De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 316]
| |
Ga naar voetnoot*Tweede Uittreksel uit het boek van Johannes Mauritius, getiteld 't Heilig jaar 1700. 't Amsterdam by Thomas Mijls gedrukt.WY braken, ter verpoozing, onlangs af, by den verbasterden Christelijken Doop van 't Pausdom, en by den schandigen Klokken-doop. Nu lust het my verder te zien, hoe de gelijkenisse tussen den ouden vervolger der Izraëliten Farao, en den Paus van Roome, word afgehandelt. De Schrijver gaat voort van den Doop tot het H. Avondmaal, 't welk die trotse Kerkvoogd met de zelve elle gemeten heeft: namentlijk op dat 'er te meer vet zoude afdruipen in zijnen Egyptischen smoutpot, heeft hy d'er een Afgod van gemaakt, met een Misse of Offerhande aan God, ter eere van de Heiligen, om hunne voorbidding by God te verkrijgen, gelijk de Mannen te Trenten spraken. Godslasterlijker, dommer en ongerijmder werk als dit kan niet bedagt werden. Dus verheffen zy de Heiligen boven Christus, want de Misse, die zy d'offerhande van Christus lichaam noemen, aan God op te dragen, en Hem daar door te verzoeken om de Voorspraak der Heiligen by Hem te verkrijgen, is dat niet een taal van herssenlooze buitensporigheid? Het | |
[pagina 317]
| |
Offer word immers altijd oneindigmaal minder van waardy geagt, dan de gene tot wiens eere het word opgeoffert. Christus, zeggen zy, is het offer, en de Priester zelf, die hem zelven dagelijks in de Misse aan God zijnen Vader opoffert: en waar toe? om de voorspraak der Heiligen te verkrijgen? Zoo is dan zijn Voorspraak niet kragtig genoeg, en de voorspraak der Heiligen is God zoo veel waardig, dat Christus daar voor een eindelooze offerhande zou moeten doen. Willen zy zeggen dat de Paap, die de Misse doet, de Priester, en Christus het Offer is, dan steekt 'er ruim zoo veel raaskalling in: dewijl in allerley godsdienst de Priester altijd grooter dan het offer was. Deze verhandeling levert verschot van staaltjes, ten bewijze der Pausselijke dwaasheden, zoo te Amsterdam, als binnen Brussel, en elders, oulinks gepleegd; alles met inzigt om uit dat Mis-werk, en grolverdigtsel der misselijke * Overzelfstandiging, geld te smeden. Wil iemand een enkel staaltje hooren, op wat wijze de Jezuijt Suarez die onverstaanlijke verborgenheid der * Transsubstantiatie met hare toevallen wil uitdrukken. De schaamtelooze schoft vergelijkt die by een uitgebroed Hennen-ey. Van den Priester maakt hy de Broed-henne, die in het nest van zijn Outer bezig is met te Transsubstantiatie uit te broeden. Het Ey, dat de Henne-Priester broed, is by hem het brood des H. Avondmaals, bekleed met de Eyerschaal van zijne toevallen. Terwijl de Priester broed, word 'er in een oogenblik een Haantje ingebroed: en in dit Haantje is in onze lieve Heer, uit de zelfstandigheid van 't brood, even als | |
[pagina 318]
| |
een Haantje uit de binnenste zelfstandigheid van 't ey, gebroed. Zulks dat, gelijk de binnenste zelfstandigheid van 't ey door het broeden verandert in een levendige zelfstandigheid, hoewel de eyerschaal rondom van buiten ongeschonden blijft; alzoo de binnenste levenlooze zelfstandigheid des broods, volgens dezen Jezuijt, ook verandert in het levende lichaam van Christus, schoon de Eyerschaal of uiterlijke toevallen des broods onveranderd blijven. Is 't niet of hy d'er de gek meê stak? Zoo zot, en