De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
Johannis Markii in Micham, Nahumum, Habbakkukum & Tsephanjam Commentarius, seu Analysis exegetica, qua Hebraeus Textus cum Versionibus Veteribus confertur, vocum & phrasium vis indagatur, rerum nexus monstratur, & in sensum genuinum cum examine variarum interpretationum inquiritur.Dat is, Johannes Mark's Verklaring, of uitbreidende ontbinding van Micha, Nahum, Habakuk, en Zephania, waar in de Hebreeuwsche text met de oude Overzettingen word vergeleken, de kragt der woorden en spreekwijzen nagevorscht, de samenschakeling der zaken aangewezen, en de regte zin met onderzoek van verscheide uitleggingen nagespoort. t'Amsterdam by Gerard Borstius 1700. in 4. 126 bladen.
JOël, Amos, Obadja, en Jona, van den Hoogleraar uitgelegd, zagen we ter Boekzale ingebragt in Ga naar voetnoot*Hooy- en Oogstmaand 1698, thans vertoont zig een nieuwe breinvrugt | |
[pagina 263]
| |
van den zelven Godgeleerden, die zijne voorgaande niet wijkt; en het staat gezien, dat het niet lang zal aanloopen (wil alles met des Mans leven en lust wel lukken) of wy zullen alle de twaalf kleine Profeten dus verklaard en opgehelderd van hem ontfangen: zekerlijk geen gering deel van den schat der Kerke, welke haar wellust vind, wanneer geleerde en vrome Pennen elk om strijd daar op uit zijn, om de duisterheid der Godsspraken weg te nemen, ik wil zeggen, haren afgebroken stijl, verbloemde spreekwijzen, beurtwisselingen van Sprekers, zinspelingen op verscheide gewoontens, en wat des meer is, zoo verstaanbaar te maken, dat men in haar regte meening met ons vernuft hoe langer hoe dieper kan inboren. De vermaarde Heer Mark behartigt dit naar zijn bequaamheid, en treed voort op den zelven voet, als voor dezen is aangetoond. Mijn oog valt straks op MICHA, en ik vinde dien Profeet beschreven, dog teffens onderscheiden van dien anderen zijnen naamgenoot, in het Ga naar voetnoot*eerste boek der Koningen voorkomende. Zy, die deze twee voor een Man houden, hebben geen anderen grond, dan die zeer slegt en sober is; namentlijk dat het begin der Voorzegginge van dezen onzen het einde is van des anders nagaande bedreiging, die hy den godloozen Vorst Achab voordroeg, en dus sloot, hoort gy, volken altemaal; want onze geleerde Schrijver merkt aan, dat die woorden al te gemeen zijn, om daar uit zulk een besluit te maken. Men weet immers, hoe ook andere Schrijvers | |
[pagina 264]
| |
diergelijke spreekwijzen gebruiken, ακουι πας, ακουτε λεως: en wat zwarigheid dat de H. Geest twee Profeten d'eigen woorden doet gebruiken, zoo 't al ten vollen voor d'eigen woorden genomen word? vermits d'eene Profeet die bezigt, om dat byzonder geval, dat Achab niet met vrede zou wederkeeren, in ernstiger opmerking te doen nemen, hebbende hy in zijn gansche aanzien daar aan verpand, gelijk de Ga naar voetnoot*gewijde historie ons leert, d'ander (dat is, die, wiens Voorzegging hier verklaart word) dezelve maar gebruikt als een gemeene opscherping tot aandagt, van hoedanige inleidingen Asaf en meer andere zig bedient hebben. Des onaangezien heeft men egter gedreven, dat deze twee Michaas een en dezelve Man waren. Een onvergeeflijke domheid word bygebragt, voor rekening van dien gaauwert, die, onder den naam van Epifaan, het leven der Profeten heeft beschreven; want met een vollen mond zegt hy, dat deze Profeet Micha vele dingen bedreef ten tijde van Achab den Koning van Juda, en dat hy, onder zijn zoon Joram, aan zijn einde raakte, en dat wel κρημνωθεις van een steilte afgestooten, of opgehangen, om dat hy hem over zijn godloosheid bestraft had. Is dat niet dommer als dom, dat men Achab Koning van Juda maakt, en dat men twee Profeten, die meer als een eeuw na malkander te voorschijn quamen, met geweld wil tot een smelten? want de geleerde Huët rekent, dat zy 130 jaren van malkanderen verschillen; geen kleine tussentijd, voorwaar, om zoo over te springen: behalven dat d'een genaamt | |
[pagina 265]
| |
word de zoon van Jimla, d'ander de Morasthiter, over welk woord ook vry wat te zeggen valt, te weten, of dat den naam van des Profeten Vader, of zijn geboorte-plaats uitdrukt.
