d'Eutychianen grepen den degen in de vuist, en bragten de schrik al waar ze quamen, met rooven en moorden. Zy zetten zelfs al de soldaten van den Keizer Marciaan, die zy te Alexandrië vonden, levendig in 't vyer. Leo (de Keizer meen ik) die Marciaan navolgde, wist geen mouwen aan 't werk te stellen, en moest de verwijderingen laten wentelen. Zeno, die na Leo Keizer wierd, liet een gebod van hereeniging uitgaan, maar dat was pek in 't vyer; en daar door begon de Grieksche met de Latijnsche Kerk elkanderen in 't hair te zitten. Keizer Anastaas dwong elk Bisschop die leere te behouden, die zijn voorzaat geleert had: dog nooit was 'er verderfelijker besluit genomen, als dat laatste. Het vermoorden van Bisschoppen door jan hagel wierd dagelijks werk. Snoodst van alle maakten het de gene die voor regtzinnige wilden doorgaan, lesschende de dorst hunner wrake met het bloed van duizenden der Eutychianen. Verdoemelijk bedrijf van Christenen! Zoo vervaarlijke gruwelen rezen uit de Kerkvergadering van Kalcedon, in welke yder na zijn zin gevoelde: tot dat de Keizer Justijn, en zijn neef Justiniaan, alles te boven quamen, en de Kalcedonsche kerkbesluiten alomme deden | |
[pagina 441]
| |
afkondigen; waar door de vereeniging der Grieksche en Latijnsche Kerke begon te herbloeijen. Wy zijn dus verre maar tot het vierde boek, en geenzins tot rust, gekomen. 't Zal 'er nog al heeter van den rooster gaan, eer de heetgebakerde geestelijkheid, met haar averegtsen onchristelijken yver over 't Christendom, aflaat van vervolgen. De hekken wierden verhangen, en de vianden van de Kalcedonsche Kerkvergadering kregen Justiniaan op hun zy. Daar quam een nieuwelijks-verzonne geschil op het tapijt (hoe kan het de spitsvindige boosheid bedenken!) of een van de aanbiddelijke Drie-eenheid aan 't kruis gestorven is? Elk een deed hier zijn voordeel meê, en het baarde zelfs te Roome groote razery. De Scytische Monniken, die te Konstantinopolen over dit stuk niet na hun zin te regt raakten, gingen by den Roomschen Paus klagen en talmen, en, daar ook geen uitslag krijgende, stelden 't op meuiten aan, keerden weêr na Konstantinopolen, en verdedigden zig met den Paus van Roome fijntjes te hekelen. Of schoon Justiniaan den Paus zelf verzogt, dat hy dog dit netelig gekijf ten eerste wilde beslegten, die Roomsche Stadhouder van Christus had daar geen ooren toe. De Nestorius-gezinde, een weinig adem halende, steken 't hoofd weêr op, zetten te Cyr het beeld van Theodoretus op een Zegewagen, en verklaren hem, met nog twee andere, en Nestorius zelf, voor heilige. Keizer Justijn nam dit werk hoog op, dog liet het laag zakken, en de Bisschop van Thessalonika begon zig tegen den Roomschen stoel te kanten. | |
[pagina 442]
| |
Thans wierd Justiniaan Keizer, wiens bedrijf van sommige geprezen, van vele gevloekt word. Men kent hem aan zijn yver in 't verzamelen der Wetten. Zijn vrouw Theodora, een snoode ligtekooy, die den broek aan had, was niet slegts zeer heersch-zugtig, maar ook het hoofd van de gezindheid der Ga naar voetnoot*Akephali, gelijk hy van de Katholijken. Zy doen deze twee partyen in het Hospaleis in hun tegenwoordigheid te zamen komen, maar de onderhandeling quam op een storting uit. Justiniaan verviel tot die onvoorzigtigheid, dat hy den Bisschoppen een Geloofsbelijdenisse voorschreef, die hy wilde dat zy altemaal zouden onderschrijven, op straffe van doeming. Anthimus, te voren Bisschop van Trebizonde, maar van