godslasterlijk, zijn ook de Schoolvragen der Paapsche Godgeleerden, als zy twistredenen of Christus in den ouwel naakt, of gekleed is, om dat hy gekleed ten hemel voer. Wijders, als de Priester den ouwel verkeerd opheft, of Christus dan met de beenen in de Lugt staat, dan of de beenen na beneden strekken? Thomas van Aquine antwoord hier op met zijn quantum sine modo quanti, namentlijk, dat Christus lichaam daar wel in is als een lichaam, maar dat het evenwel zig niet laat keeren en draaijen als een lichaam: weshalven dat het altijd met de beenen na beneden staat, al word den ouwel verkeerd opgeheven; even eens gelijk die beuitelaartjes of bottelmannetjes der poppenkramers, hoe men die rolt of gooit, altijd over end staan. De Heer Mauritius scheid van dat Misselijke Mis-werk zoo niet af, voor al eer hy ook het geschil van de oneindige waardy der Misse, en den gansche Mishandel, en Pausselijke zielverkoopery, uit den grond ondertast heeft. Wy hebben in 't eerste uittreksel gezien, dat, gelijk de Egyptische Farao Schatsteden liet bouwen, de | |
[pagina 319]
| |
Roomsche Farao, of de Paus, desgelijks gedaan heeft; beide tot eenerley oogmerk. Farao gebruikte die Schatsteden voor Hooge Spie-torens, van waar de Oversten der Schattingen alles verspiedden wat onder de Izraëliten omging, op dat hy hen geduuriglijk mogt drukken, en in boeten in slaan: de Paus heeft in zijn Ker de Oorbiegt-opgeregt, zijnde die hooge burgt, van waar zijne Roomsche Schattinggaarders, de Biegtvaêrs, alles verspieden en doorsnuffelon, wat 'er in de wereld omgaat, zelfs de geheimenissen van 't Huwelijks-bed, en de verborge voornemens van Vorsten en Koningen. Ze dient hem ook voor een Tolhuis, werwaarts de arme verslaafde menschen jaarlijks ten minsten eens, moeten trekken, om vol schrik en anxt hunne schattingen, quansuis tot quijtschelding hunner zonden, te betalen. Om deze arme slaven tot de jaarlijksche schatbetaling willig te maaken, heeft de Roomsche Kerk-tyran hen luiden de deur open gezet tot allerley zonden, mits dat zy een 's jaars biegten; stellende daar en boven de Biegte tot een zoo genaamd Sakrament, opgepronkt met zijn gewoonelijk valsch blanketsel van [opus operatum] gedaan werk, waar mede, als het Biegtwerk maar volbragt is, vergeving der zonden en een eeuwig leven belooft word, zoo de Biegteling slegts beternis aanbied, en droefheid toont. Hier by komt de Smering, die de Paapjes het Sakrament des Olysels noemen. Al wie uit dien smeerpot gesmeerd is, beloven zy ook vergeving van zonden. Moet het zeker niet een vremde oly zijn, die zulke vuile vlakken uit de ziel wrijft? de Tem- | |
[pagina 320]
| |
pelvoogden, te Trenten vergaderd, hebben 't zoo verstaan, en den genen, die 't niet wil gelooven, den vloek toegezegt. Paus Eugenius en zijne dienaars de Vaders der Kerkelijke byeenkomst van Florencen gebieden, dat men een zieken zal smeren aan zijne Oogen om het Gezigt; in zijne Ooren om het Gehoor; in zijn Neus om den Reuk; in den Mond om de Smaak, of om het spreken; in de Handen om het Gevoel; in de Voeten om het gaan; en aan de Nieren om de Wellust, die aldaar kragtig haar zitplaats heeft. Kostelijke zeven smeringen! dog die zevende smering, al is ze van den Heiligen Vader bevolen, word niet meer gepleegt. Ze was te ergerlijk, en is afgeschaft, zeggen de Roomsche Schrijvers zelve [Quia vix