De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijAngeli Caninii Anglarensis Ελληνισμοσ, copiosissimi Graecarum Latinarumque vocum Indicis accessione per Carolum Hauboesium locupletatus, in quo quid-quid vetustissimi Scriptores de Graecae Linguae ratione, atque adeo omnia quae ad Dialectos intelligendas, & Poëtas penitus cognoscendos pertinent, facili methodo exponuntur. Accedunt plurimorum verborum Originum explicatio, Regulae quaedam breves de ratione | |
[pagina 334]
| |
Syntaxeos, & loci aliquot Novi Testamenti cum Hebraeorum Originibus conlati atque explicati. Thomas Crenius recensuit, emendavit, & Notis ac Praefatione, in qua de claris agitur Angelis, auxit.Dat is, Grieksche Taalkunde van ENGEL KANINIUS van Ga naar voetnoot*Angiera, met een zeer wijdloopige bladwijzer van Grieksche en Latijnsche woorden door Karel Hauboesius verrijkt, waar in alles, wat de oudste Schrijvers van den aart der Grieksche taal, en dus al wat tot het grondig kennen en verstaan der Taal-uitingen en Digters behoort, op een gemakkelijke leerwijze verklaart word. Daar komen by d'uitlegging van zeer vele Woordoorspronkelijkheden, sommige korte regelen aangaande den Woordenschik, en ettelijke plaatsen van 't Nieuwe Testament met de Hebreeuwsche Grondwoorden vergeleken, en verklaard .Thomas Crenius heeft het overgezien, verbetert, en met Aanmerkingen, en een Voorreden, waar in van de vermaarde Mannen, die Engel geheten zijn, gesproken word, | |
[pagina 335]
| |
vermeerdert. Te Amsterdam by Thomas Mijls 1700. 54 bladen in 8.
IK zou denken, dat de Lezer reden had om my wat uit te lachen, indien ik hem, ter gelegentheid van dezes Schrijvers naam, eerst ging vertellen van Engelen, en daar na van geleerde Mannen, welker naam Engel was. Dat mogen zulke doen, die hunne bladen niet anders weten te vullen dan met een konstelooze en onaangename samenflanssing van zaken, op een heel gezogte wijze nageschreven. Tot opregte aanbeveling van dit Grieksche Letterwerk van Engel Kaninius heeft men voor de liefhebbers dier overheerlijke taal niets meer by te brengen, dan de loffelijke getuigenis, die men zegt dat Tanaquil Faber van den man heeft gegeven, te weten, dat hy de beste van alle Schrijvers der Grieksche Spraak-konst is: en deze getuige hale ik liefstaan, om dat hy een regte Grieksch-kenner was, als uit zijne Schriften blijkt. Dat is 't al, wat my noodig dagt van Engel Kaninius te berigten; behalven dit nog van zijne geleerde werken. De Taalkundige Man heeft in zijn tijd ook een Onderwijzing in de Syrische, Assyrische, en Thalmuds-spraak, met vergelijking van de Ethiopische en Arabische, uitgegeven: als mede een Latijnsche Overzetting van Simplicius Verklaringen over Epiktetus Handboekje. Zijn Opdragt en Voorreden voor het eerste zijn van den Beschikker dezer tweede uitgifte, by de verklaarde plaatsen uit het N. Testament, hier in dit werk ingevoegt. | |
[pagina 336]
| |
Een Leerling der Grieksche taal kan uit deze Spraakkonst groot nut trekken, ja hy kan by andere niet ligtelijk vinden 't welk hem hier in breede aanwijzingen voorkomt van de verscheide Spraak-uittingen, die men Dialekten noemt; zijnde in 't eerst groote bullebakken en schrikgrijnzen voor de genen die 't Grieksch willen kundig worden, voornamentlijk als zy in Digterswerken gaan blokken, daar men de woorden dikwils met eenen heel anderen draay, rekking, of korting, gesteld vind, dan waar meê ze in ondigt staan. Kaninius vergelijkt hier en daar de Spraakoorspronkelijkheden met malkander, en toont overvloed van voorbeelden uit de Geagtste Grieksche Schrijvers. Dit gaat rond door alle de deelen van een reden. Zijne Aanteekeningen over eenige plaatsen van 't Nieuwe Testament, die hy in haar oorsprong met het Hebreeuwsch vergelijkt, en uitlegt, beginnen met de bekende namen Jezus, en Jehova, by welke hy eerstelijk tegen de meining van Osiander betwist, dat het woord Jezus niet Jehesuh moet geschreven werden, en dat men daar in, als tot een groote verborgenheid, den vierletterigen naam [JHVH] (die men Jova, of Jehovah leest) niet behoeft te zoeken. Des zien wy hier een uitvorssing van het gemelde woord , dat by de Hebreen, Scem scel arbáa othyoth [het woord van vier letteren] word genoemt, als bestaande uit de vier letters jod, he, vau, he. Maar de Joden spreken het heel anders uit dan 't geschreven word. Zy zeggen, dat hunne Voorouders, van Mozes af (aan wien | |
[pagina 337]
| |
het eerst zou overgeleverd zijn) altijd spraken Adonái [HEERE] een naam, God alleen eigen, gelijk Adon, allerley Heer beduid. De Grieksche Overzetters, die men gemeenlijk LXX noemt, vertalen het gemelde Hebreeuwsch woord , over al waar 't voorkomt, Κυρος [Kurios] dat is HEERE; blijkende dit byzonderlijk aan de plaats Deuteron. VI.