Dus komt men tot het werk, en niets ontsnapt, dat maar eenigzins waardig is aangemerkt te werden. Voortgaande zie ik, dat, om de meining van den Profeet verstaanlijker te maken, ook zulke hinderpalen weg genomen zijn, die een aandagtigen lezer, wel eenigermaten in den Bibel bedreven, maar tegen alle zwarigheden niet genoegzaam verzekerd, vry wat belemmeren. By voorbeeld, de last, aan 't eerste hoofddeel v. 8, te vinden, daar de Profeet handelt van te weenen, te huilen, te kermen, misbaar te maken, beroofd en naakt te gaan (welk laatste zonder een nette en welgepaste uitlegging niet afloopt) misbaar te maken als de Draken, en te huilen als de jonge Struissen. Dit geeft veel nadenken, wat het is, en waar in dat eigentlijk bestaat: wat deze Draken zijn: waarom en wanneer zy misbaar maken: en of hier meest geoogt werd op een onnut misbaar, dat sommige den Draken toedigten, zeggende dat zy in dat misbaar sterven, zonder het allerminste medelijden te verwekken. Hier komt Plinius te berd, Solijn, Bochart, Eliaan; en door hun getuigenisse word deze Text, en verscheide andere, uit Job en Jeremias opgeheldert. Het geeft daarenboven geen klein voordeel, als de schijn-strijd tussen twee Bibel-texten verstandiglijk word bygelegt, en den lezer het vooroordeel benomen, 't welk, zoo lang hy daar meê | |
[pagina 266]
| |
bezwangerd gaat, hem belet met stigting te lezen, of hooren. Ja dog, denkt gy ligtelijk, lezer, wat is 'er waarlijk een groot verschil van d'eene Text met d'ander! hoe zal men gelooven dat de opperste Wijsheid dit haren dienaren heeft ingegeven? Lust u te zien, hoe de schrandere Mark zig daar door red, zoo sla maar na het gene hy over het 16de vaars van dit zelve eerste hoofdstuk zegt, nopende dat bevel, Maakt u kaal, en scheert uw hoofd om uwe Troetelkinderen: verwijdert uwe kaalheid als den Arend, daar nogtans zulks in de Ga naar voetnoot*Wet verboden word. Op deze wijze is 'er geen hoofdstuk van den Profeet, ja geen vaars, waar over eenige geleerdheid getoont kan werden, of men ziet 'er hier bewijs van; meer of min, naar dat de zaken zijn. Zoo zal 't u voorkomen, dat 'er aan 't einde van het vierde hoofddeel staat, van den Regter van Izraël met de roede op 't kinnebakken te slaan, en den aanvang van 't volgende vijfde hoofddeel, meldende de doorlugtige voorzegging, die de plaats aanwijst, in welke des Werelds Heiland zou geboren werden; dien de Jeruzalemsche Kerkenraad den Koning Herodes tot antwoord gaf, toen hy haar na de waarheid vraagde, op 't gerugt dat de Wijze uit Oosten over den nieuwgeboren Koning der Joden maakten. Maar ik moet den Profeet NAHUM ook eens opslaan. Zijn gezeg staat by alle uitleggers hoog geboekt, om die kragtige uitdrukkingen, welker sommige by anderen ook gevonden worden. Een Roomsch- | |
[pagina 267]
| |
gezind Ga naar voetnoot*Leeraar voek zig daar door zoo zeer verrukt, dat hy de uitlegging niet wil beginnen, of hy heeft eerst des Profeten gunst en voorbede verzogt. Dat loopt te hoog, maar 't gene hy daar op laat volgen, wil ik naschrijven. Tantam in Sancti Nahumi Prophetia eloquentiam, tot lumina orationis, tam miram sententiarum gravitatem inveniemus, nihil ut possit dici ornatius aut eloquentius. Qui igitur Rhetorum Praeceptis ad sam instructus accedet, inveniet quae miretur, & rerum verbor umque majestate delectabitur. 't Welk met dezen zin uitkomt. In de Voorzeg ging van den H. Nahum komt ons voor zoo groot een Welsprekendheid, zoo veel ligt van Redenvoering, en zoo wonderbaarlijk een ernsthaftigheid van zinspreuken, dat niets cierlijker of welsprekender kan gezegt werden. Al wie dan der Redenrijk-konst bedreven zijnde dezelve aanvat, zal daar in vinden waar over hy zig verwondere, en in de grootsheid van zaken en woorden vermaak scheppen. Daar volgt een plaats in 't eerste hoofdstuk v. 9. Wat denkt gyl. tegen den HEERE? want Hy zelve zal een voleinding maken. De benaauwdheid zal niet tot tweemaal oprijzen. Deze is zeer verstaanlijk uit haar zelven, en hangt wel 't zamen met de reden, die d'er voorgaat. 't Is een aanspraak aan de Joden, door d'Assyriers gedrukt, en wel zoo hard, dat de wanhoop scheen het geloof en hope te zullen verstikken: gelijk dan d'onderdrukking wel een wijzen dul zou maken, en hem iets doen denken dat tegen God was. Zy worden daar tegen geharnast met de vraag; Wat denkt gyl. tegen den | |