honeste fieri potest, praesertim in feminis.] Om dat ze naauwlijks eerlijk kan geschieden, byzonder aan de vrouws-personen. Eertijds moest iemand, die in 't Christendom gezondigt had, volgens de Kerk-keuren, strenge boete doen, maar de Paus, ziende dat in dien droeven handel voor hem geen winst stak, heeft een boek laten maken, waar in alle soorten van zonden geschat staan op zeker vast geld, waar voor zy, zonder boete te doen, konnen werden afgekoft. Op dat eenig lezer niet denke dat het een verdigtsel is, hy sla de 274ste bladzijde op, daar word de titel van dat boek, met deszelfs verscheide drukken, uitgedrukt. Is dat niet na des volks geregtigheid verlangen? Deze godvergeten handel word nog bet ten toon gestelt, en daar na de schaamteloosheid van dien ondeugenden Bullen-venter Paus Leo | |
[pagina 321]
| |
de X, door wien Luther gaande gemaakt wierd, om tegen dat afkoopen van zonden te prediken. Een der Aflaatsbrieven van dien tijd staat hier van woorde te woorde nageschreven, en de historie van die gewinrijke nering is merkwaardig. In de Aflaatbullen word den Koopers belooft, dat zy deel zullen hebben aan de Werken der Priesters en Monnikken, die zy roemden te doen, en die quansuis d'andere Heiligen ook gedaan hadden, boven het gene dat God eischte. Zy noemden deze werken Overtollige werken, en die leide de Paus in de Schatkist der Kerke, en vermengde die met Christus verdiensten, om de zelve aan de menschen voor geld uit te deelen. Aldus heeft die trotse quant in zijn kerk-winkel te Roomen, op zeven bergen, voor 't oog van al de weereld, ontallijke soorten van Aflaten te koop (altijd tot een zekeren tijd bepaald) sommige van 40 jaren, andere, elk naar zijn prijs, van 100, 1000, 7000, 10000, ja 300000, jaren, en dat meer is, van zoo vele jaren als 'er druppels zouden vallen, zoo het drie dagen en drie nagten regende. DIT ALLES word in het jegenwoordig Juich-Jaar 1700 van den ouden Vryer Innocent de XII wederom te Roome ten besten gegeven. Maar wat raad nu, voor zulke goede Roomsch-Katholijken, dien het niet gelegen quam de Roomsche Kerken van Lateranen, van Peter, van Pauwels, van de kleine en groote Maria, van Laurens, en van andere Santen en Santinnen, te komen bezoeken, dewijl de Aflaten voor de bezoekers der Heiligdommen in die Heilige ze- | |
[pagina 322]
| |
venbergige stad belooft worden? Daar toe hebben de Reeders van 't Kerk-schip met hunnen Hoofdman een fix kunsje verzonnen. Zy hebben een menigte van poppengoed en kinderspeeltuig gemaakt, koekjes van wit was (Agnus Dei, of Lam Gods geheten) stukjes koper, zilver, goud, of andere bergstoffe, waar van zy allerley kruisjes, en penningjes, vormden, wat kleiner of grooter als een deuit, aan d'eene zijde Christus of Maria, aan d'ander zijde iemand van de Santen, verbeeldende. Ook namen zy heele scheepsladingen Rozekranssen, of ronde klootjes van hout, van steen, van been, van Git, Kristal, Amber, Koraal, of iets dergelijks, dat men aan een snoer kan rijgen, om d'er Rozekranssen van te maken, of by te voegen. Over al dezen Sante-kraam hebben de Geestelijke Czaars te Roome hunne heilige handjes uitgestrekt, 'k wil zeggen, uit de volheid hunner magt den zegen daar over uitgestort, en met een eindeloos getal van Aflaten begenadigt, gebiedende hunne zendelingen, en dienaren, deze heilige hoogbevoorregte fraayheden na de verstgelegene wereldstreken te brengen, op dat elk sterveling (zoo 't mogelijk was) uit de Pausselijke winkel zijn gerief konde koopen, en gelooven, dat hy, kooper van die heiligdommen geworden zijnde, met wat Pater-Nosters, en Ave-Mariaas te preutelen alle de Aflaten kan verdienen, die aan de bezoekers van de Kerken te Roome beloofd zijn, al was 'er geen Anno Santo, of Juichjaar. 