zijn ampt gezet, en verketterd, wierd nu door de Keizerinne tot Patriarch van Konstantinopolen verheven; maar had d'eer niet, dat Paus Agapetus (om andere redenen na Konstantinopolen vertrokken) hem wilde zien: eindelijk raakte hy met hem in gesprek, en, daar op verketterd, zond Justiniaan hem weder na zijn oude Bisdom, werwaarts hy niet wilde keeren. Mennas quam in de plaats van Anthimus, en Paus Agapetus ging het sterfpad zijner voorzaten in. Onze Jezuijt Doucin schreeuwt van hem, als van ik wete niet hoe groot een heilig, wiens geest, of yver nog tegenwoordig was in de Grieksche en Latijnsche Kerkvergadering, na zijn dood te Konstantinopolen gehouden, van | |
[pagina 443]
| |
omtrent tachtig Bisschoppen, die Anthimus verdoemden. Door geld en geweld wierd een zekere Sylverius Paus gemaakt, maar door de kuipery der Keizerinne, tegen reden, afgezet zijnde, quam Vigijl in zijn plaats, die haar, tot belooning, schandelijk bedroog (heilige Stadhouders van Christus! wie zou geen eerbied voor u hebben!) en van alles wat hy belooft had, niets naquam. De Keizer, by toeval, tegen de dwalingen van Origines aan 't woelen, en met de Geestelijke Sprinkhanen nogmaal gaande geraakt, beroept ten laatsten een algemeene Kerkvergadering te Konstantinopolen, daar hy wil dat de Paus van Roome zal komen voorzitten. Het vijfde boek begint met de heerlijke inhaling van Paus Vigijl te Konstantinopolen, welke in quaad onthaal afliep, zoo haast als de Keizer zag, dat hy niet na zijn pijpen wilde danssen. De Kerkbazen gingen zitten, en de Paus, hem zelven eerst tegen den Keizer pal zettende, mengde daar na wat water in zijn wijn; maar hy wierd van den Diaken Rustikus, en nog twee vogels van de zelve veêren, leelijk opgeligt: want zy schreven alomme, dat hy de Kerk verraden had, waar op sommige dien tweeden Petrus zelf durfden in den ban doen. Koddig apenspel! 't Is waar, het Paapje wist 'er zig met konst uit te redden, tot zoo verre, dat hy die heeren Diakenen de voet ligtte; maar nu volgde een dadelijke scheuring tusschen de Grieksche en Latijnsche Kerken. De Keizer laat den heiligen Vader, die den Bisschop van Cesarea had afgezet, en allen d'anderen, by voorraad, hun bedie- | |
[pagina 444]
| |
ning had opgeschort, by den kop vatten, en dat zelfs in de kerk by den altaar. De soldaten grepen hem by d'armen, en beenen: een vatte hem by zijn baard. Hy omarmde de pilaren, en had het geluk, dat hy onder den toeloop van een menigte volks den dans ontsnapte, en na Kalcedon vlood: alwaar hy den dingen zulk een wonderen draay wist te geven, dat alle zijne tegenstrevers moesten buigen. Toen hy dit te boven was, deed hy erkentenisse met herstelling van den Bisschop van Cesarea, en d'andere, die aan een los touwtje liepen. Na de dood van Mennas wierd een vremdeling Eutyches Patriarch te Konstantinopolen, en eindelijk de zoo lang gestoorde Kerkvergadering aldaar geopend. Maar de Paus wilde daar nu niet verschijnen. De tegenwoordige gingen echter hun gang, en de Paus gaf reden, zoo van zijn afblijven, als van de zaak zelf; te weten van de drie hoofdstukken, die in de Vergaêring moesten gehandelt werden: en dit is die berugte Ga naar voetnoot*Stelling van Vigijl, waar in hy zijn oordeel liet hooren. Maar de Vaders oordeelden op de Kerkvergadering heel anders dan de Paus, en, handelende met veel omzigtigheid, doemden alle drie de hoofdstukken; ook goedvindende, regelregt tegen de stemme van zijn Heiligheid, dat men iemand zelfs na zijn dood wegens kettery mag doemen: welk schoon besluit op de gronden van Ga naar voetnoot†Augustijn doorging. Treffelijk. Met het zesde en laatste boek zie ik de Kerkvergadering geëindigd. De Keizer begeerde dat | |
