De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Viri clarissimi Stephani Le Moyne, dum viveret S.S. Theol. Doct. ejusdemque facultatis in Academia Lugd. Bat. Professoris Dissertatio Theologica ad Locum Jerem. XXIII. VI. De Jehovah Justitia Nostra. Nunc demum tenebris, quibus obruta erat, exempta, & publicae luci exposita.Dat is, Godgeleerd vertoog over de plaats van Jeremias XXIII. VI. Jehovah onze geregtigheid, van Steven Le Moyne, in zijn leven Leeraar der H. Godgeleerdheid, en daar in Professor in de Leidsche Hooge Schole, nu eerst uit de duisternisse, waar in het begraven lag, voor den dag gehaald, en uitgegeven. Te Dordregt, by Dirk Goris 1700. 23 bladen in 8.
DE Heer Salomon van Til berigt den Lezer in een korte aanspraak voor dit werkje, dat wy de uitgifte van 't zelve schuldig zijn aan den Heer Joh. Jansonius, Predikant te Moordrecht, die voor zig alleen niet wilde bewaren 't welk de geleerde wereld konde ten nutte zijn. Een yver, voorwaar, zoo veel te prijswaardiger, als | |
[pagina 286]
| |
de dievery van den genen versoeijelijk is, die des Heeren Le Moyne 's geschreven werk over den historyschrijver Jozefus ter quader trouwe bezit, en dien gewenschten schat verborgen houd: weshalven hem ook, 't zy wie hy zy, ter zake van zoo vuilen daad, zoo hy zelfs na zijn dood bekend werde, een onuitwisselijke schande zijner gedagtenisse voorspelt word. Het inzigt van den hooggeleerden Le Moyne was, in deze bladen te beweren, dat Jezus Christus God is, en in de Schriften des Ouden Testaments den naam van Jehovah [de Heere] draagt, 't welk hy byzonderlijk, met vele proeven van heilige oudheids-kennisse, en taal-wetenschap, aantoont, uit de woorden van Jeremias, ter plaatse dien de titel op geeft, daar de Profeet zegt; en dit zal zijn naam wezen, waar mede men Hem zael noemen, de Heere onze Geregtigheid.De Duivel (daar meê neemt het eerste hoofddeel zijn aanvang) die in de Schriftuur ook den naam van Satan, en Belzebub draagt, als een tegenstrever, en hoofdviand van al wat heilig is, heeft allervinnigst gewoed en geraast tegen de Godheid van Christus. In d'eerste eeuw deed hy het door de Ebioniten, en Nazareërs, in de tweede door Artemon, in de derde door Paulus van Samosate, in de vierde door Arius en Photin, en in deze laatste dagen door dien zijnen eerstgeborenen (zegt Le Moyne) dien onzaligen [infaustus] Faustus Socinus. Deze Godheid van Christus word egter te vergeefs besprongen, dewijl zijne Goddelijke eigenschappen en werkingen al te duidelijk daar | |
[pagina 287]
| |
voorpleiten, waarom Hy dan ook met dien allerroemrijksten naam JEHOVAH word verheerlijkt. Om dit voor al uit den text van Jeremias te bewijzen, was het noodig, dat de Heer Le Moyne de Hebreeuwsche grondwoorden eerst onderzogt, en vast stelde, dat ze voor 't naaste moeten vertaald werden, zoo als wy die terstond met onze Neêduitsche Overzetters geboekt hebben, schoon andere die anders lezen, en de Grieksche vertaling aldus luid; και τουτο το ονομα αυτου ο καλεσουι αυτιν Κοριος, Ιωσεδεκ. En dit is zijn naam, met welke hem de Heere zal noemen, Joozedek. Dit gelijkt na 't voorste niet. Niet tegenstaande deze verschillende lezing van woorden, zegt onze Schrijver, dat alle de verklaarders nogtans in de zaak over een komen, en belijden, dat hier van den MESSIAS word gesproken: weshalven het hem vreemd dunkt, dat Socinianen en Joden in zoo klaren ligt geen oogen hebben. Trouwens niet alle de Joden, gelijk hy aanwijst. Gesteld zijnde dat hier geen Jehozua Jozedeks zoon, of geen Zorobabel, maar Christus de Messias, de [Zemach] en de [Jehovah] verstaan word, was het der moeite waardig, de namen van den Messias na te vorschen, en, onder verscheide die van Hem voortkomen, te toonen, wat [Zemach] eigentlijk beduid: want of het wel een spruit, uitspruitsel, of gewas beteekend, Le Moyne wil 't woord liefst nemen voor een opgang der Zonne, voor een ligt, glans, enz. in welke beduidenisse het by Chaldeen en Syriers kennelijk is; waar toe dan geleerdelijk t'huis gebragt word alles wat dienen kan om den Mes- | |
[pagina 288]
| |