't Was dan ook om den gekruisten penning te doen, dat de Pauzen, en de Predikheeren (Mauritius kent de quanten) den Rozen-krans met zoo | |
[pagina 323]
| |
veel Aflaten begiftigt hebben; zulks dat het een kenteeken wierd, waar aan het bleek, of iemand, die met of zonder Rozenkrans in zijn zak storf, Katholijk, of Kettersch was. Hoe? Paus Alexander de VI onderrigt zijnde, dat het Rozenkrans-lezen de Papen weinig geld in de beurs joeg, bragt de Misse van den Rozenkrans ter baan, en verleende vollen Aflaat en verlossing van een ziel uit het Vagevier, zoo iemand de gezeide Misse wil laten lezen. Dat is voor een doode, maar voor een levende heeft de zelve Alexander, een vuilik van heiloozer gedagtenisse, en Innocent de VIII, aan alle Zusters en Broeders van den Rozenkrans een Aflaat toegezegt, die alle andere Aflaten te boven gaat, van drie honderd en zestig duizend jaren. Plompe beurzesnijders! Onze kundige Schrijver, die de dingen levendiger afschildert, dan ik in mijn uittreksel kan naschrijven, blijft telkens by zijne eens gestelde gelijkenisse, en toont hier, dat, gelijk het Izraëlitisch volk midden onder de Egyptische Afgodendienaars zugtte, en schreeuwde, zoo ook onze voorouders zugtteden en weenden over den verdorven staat des Christendoms, ganschelijk door de Pauzen verwisseld in een Heidendom; dewijl menschen van verstand aan alle Aflaten en babbeleguichjes geene de minste zekerheid vonden. Eigen ondervinding brengt by dit geval, als de beste leermeestresse, aanmerkelijke staaltjes voort: voornamentlijk in het vervolg, daar van het Huwelijk, den Priesters verboden, gesproken word, en hoe de weg tot allerley hoerery daar door is open gesteld. In de Pauselijke Dekreetboeken ('k had schier Drek-boeken gezegt) | |
[pagina 324]
| |
staan duidelijke plaatsen, die verlof geven tot het nemen van een hoer, of byzit. En waar toe meer bewijs? daar de Paus zelf te Roome hoerhuizen laat bouwen, die hem zijn wekelijksche schatting opbrengen: een zaak, van ouds her zoo zeker, en onloochenbaar, dat Kornelis Agrippa, in zijn boek van de ydelheid der wetenschappen, weet uit te rekenen, dat de Paus uit dat hoeren-geld dikwils meer als twintig duizend dukaten 's jaars trekt. Heilige Vader! Deze toelating van hoerery ging zoo grof, dat het Roomsche Hof, om de geestelijkheid wat voorzigtiger te maken, alle Papen in 't gemeen, zoo reine als onreine, met een jaarlijksche schatting heeft bezwaart. Het Kerkgilde te Trenten schaamde zig deswegen, zoo 't scheen, en beloofde verbetering, maar die volgde niet: en een Bisschop zeide lang daar na, dat kuisse Priesters zoo weinig zijn als de nalezing na den Wijnoogst by Jesaias 24:13. Wat zou d'er verbetering te wagten zijn? De Roomsche Moederkerk is te parmant, dan dat ze de Artzenyen, haar van hare zonen tegen hare qualen en vuile zweren voorgeschreven, wil innemen. Voor vijf honderd jaren zijn hare gruwelen van een Kluniacenser Monnik met een aardig slag van Latijnsche vaarzen, en telkens in der tijd weder en wederom van brave mannen, ten toon gesteld. Paus Adriaan de VI, een Utrechtsman, wilde wat van hervorming praten, maar hem wierd een vijg gekookt; en na zijn dood besloot men te Roome, voortaan geen Pauzen te verkiezen, dan die Ital janen zijn. Geen wonder dan, dat vrome luiden voor ons | |