[pagina 268]
| |
HEERE? daar na door een dubbele reden. Eerst, Hy zal zelf een voleinding maken, te weten, met de vianden te verdelgen, en daar en boven zorg dragen dat die benaauwdheid, welke gy nu voelt en uitstaat, geen tweemaal zal oprijzen, om u op nieuws te drukken, en t'einde moed en geduld te brengen. Zoo neemt het onze Schrijver, van Cyrillus voor 't meerendeel daar toe gebragt. Maar verbaafd zult gy staan, lezer, als gy u der moeite zult getroosten van eens na te slaan alle die vremde gedagten, en gewronge verklaringen, die oude en nieuwe uitleggers over zoo verstaanlijken text durven uiten; byzonderlijk Hieronymus, anders de minste niet, die hier Marcion, een oud Ketter, onder handen neemt en over den hekel haalt, onderzoekende, tot een toegift, of door des Rigters straffe het Goddelijk regt verminderd werd. Vraagt gy, wat reden om te vragen? De Text van onzen Nahum, de benaauwdheid zal geen tweemaal oprijzen. Gy vind over dezelve woorden de uitlegging van een vermaard Man, dog de Heer Mark steekt 'er zijn zegel niet aan, gelijk dat op meer andere plaatsen niet geschied. De derde Profeet, hier verhandeld, is HABAKUK, die ook als d'andere beschreven word, op dat zijn Voorspelling hier en daar wat ligts bekome; want het geeft veel, dat men weet, in welken tijd zulk een Profeet leefde. De regtvaardige zal door zijn geloof leven is in hem een beroemde plaats, Ga naar voetnoot*driemaal in 't nieuwe Testament aangehaald. | |
[pagina 269]
| |
Daarom word 'er ook geen moeite gespaart, om een puikspreuk, zoo vol zin, en nadruk, in al zijn helderheid, kragt, en eigentlijke meining, voor te stellen; en net aan te wijzen, hoe wel ter sneê de Kruisgezant Paulus zig daar meê beholpen heeft. En dewijl in het laatste van 't tweede, en niet minst in het derde, van dezen Habakuk sommige Uitleggers eenige woorden vinden, die hun schijnen te begunstigen de verdeeling van de gevallen der Kerke in zeven omkringen (Perioden is 't onduits woord) zoo laat de Hoogleeraar, die zig op dat stuk elders meer als eens verklaart heeft, deze gelegentheid niet ontsnappen, zonder wederom daar aan getarnt te hebben. Die hier de laatste voorkomt, is ZEPHANJA, een naam, terstond aanleiding gevende tot een onderzoek van haar beduidenis, na dat men den geleerden Drusius heeft hooren melden, dat ze van ouds drie lettergrepen had, en thans by sommigen niet meer dan twee heeft. d'Een wil, dat ze van een Wagt-toren herkomstig zy, en in dien zin op onzen Goddelijken Man moet gepast werden; een ander, dat ze komt van 't openbaren of ontsluiten van verborgenheden; een derde, dat het beduid een Man, die van God verborgen word. Vitteryen, zal iemand zeggen, en ik heb 'er niets tegen, dog die nogtans niet zonder eenige vrugt zijn, al was 't maar dat sommige, die juist met den Profeet zoo veel niet ophebben, by voorval zijn 's naams, d'uitlegging van dien welbekenden naam Sophonisba konnen leeren: en nu het dog met namen te doen is, zoo mag die van Jozef, die by den grooten | |
[pagina 270]
| |
Huig de Groot Sophom Phaneas, in een tooneelspel van den zelven naam, geheten word, hier ook niet zonder wat nader verklaring heen gaan. Tarnovius, geen onvermaard Schrijver onder die van de Augsburgsche belijdenis, noemt onzen Profeet uit kragt van zijn naam, Dei Secretarius [Gods Geheimschrijver] Maar .. ik scheide hier af, met wensch voor alle liefhebbers van geleerdheid, oudheid, woordenziftery, en al 't gene waar op een lettermond zoet is, dat deze zelve hand ons wel haast ook de drie overige Haggai, Zacharias, en Malachias schenke. |