sias te erkennen voor dat opgaande ligt, voor die flonkerende Morgenstarre, voor den Vader der ligten, en de Zonne der Geregtigheid: en daarom zouden, zijn 's bedunkens, de oude Christenen biddende zig na 't Oosten hebben gekeerd. Daar na krijgt het woord [Jehovah] zijn beurt, op dat wy Hem kennen voor den God, die is, die Hy is, die Hy geweest is, en die Hy zal wezen, daar de valsche Goden, of Afgoden, in tegenstelling van den bron aller wezens, [Elilim] niet- wezens genoemd worden; gelijk ook Paulus aan de Korinthers schrijft οτιουδεν ειδωλον κοσμω, Ga naar voetnoot*Dat een Afgod niets is in de weereld. Zoo men den Man mag gelooven, heeft de duivel, Gods aap, hem zelven in 't Arabisch Obodas durven noemen, 't welk eeuwig, of onsterfelijk beduid, misschien van , [Obad] by de Arabiers eeuwig: en daar van zou die booze met een aardige verlettering in de Openbaring van Joannes voor een Abaddon te pronk staan, dat is een verderver, de verdorven, en den zoon des verderfs, dog geensins de Obodas, of eeuwige. Dit, en het vervolg, waar in de Schrijver geleerdelijk van de Heidensche Afgoden, van der Joden beuzelingen, van het zevental, en van meer andere oudheden spreekt, is zuiver aas voor Taalkenners.Voor deze, en de genen die in 't heiligdom der Godgeleerdheid langs Hebreeuwsche en Grieksche paden willen intreden, dient ook zonderling het derde hoofddeel, waar in, met verschot van bewijzen word verdedigt, dat de Mes- | |
[pagina 289]
| |
sias, Jezus van Nazareth, de waaragtige Jehovah is, welk woord van vier letteren in 't Hebreeuwsch IHVH oulinks den Joden zelve zeer diepzinnige en spitsvindige bespiegelingen uitleverde. Hier komt te berde de plaats uit het zes en negentigste Harpgezang. v. 10. De HEERE regeert, welke van Justijn Martyr, Tertulliaan, Cypriaan, Laktantius, Arnobius, Augustijn, enz. heel anders word bygebragt, want die maats lezen; Ga naar voetnoot*De Heere heeft geregeert van het hout (hoewel in 't oorspronkelijk Hebreeuwsch of in de Grieksche Overzetting van geen hout gewaagt werd) om daar mede staande te houden, dat op die plaats de kragt van Christus kruisdood voorspeld is. De Heer Le Moyne zegt ons zijn gevoelen, en is niet verlegen om meer andere bewijzen uit het Oude Testament aan te halen, tot versterking van zijne gedagten, en verheerlijkinge van den Messias. Teffens laat hy ons de ongezoute Joodsche verdigtsels hooren, eerst van den Grondsteen in den Tempel, en den naam Hammephorasch, daar na van den tweederley Messias. My lust dezelve niet na te schrijven, maar wel het gene Meester Tarphon, een Jood, eertijds van Gods naam schreef; namentlijk dat God, ten tijde der natuur Schaddai, ten tijde van de Wet Jehovah, en ten tijde van onzen regtvaardigen Messias Jehosua genaamt word, met de letter tussen het meergemelde woord in te lassen.Dat onze Schrijver zig daar van bedient, zal misschien sommigen niet vremder dunken, dan | |
[pagina 290]
| |
dat hy de woorden, die ons aan het vierde hoofddeel van het boek der Wereldmaking verhaalt worden van Eva gezegd te zijn, toen zy Kain baarde, in plaats van de gemeene vertaling, ik hebbe een man van den HEERE verkregen, liefst wil uitleggen ik hebbe gebaart een mensch, den HEERE, dat is, een mensch, die de Heere, of God is, als of zy had te kennen gegeven, dat de smarte van haren zwaren val nu verzagt was door een mensch te baren, die wel waarlijk alle de deelen der sterfelijkheid niet afgelegt heeft, maar nogtans het gezegende zaad is, dat den kop der slange zal vermorzelen, die over de dood, hel, en de oude slang zal zegepralen enz. op Christus ziende. Voeg hier by des Mans uitlegging van de woorden uit het boek der Spreuken, Ga naar voetnoot*De HEERE bezat my in 't beginsel zijn 's wegs voor zijne werken, en zijne betwisting tegen de Joden en Socinianen over de plaats in den Profeet Zacharias, in de nieuwe Neêrduitsche overzetting luidende; Ga naar voetnoot†zy zullen my annschouwen, dien zy hebben doorsteken. Kort om gezegd, in de Wet, in de Profeten, in de Psalmen ('t welk zoo veel is als door 't gansche Oude Testament) word de Messias JEHOVAH genaamd, en in 't Nieuwe Testament Κυριος de HEERE: waar toe hy de taal van Paulus aan de Korinthers bybrengt; Ga naar voetnoot+want hoewel d'er ook zijn, die Goden genaamd worden, 't zy in den Hemel, 't zy op de aarde, enz, Nogtans hebben wy [maar] eenen GOD den Vader, enz. en [maar] eenen HEERE Jezus Christus, door wien alle dingen zijn, enz. In het vierde hoofddeel, waar in de Heer Le | |
[pagina 291]
| |