[pagina 325]
| |
de Roomsche Kerk vuil lieten blijven, en daar van afscheidden. Het ging hoe langer hoe erger. De Paus wilde onze Voorvaders geweldiglijk in blindheid houden, en, naar Farao's voorbeeld, niet laten gaan. Hy wees hen met arglistigheid tot de voorbidding van Santen en Santinnen. Hy liet het onnoozel volk daar van een diepen indruk geven, met kerkplegtige boeken, en zoo genaamde Legenden, leugenboeken, niet min bespottelijk, als door godslasteringen gruwzaam. Kom, lezer, en lees hier eenige korte uittreksels; dan zult gy nog, tot een toegift, alle de zotte grillen hooren, die 't Papendom, het gansche jaar door, bedrijft, en binnen en buiten hare Kerken, op Kers-nagt, op Allerkinderen-dag, op Driekoningen-dag, Ligtmis-dag, Vasten-avond, en As-Woensdag. Daar aan volgt dat aapagtig Vasten van veertig dagen, in zijn zotheid en snoodheid van top tot teen ontleed, en op de oude Heidensche bygeloovigheid toegepast. Nogtans durfde Bellarmijn, die vinnige voorstaander der Pausselijke dwingelandy, godslasterlijk zeggen, dat dat allergekkelijkst Vasten Ga naar voetnoot*volkomen genoegzaam is, om voor de zonden te voldoen, en d'eeuwige zaligheid te verdienen. Zie hier dan ook het overschot der Kerkfratsen, die jaar in jaar uit, tot op dezen dag toe, in 't Pausdom stand grijpen; de misselijke plegtigheden, die op Palmenzondag, en die geheele week geschieden, nu met Ommegangen te houden, dan met Klokken op te schorten, en in plaats van Klokken ratels te gebruiken, of met de Dommelde Metten te spelen, met tegen de Ket- | |
[pagina 326]
| |
ters te preken, met het Kruis Afgodischer wijze aan te bidden, met Paaschbrooden, Vyer, en Kaarsen, te wijden, met Vont- of Doopwater te maken; eindelijk de Babbeleguichjes, welke op Paaschdag, Kruisdagen, Hemelvaartsdag, Pinxteren, en Sakramentsdag haar beurt krijgen. Wat zal men zeggen van de byzondere Heilige dagen, van de zoo genaamde Heilige Overblijfselen, van Allerzielen-dag, en de zielverkoopery in den Mishandel, van de Kaarsen, die alsdan op de graven staan en branden? Al dat Kerkspel verschilt van den Oud-Heidenschen Afgodendienst met den naam alleen. Laat ons hooren, hoe het vervolg wederom naar 't bedrijf van Farao gelijkt. Zoo veel werk als die Egyptische Farao maakte van 't Izraëlitisch volk in zijn land te houden, zoo zeer arbeidde ook de Roomsche Farao, om onze Voorouders onder zijn dwang en in de duisternisse des Bygeloofs te laten leggen. 't Was hem niet genoeg, dat hy de menschen van God afgewend, en tot zijne Roomsche Santen verzonden had, maar, ziende, dat het gemeene volk zig nu te vreden hield met het lezen van Legenden, Levens der Heiligen, en Wonderboeken, poogde hy 't zelve, en voornamentlijk de ongeletterde, op dien verkeerden weg gaande te houden met beelden en schilderyen, die hy quansuis in de Kerken voordraagt als boeken der Leken, en dan verder laat aanbidden; schoon sommige zijner slaven dit ontkennen. Het blijkt hier by de stukken. Om dezen beeldendienst voort te zetten, en wel byzonderlijk de Maria-beelden aanbiddelijker te maken, word in de Roomsche Kerk ge- | |
