| |
| |
| |
| |
Johannis Vander Waeyen Sermo Academicus de Numero Septenario iterato editus; additus Vindiciis & tentata collatione temporis secundae cum prima Hebdomade primae Creationis.
Dat is,
Johannes Vander Waeyen 's Vertoog, op de Hooge Schole gedaan, over het Zevental, ten tweedenmaal uitgegeven; daar is bygevoegd deszelfs verdediging, en een proeve van vergelijking des tijds van de tweede, met de eerste Weke der eerste Scheppinge. Te Franeker by Hans Gyzelaar 1699. in 4. 42 bladen.
TOen de beroemde Heer Vander Waeyen, in 't jaar 1695 andermaal het bestier der Hooge Schole zullende aanvaarden, dit Ga naar voetnoot*Vertoog over het getal van zeven gedaan had, liet hy het zelve daar na in 't ligt gaan, met merkwaardige byvoegsels, die tot verklaring van zijn voorstel dienden; want daar in vind men, dat een reeks van Schrijvers (welker eigene woorden te berde gebragt worden) van ouds her de leere der zoo genaamde zeven Perioden hebben voorgestaan, en den inhoud van het Vertoog beves- | |
| |
tigen. Sedert dien tijt heeft de Heer Hoogleeraar Ga naar voetnoot*Marck de gemelde stelling der zeven Tijds-omloopen, en hare beweerders, doorgestreken. Daar tegen is het, dat nu de Heer Vander Waeijen zig in dezen tweeden druk verzet, en het gene hy van 't zeven-tal, en zijn verdere daar op gebouwde meininge, gezegt had, hier nogmaal staande houd, doorgaans met woorden van klemmenden ernst, en met zoo vele omstandigheden, als tot het behandelen van zulk een geschil vereischt worden. Een waardeerder van des vermaarden Koccejus naam en Godgeleerdheid zal doorgaans de eere en leere van dien Man met nadruk zien gehandhaafd.
Daar en boven laat hy hier agter zijn Vertoog, en verweêrschrift, volgen een Aanwijzing van de overeenkomst der Goddelijke wegen met de werken der scheppinge van zes dagen, en de rust des zevenden dags; gevende voor af een berigt aan den lezer, om hem te doen begrijpen, op welk een wijze, en met welk een beding de zinnebeeldelijke nasporing van de geschiedenissen des Ouden en Nieuwen Testaments moet ondernomen werden, op dat niemand in dit stuk al te naauwziftende of te veel eissende zy. Eerstelijk schetst hy in een tafereel Gods wegen, voor, onder, en na Mozes, met de zes schepping-dagen en den rustdag vergeleken: daar na een uitvorssing der tijden volgens de zeven eerste dagen, van de Schepping, Belofte, Wet, en 't Euangely: eindelijk een beknopte Vergelijking van de Noodlottigheden der Izraëlitische kerke met die van het Nieuwe Testament. Dit laatste, de- | |
| |
wijl het kort is, lust my van woord tot woord hier in te lassen.
d'Izraëlitische Kerk. |
De Kerk des N. Testaments. |
I. | I. |
De Kerk van Abraham tot Mozes toe heeft geen vaste woonplaats op aarde gehad, maar gezworven; hoewel ze in den beginne vereerd is geweest met Gods gesprekken met de Aartsvaders, en naderhand met Mozes van aangezigt tot aangezigt. | d'Eerste Kerk, in den aanvang des Zaligmakers redenen en aanspraken gezegend zijnde, zworf verre van huis, en is in verscheide Wereldsdeelen dikwils haren ondergang ontkomen, zoekende een plaatse der inwoninge. |
II. | II. |
De Kerke des O.T. heeft de Goddelijke zegeningen genoten, hoewel onder vele rampen en oorlogen, eerst tegen de Emorreen, Basans inwoners, en de Moabiten onder Mozes, tegen de inwoners van Kanaän onder Jozua, daar na tegen hunne gebuuren onder de Regters Saul en David, tot aan de vreedzame regering van Salomon. | De Kerke is opgegroeid en vergroot, niet tegenstaande de vervolgingen der Joden, en tien Roomsche Keizers, tot aan Konstantijn de Groote. |
| |
| |
d'Izraëlitische Kerk. |
De Kerk des N. Testaments. |
III. | III. |
De Kerke, onder Salomon uitgebreid, en merkelijk gezegend, is onder Jeroboam gescheurd, schoon ze in kragt tegen andere versterkt wierd; tot dat ze eindelijk, door vermenigvuldiging der zonden gevangelijk in de Babelsche slaverny is weggevoerd. | De Kerke, onder Konstantijn uitgebreid, en merkelijk gezegend, is na hem gescheurd door de Ketters. Ook is het Geloof van zeer velen dikwils en op verscheide wijzen beproefd; tot dat het ten laatsten door den Antichrist onderdrukt wierd. |
IV. | IV. |
De Kerke, in Babel gevangen, heeft zig bekeert onder de volkeren, van welke ze gegevangen en verwonnen was. | Door deszelfs dwingelandy is de Waarheid zoo verdonkerd, dat de Kerke in dat Geestelijk Babel t'eenemaal gevangen is geweest, en t'ondergebragt; waar in vele verdriet hebben gekregen, die eindelijk, door Gods zonderlinge genade verligt, zig bekeert hebben; en ten laatsten |
| |
| |
d'Izraëlitische Kerk. |
De Kerk des N. Testament. |
V. | V. |
In den vijfden tijd is de Kerke uit Babel uitgevoerd. | Is in den vijfden tijd de Kerke door de Hervorming uit Babel uitgegaan. |
VI. | VI. |
De Kerke, weder t'huis gekomen, en van God met vele zegeningen overladen, is wederom van God gestraft; dewijl het Volk, Vorsten, en Priesters, of de groote Raad, zwaarlijk zondigden: zulks dat ze niet vry is geweest van Onderdrukkers en Vervolgers, tot dat ze laatstelijk | De Hervormde Kerke met vele en zeer groote zegeningen van God begenadigd, heeft Gods straffende hand gevoelt, en voelt die nog, door geduurige oorlogen en Vervolgingen van het Beest geplaagd zijnde, van wegens de zeer schandelijke misdaden zoo des Volks, als der Overheden, en Kerkelijke; tot dat |
VII. | VII. |
Ten zevenden tijde boven de Vaderen wierd uitgebreid, en verligt door de Zonne | Gods Geest in den zevenden tijd vele zal levendig maken, de volheid der Heidenen |
| |
| |
d'Izraëlitische Kerk. |
De Kerk des N. Testaments. |
der Geregtigheid, als Hy quam, die de Koning der eeuwe is. Eindelijk volgt | ingaan, de Joden bekeert zullen werden, de Kerke zal wonen in de sterktens der Aarde, en alle Koninkrijken zullen werden des Heeren en zijns Gezalfdens. |
VIII. | VIII. |
De achtste tijd, of de eerste van de Kerke des Nieuwen Testaments, de eerste dag der nieuwe Weke; als Christus komt, om zijn uitverkoren Volk te verlossen, en de ongeloovige te oordeelen. | Ten achtsten tijde zal Hy wederkomen, zijn erfenisse zien, de uitverkoorne uit alle wereldstreken verzamelen, hen luiden, verlost zijnde, de eeuwige heerlijkheid schenken, en de vianden oordeelen. |
UIT.
|
-
voetnoot*
-
Het is te vinden in Snoey- en Grasmaand 1696. p. 268.
-
voetnoot*
-
In de voorreden voor zijn verklaring van Hoseas.
|