[Scemáa Israël Jehovah elohénu Jehovah ehád] Hoor Izraël, de Jehova onze God is één Jehova. Welke van de Grieksche Overzetters, en de Euangelyschrijvers vertaalt word Ακουε Ισραηλ, Κυριος ο Θεος ημων Κυριος εις εςιν. [Hoor Izraël, de Heere onze God is één Heere] en aan de woorden Ps. CX. [Neum Jehovah ladoni] Jehova heeft gezegt tot mijnen Heere. In 't Grieksch vertaald Ειπεν ο Κυριος τω Κυρει μου. [De Heere heeft gezegt tot mijnen Heere.] | |
[pagina 338]
| |
Op dezelve wijze wil Kaninius, dat men het Grieksch woord Κυριος [Heere] in 't Nieuwe Testament altijd versta voor [Jehovah] of voor [Adonai] dewijl de Joden dit beide Adonái uitspreken; behalven dat zy Jehovah [Adperá] een gedenking noemen, als zijnde zulk een naam, welke ons Gods Almagt te binnen brengt: Adonái noemen zy [Vadái] dat is Openbaar, om dat het een ygelijk mensch van gezond verstand openbaar is, een God en Opperheer te erkennen. In 't Hebreeuwsch of Syrisch zijn geen namen, of men kan van haar woordoorspronkelijkheid reden geven, al zijn ze uit meer als een woord t'zamengezet. Zoo word Abraham gehaalt van Ga naar voetnoot* [Ab] Vader [Rab] groot, en [Hamon] menigte, te kennen gevende, dat hy Vader van groote menigte zou werden; nu zegt men, gemakshalven, Abraham, in plaats van Abrabhamon. Dog dat is ook waar, dat 'er sommige eigen namen van Babyloniers, Egyptenaren, en Perzen zijn, welker oorsprong uit yders byzondere spraak moet werden opgebaggert. Maar het woord Jehova is in den grond eenvoudig, en klaar, als afkomstig van een Hebreeuwsch en Chaldeesch woordje, dat Hy is, of Hy is geweest beduid; zijnde derhalven het Wezen aller Wezens, door wien wy leven, en ons bewegen: gelijk men het Grieks woord Ga naar voetnoot† Ζευς [Zeus] kan t'huis brengen δι ον ζωμεν [door Wien wy leven] Ga naar voetnoot+God zelf zegt tot Mozes Ik ben, die
| |
[pagina 339]
| |
ben. Zoo zult gy tot de zonen van Izraël zeggen, IK BEN heeft my tot ul. gezonden. Van daar wederom tot het woord Jesus gekeerd toont hy, tegen Osiander, dat Jesus en Josua en Jehosua dezelve naam is, dien men niet behoort te verdraayen, om 'er het vierletterig woord uit te halen. Dat 's enkel beuzelwerk. De gezeid vier letteren komen wel in namen van slegte en booze menschen; dog wat steekt daar in? Eertijds, en nog ten huidigen dage, zijn vele Joden Jehuda of Juda genoemd, en de meeste van die waren gansch geen deugdzame quanten; nogtans komen de vier letteren in hun naam . En wat doet 'er dat aan? Diepe geheimenissen in letteren te willen vinden, was oulinks de spitsvindigheid van Joodsche Grolmeesters. Nu laat ik een liefhebber der Oostersche talen nazoeken, wat Kaninius van Gods namen, en van de namen die de Ethiopers aan God geven, nog verder afhandelt: misschien zullen zy daat in al zoo veel genoegen hebben, als in zijn verklaring van de woorden [sair] by Micha, en ... gy zijt geenzins de kleinste by Mattheus; of van [Hosanna] Amen, Rabbi, Rabboni, Raka, Mammon, en de Vergadering, die in 't Grieksch συνεδριον [Sunedrion] word geheten; anders kan men die benamingen voorbygaan, en eens zien, wat de man bybrengt van de Tollenaars, dikwils in de Euangelien gemeld, menschen, die wel eer by de Romeinen in hoogagting, en van Ridderlijken rang, dog by de Joden zeer gehaat waren, gelijk ik in 't uittreksel | |
[pagina 340]
| |
van de Roomsche Oudheden hier voren hebbe aangeteekent. Daar agter volgen de ontvouwingen van het aloud Joodsch spreekwoord een Kameel door 't gat eener naalde, van het Syrisch woord Effatha, by den Euangelyschrijver Ga naar voetnoot*Markus naar Grieksche uitspraak εφφαθεα gesteld, en zeer nadrukkelijk vertaald διανοιχθητι, werd geopend; van de woorden in het Gebed en vergeeft ons enz., afgehaald, nevens slapen voor dood zijn, uit het Syrisch; van den naam Messias, Maria, de namen der Apostelen, en eindelijk van het dagelijksch brood. Een zeer goed en nut werk heeft de Drukker gedaan met dit boek te herdrukken, en, behalven andere naamlijsten, voor al den schoonen, bladwijzer der Grieksche woorden daar aan te lassen. Ik hebbe in 't begin vergeten aan te teekenen, dat de Historie-Schrijver De Thou, op het jaar 1557, waar in Kaninius gestorven is, een groote lofspraak van zijn geleerdheid geeft. |