[pagina 327]
| |
leert, dat God zijn Koninkrijk met Maria verdeelt heeft, en dat men van de Goddelijke vyerschaar zig kan beroepen op Maria. Een leere, die godslasterlijk, en niet te dulden is; welkers gevolgen, van den Heer Mauritius nagespoord, louter Afgodisch zijn, en daarom van onze Voorouders, die Gods eere aan geen menschen wilden geven, vervloekt. De Godsdienst, van Christus en zijne Kruisgezanten ingesteld, door den Paus, wien ze te schraal viel, dus een nieuw hulsel gekregen hebbende, stond egter te vreezen, dat het zugten der onderdrukte menschen t'eeniger tijd voor al 't volk zoude uitbreken, en zijn Goochelkraam geen kleine schade doen. Men bedagt derhalven nog een middel, om het meeste jan hagel aan de hand te houden, en door gunstbewijzen en voorregten aan den Roomschen stoel te verbinden. De Pausselijke Prekers kregen bevel, dat ze over al met preken, en schrijven, met Biegt te hooren, en in huis-bezoekingen, op alle bedenkelijke wijze, den gemeenen man zouden inboezemen, al wie de Moederkerk getrouw bleef, die zou niet alleen de behoudenisse zijner ziele vinden, maar al quam hy eenige schelmstukken te bedrijven, die de wereldlijke regters moeten straffen, hy zou ook zijn leven konnen behouden, als hy maar zijn toevlugt nam tot een Pausselijke Kerk, Klooster, Kapél, Kerkhof, of eenig gedeelte, daar onder gehoorende. Daar zou geen Regter, al was hy met Koninklijke of Keizerlijke magt gewapend, zoo stout zijn, dat hy schelmen of moordenaars daar van daan haalde. Want de Kerk was nu zulk een | |
[pagina 328]
| |
barmhartige Moeder geworden, dat ze iemand, in haren schoot gezeten, niet zou laten beledigen. Sommige van de Pausselijke Leeraars zelve mogen tegen die vrygeving geschreven hebben, als tegen een middel, enkel gerigt om guiten op de been te helpen, maar die zijn verketterd geworden. Men heeft duizend wegen voor de dieven open gezet, om de verdiende schandstraffen te ontgaan, wanneer ze zelfs al in de handen van 't Gerigt zijn. Onder anderen hebben zy slegts een Paap met zijn Ouwel te ontmoeten, of iemand der Kardinalen: en zy worden vry verklaard. Onze oude luiden dan, ziende een kerk vol bloed en moord, achtten het hoog tijd te zijn, uit dien moordkuil uit te gaan. Dat 'er nu volgt, is zoo merkelijk eenn Ga naar voetnoot*staaltje ter ontdekking van de Pausselijke grol-geheimen, dat het wel voor alle andere met aandagt mag overwogen werden. De Schrijver houd zig by zijn vorige vergelijking. Farao, willende den uittogt der Izraëliten uit Egypten beletten, agtervolgt hen met zijn gansche heirleger, om hen tussen de Zee en zijn krijgsmagt te beknippen. Zoo deed ook de Paus met onze voorvaders. Bespeurende dat zy na hunne vergeefsche zugtingen en klagten zijn dwingelandy zouden tragten te ontspringen, zoekt hy hen tussen de twee steenklippen van Godloosheid en Bygeloof vast te zetten. Op de eerste klip (gelijk wy vorens zagen) had hy zijne Schatsteden en Spietorens gebouwt, en alles daar in geplakt, wat tot demping des | |
[pagina 329]
| |