[pagina 445]
| |
de Paus het beslotene ook zou onderschrijven, en zond hem, by weigering, volgens de gewoonte dier tijden, in ballingschap. Vigijl, wat bedaard geworden, onderteekent, en word herstelt; maar sterft te Syrakuzen in Sicilie, zoo als hy op weg na Roome was. In zijn plaats wierd Pelaag ingedrongen, die hem zelven moest zuiveren, geen deel gehad te hebben aan de dood van zijnen voorzaat Vigijl, en allerwegen over de laatstgehoude Konstantinopolitaansche byeenkomst baloorig wierd gemaakt. Daar na quamen in de Grieksche Kerken weder andere onlusten voor den dag, en men begon te hairklooven over de zwakheden van de menschheid van Christus; waar uit nog bet dweepery rees, die men naderhand op den kerfstok der Monotheliten stelde. De Keizer Justiniaan, zig dapperlijk tegen dit volk aankantende, en verscheide Bisschoppen in ballinschap gezonden hebbende, storf eerlang, en liet zijn neef Justijn de II tot Rijksnavolger; die alle de ballingen, des anderen daags na zijn 's Ooms dood, herriep. Maar de zaken bleven te Roome nog verward, zelfs onder Paus Jan den derden; tot dat Joris, of Gregoor, daar een einde van maakte: en men streed na hem met zoo veel yver voor de gemelde vijfde Kerkvergadering, als m'er te voren tegen geraast had. Ook is dezelve by de volgende zesde algemeene Kerkvergaêring van Latraan, en d'andere later bevestigt. Evenwel heeft ze nog ten huidigen dage tweederley bestrijders, en kleinagters. d'Eerste zijn de Onroomsche, die de vier eerste goed keuren, dog de vijfde voor een oproerige byeenkomst houden. | |
[pagina 446]
| |
d'Andere zijn zulke, die dezelve wel voor een wettig zoo genaamd Concilium houden, meer een menigte zwarigheden daar tegen weten in te brengen. Dus eindigt de Heer Doucin zijn historie, belovende in een byzonder boek te laten volgen zijne Aanmerkingen over verscheide zaken, die in dit werk voorkomen, en waar omtrent de Schrijvers, zoo oude als nieuwe, niet eensgezind zijn. Al wie deze bladen met aandagt beschouwt, moet zig verwonderen over de vinnige en gezogte partyschappen der kitteloorige kerkelijke quanten in de oude Christenkerk, en byzonderlijk in zulke gelegentheden, als men van dat volk niets Anders moest verwagten als de voortzetting van Waarheid, Liefde, en Zaftmoedigheid in 't behandelen van Gods zaak. Dit komt 'er my ook handtastelijk in voor, dat een dwaling zig nooit verder uitbreid, als wanneer men dezelve tegen gaat: daar ze veragt, en onbeantwoord, dikwils aanstonds zou versterven, en uit de wereld raken. 't Geheele oogmerk van den Schrijver strekt daar heen, om den Paus boven alle menschelijke achtbaarheid te heffen, en zijn uitspraak voor Orakels te venten. De Onroomsche moeten doorgaans, daar het te pas komt, aanhouden; dog dit is niet vremd in een Jezuijt, en alle andere, die op deze wijze best hun hof in Vrankrijk maken. Tot zijn lof nogtans mag men zeggen, dat hy een Man is, die de Schrijvers van die tijden met fijn oordeel gelezen heeft, en een schakeling van Kerkgeschiedenissen uitlevert (den Christenen luttel tot eere) sedert het jaar CCCCXXVII | |
[pagina 447]
| |
tot DCIV, waar in hy zelfs vele wanbedrijven, die de Pauzen van Roome geenzins voordeelig zijn, niet verborgen heeft. |
|