Moyne nader aanhoud dat Jezus Christus onze Geregtigheid is, zien we bewezen, hoe 't in het Hebreeuws gebruikelijk is, eenige woorden tot vergrooting te bezigen, als Geregtigheid voor geregtig, Vrede voor vreedzaam, huis en plaats voor Tempel, en wat des meer is. Zoo is de Messias de allergeregtigste en allerheiligste. Men zie tegendeel het schandelijk bedrijf der Heidensche Afgoden, en de loosheid des Duivels, die de Heidenen tot den dienst der Zonne verleide, welke zon zy ook Sedek [geregtigheid] noemden, in naäping van dat de Messias was de Zon der geregtigheid, die Regtvaardige, die niet alleen is de Geregtigheid, maar onze Geregtigheid, niet alleen Geregtig in Hem zelven, maar ons Geregtig makende, gelijk Hy by Joannes het αρτος ο ζων Levendig brood, gezegt word, dat is ζωοποιων het levendigmakend brood. Wy zijn in Christus (zegt Paulus aan de Korinthers) Ga naar voetnoot* die ons geworden is Wijsheid van God, en Regtvaardigheid, en Heiligmakinge, en Verlossinge. Op welk laatste de Hoogleeraar meint dat Joannes de Dooper zag, als hy van Christus zeide; Zie daar het Lam Gods, dat de zonde des Werelds wegneemt, zijn oog hebbende, op den tijd, in welke het Feest [Cippurim] der Verzoeningen na by was: en hier verhandelt hy de plegtigheid van de twee bokken, over welke het lot wierd geworpen, een voor den HEERE, een voor Azazel; dog daar van is meermalen in de Boekzaal melding gedaan. Nog meer verschot van getuigenissen word, ter bekragtiging van het vorensgezeide, aange- | |
[pagina 292]
| |
haalt in het vijfde of laatste hoofddeel. Daar in hooren we, wat de Joden wel of qualijk dezen aangaande begrijpen. By Daniel verschijnt Ga naar voetnoot*de Zone des Menschen, naderende tot den Ouden van dagen, en hem word gegeven heerschappy, en eere, en het Koninkrijke, enz. enz. enz. en zijn heerschappy is eeuwig: maar het gezigt der Apostelen is veel heerlijker. Johannes verklaart hem niet als een Zone des Menschen, maar als een eeniggeboren Zone van God gezien te hebben. Deze Zoon van God sprak niet als de Schriftgeleerde, en Farizeen, tot den ouden is gezegd, maar met magt, voorwaar, voorwaar zegge ik u. De Heer Le Moyne is hier niet spaarzaam in zig te uiten over zekeren penning, met Hebreeuwsche letters beschreven, hem, nevens andere fraayheden, zoo hy klaagt, ontstolen: welke hy wensche dat een regt en egt stuk van de Joden mogt zijn, om henluiden daar uit te overtuigen van de Goddelijke eigenschappen van Jezus Christus, die daar op ook den naam voert van Jehova onze geregtigheid. Men leze naast daar aan een plaats uit Porphyrius van der Egyptenaren gewoonte, die mogelijk, behalven meer aanmerkelijke zaken, eenig ligt zou konnen geven aan Ga naar voetnoot†den Doop voor de Dooden, by Paulus gewaagd; en waar van de zin zeer duister is; desgelijks de woorden in 't vijfde vaars van den 45sten Psalm; En rijd voorspoediglijk in uwe heerlijkheid, op het woord der Waarheid, en regtvaardige zagtmoedigheid, welke vertaling hem de naaste schijnt, vergeleken met de plaats uit Zacharias, en d'Openba- | |
[pagina 293]
| |
ring, daar de Messias als een Ruiter verbeeld word. Daar agter volgt een verklaring en toepassing van het gene de Messias in 't Ga naar voetnoot*Openbaring boek van hem zelven raad te koopen Goud, en witte kleederen, en oogen-zalve, yder in zijn nadruk. Alles past dog op Jehovah onze Geregtigheid, by Paulus aan de Filippenzers bevestigd; Ga naar voetnoot†Ja wisselijk ik agte alle dingen schadt te zijn, om de uitnemendheid der kennisse van Christus.. en verder; niet hebbende mijne geregtigheid, die uit de Wet is, maar die door 't Geloof van Christus is, de Regtvaardigheid, die uit God is door het Geloof; 't welk uit het Oude en Nieuwe Testament nog verder aangezet, en met een vermaanreden tot den Christen lezer besloten word, Hem te danken, die, daar Hy Jehovah was, een mensch heeft willen worden; daar Hy eeuwig was, heeft willen geboren worden, en sterven; daar hy de Geregtigheid was, heeft willen worden onze Geregtigheid; en met zijn verlies, als tegen Hem zelven, ons heeft willen voorspreken; die daar hy de Jehovah Geregtigheid was, gewilt heeft dat zijn Kerke t'eeniger tijd zou zijn Jehovah de Geregtigheid, en dat wy, in plaats van de menschelijke Geregtigheid, zouden oprijzen, en zijner Goddelijke Natuur eindelijk deelagtig werden. Voor aan staat een lijst van Schriftuur texten, achter aan van woorden en zaken. |