volks noodig scheen; maar nu het op een scheiden gaat, plant hy ook aan deze zijde van zijn godsdienst de klip van Bygeloof, waar op hy ontelbare arme menschen vast zet: en daar toe dient hem best van alle de gewaande Duivelery, of het uitdrijven der zoo genaamde Duivelen. Want zijne Priesters maken 't volk wijs, dat al wie maar het minste letsel heeft, van den duivel bezeten, of betooverd is. Een vervloekte snoodheid! die van den Paap slegts voor bezeten word gehouden, moet zig aanstonds laten bezweren, bequispelen, en bekruissen, op dat quansuis de Duivel uit hem ga; en daar hebben wy dan alle die vremde, hatelijke, en gekste grollen, waar by de Oud-Heidensche grillen maar kinderspel zijn. De lijder moet die uitstaan, als het de Priester zoo goed vind, 't zy dat het hem lief of leed is. Zekerlijk is het der moeite wel dubbel waardig, dezen verfoeijelijken handel hier op 't naauwkeurigste te zien afgeschilderd. Alles komt uit een goede hand. Wy vinden hier, hoe de Paap den Duivel bezweert, bekruist, ondervraagt, en gispt, enz. Hoe hy, als een drollige Apotheker, of Quakzalver, den Lijder Artzenijen ingeeft om hem den Droes te doen lozen, met rooken, braken, kakken, door hulp van zijne Smeersels, Aartsspeuitingen, Pillen, en Watertjes, met den vollen toestel. Ziet dog, deze kragt, en dat groot vermogen, tegen den Drommel hebben die fijne Priesters alleen, zoo zy zeggen; maar hun valsche roem word ons handtastelijk aangewezen, en hun bedriegery ontdekt, teffens met de gansche mors-kraam van allerley Briefjes en voddige snui- | |
[pagina 330]
| |
stering, welke zy voorgeven, aan den hals gehangen, of in de zak gedragen, goed te zijn tegen vallende ziekte, quetsingen, ratten en muizen, dulle honden, en wat des meer is. De Heer Mauritius houd de Priesters in dit gansche toddewerk voor enkele verleiders, die het arme volk, in nood zijnde, meer leeren den Droes te vreezen, dan God te bidden: en daarom verklaart hy, met onze Vaders, dien Roomschen Tooverpot om ver' te schoppen. Ik mag 't heel wel lijden. 't Was te wenschen, dat ook onder sommige Onroomsche uit den Toover- en Duivelery-Pot niet meer zoo schandelijk gelikt wierd. Al voort. Gelijk Farao hem zelven van spijt meende aan te tasten, toen hy de Izraëliten met vreugde door de roode Zee zag trekken, zoo raast en tiert ook de Roomsche Dwingeland, als hy ziet, dat onze Vaderen liever willen sterven, dan hem langer dienen. Hy verklaart hen voor Ketters, plondert hunne goederen, en wie met die straffe zelfs hunne onnoozele erfgenamen (al waren ze Roomsch Katholijk) gestraft hebben. Hier is geen genade. Een hardnekkig Ketter, zoo hy een Leek is, moet aanstonds branden: een Klerk eerst ontwijd werden: en om die gruwelen een glimp te geven, word de jeugd met de pap het vervloeken der Onroomschen in gestampt. Hy, Sultan te Roome, zelfs vloekt ons jaarlijks eens, geeft onze goederen ten roof, hitst ouders en kinderen tegen elkaêr, stelt zware straffe tegen de genen, die maar het lijk van eenige Onroomsche begraven, en doet zijne aanhangelingen t'onzen verderve zweren. | |
[pagina 331]
| |
Farao sprak zijn volk moed in 't lijf, om d'Izraëliten gewapender hand te vervolgen. De Paus doet het zelve, en laat zijn bloedbazuin door de gansche Christen-wereld (en nog verder) hooren, willende dat in het Kettermoorden d'ouders hunne kinderen, en de kinderen hunne ouders, den nek zullen breken. Nogtans krijgt al dat moordwerk, waar van zeer merkwaardige staaltjes uit de historien worden te boek geslagen, den naam van Christelijken yver, zonder welke niemand kan geraken tot eenig beroep in 't Kerkelijk of Wereldlijk. Dien zelven yver wil de tegenwoordige oude Vryer Innocent de XII dat ook zijne Katholijke Magten in het juichjaar 1700 hebben: hy lokt hen met vleywoorden, als zijne lieve zonen, t'zijner eerbied, en hy laat zijne Amptenaren in deze dagen met het Vossenvel aan de Hoven der Christen-Vorsten verschijnen, om het voordeel van zijn Kerk-kraam, dat is, zijn Oppergebied boven alle Rijken en Vorstendommen, te bevorderen. Weshalven van onzen Schrijver in tegendeel gewenscht word, dat de Christen-Vorsten tegen de bloedige aanslagen des Antichristendoms vlijtiglijk mogen wagt houden. De Historien, die hy aanhaalt, strekken tot leerzame voorbeelden, en het vijf en dertigste hoofddeel, waar in de bloeddorstigheid der booze Papisten verder zoo afgrijselijk ten toon staat, dat men die niet zonder vervloeking kan aanhooren, moet de Priesters hier te lande in geenen deele behagelijk zijn. Eindelijk vergelijkt onze geleerde en wel ervarene Ontdekker der Pausselijke razernijen het geluk onzer Vaderen by dat van Izraël: en wanneer | |
[pagina 332]
| |
hy in het zes en dertigste en laatste hoofddeel hunne verlossinge van dat allerschendigste moordgedrogt de Helsche Inqnisitie vermeld, dan gaat hy toonen, hoe dat niet eene regel van 't Regt in die vervloekte vyerschaar onderhouden wierd. 't Was een schrik, en een strik, voor alle soorten van menschen, Roomsche zoo wel, als Onroomsche: en 't is dikwils te laat gebleken, dat onschuldige ter dood gevonnisd waren. Wie kent die Aartsbeulinne niet uit onze Nederlandsche Geschigtboeken? Maar hoe kennelijk zy ook mag wezen, in deze bladen nogtans word ter neder gestelt, volgens de eigene woorden der Pausselijke Besluiten, hoe dat gansche werk toegaat, met opening van't veelvuldig bedrog, dat daar in geschied; byzonderlijk wanneer de Bloedraden d'arme Lijders in handen van den wereldlijken Regter overgeven. By aldien de gedoemde een Geestelijk persoon is, word hy eerst van zijn Priesterlijke of Geestelijke waardigheid ontbloot. Een Bisschop scheert hem eerst het hair en vel van zijn Voorhoofd, Lippen, en Handen, om reden, hier by gebragt. Wil hy zig dan nog niet tot de Moederkerk bekeeren, zoo word hy overgelevert aan den Regter, die door strenge Pausselijke wetten gedwongen word den armen doemeling levendig te verbranden, of anders met de dood te straffen, schoon hy de minste doodschuld in hem niet vinden kan. Ondertussen (zy steken d'er de gek meê) verzoeken die geestelijke quanten, quansuis, nog den Regter, dat de Lijder genadiglijk mag gehandelt werden; en daar meê meinen zy van't onnoozel bloedvergieten vry te zijn. | |
[pagina 333]
| |
Maar ik voele reeds een afgrijzen van de naakte verbeelding van al dat moordbedrijf en d'aanhitsing der Geestelijke Moordblazers, van welke de Paus het Hoofd is. Of dat zoo niet moet verstaan werden, en of Innocents Bulle in 't Juichjaar het zelve niet beoogt, kan de lezer uit het onderzoek van den Heer Mauritius aan 't einde van zijn boek oordeelen. Hy besluit al het vorensverhandelde met een aanwijzing van den Staat onzer Vaderen, die van de Izraëliten, zoo in den aanvang als uitkomste gelijk zijnde; betuigende dat wy schuldig zijn die Hemelsche weldaden dankbaarlijk te erkennen, en derzelver gedenkenisse onzen kinderen nadrukkelijk in te scherpen. |