De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijThesaurus Antiquitatum Romanarum, in quo continentur lectissimi quique Scriptores, qui superiori aut nostro seculo Romanae Reipublicae rationem, disciplinam, leges, instituta, sacra, artesque togatas ac sagatas explicarunt & illustrarunt, congestus a Joanne Georgio Graevio. Accesserunt variae & accuratae tabulae aeneae. Tomus primus. Scriptores hujus tomi post prooemium ad lectorem invenientur.Dat is, Schat der Roomsche Oudheden, waar in vervat worden allerley uitgelezenste Schrijvers, die in de voorgaande of onze eeuw den toestand van den Roomschen Staat, deszelfs tugt, wetten, inzettingen, heiligdommen, en bedrijven zoo van vrede als oorlog, heb- | |
[pagina 232]
| |
ben verklaart en opgeheldert, by een vergaderd van Joannes Georgius Grevius. Daar komen verscheide en naauwkeurige kopere platen by. Het eerste stuk. De Schrijvers van dit stuk zullen agter de Voorreden aan den lezer gevonden worden. Te Amsterdam en te Leiden by F. Halma, en P. Vander Aa. in fol.
HET was mijn zinlijkheid, niet eer dan nu de uittreksels van dezen wigtigen stapel werken te ondernemen, om dat ik my voor af daar aan zat wilde lezen. 't Is dog natuurlijk, eigen nut voor een 's anders te stellen, en eigen lust eerst te boeten, eer men de voorwerpen van zijn vermaak ten besten geest. Zulk een Schat van Oudheden, die 't oude Roome haren rijken roem hebben bygezet, eischte zoo veel tijd tot kijken en doorkijken, dat ik meer als eenmaal twijfelde, of'er wel gestole uuren voor my zouden te vinden zijn, om tot deszelfs beschouwing weder en wederom toe te treden, en uit een groot getal hooggeleerde Schrijvers voor mijne landsluiden iets aan te teekenen; daar dog alle de verhandelingen zig niet zeer gemakkelijk naar onze Neêrduitsche spraak schikken, en veel eer geboren schijnen om in den bolster der Roomsche tale te willen besloten blijven. Maar 't is gewaagd; ik zal, tot dien arbeid toetredende, mijne landsluiden geen ander voorberigt geven, dan dat de wijdberoemde Hoofdman in 't Statendom der Letterwijzen, de Heer | |
[pagina 233]
| |
Grevius, by een gezamelt heeft de deftigste schriften, waar uit men kan leeren niet alleen de oude herkomst van Roome, maar in 't geheel alles wat tot een volkomen kennisse van de Staatkunde dezer wel eer werelddwingende Stad, zoo in zaken van Oorlog als Vrede, vereist word. d'Afdruksels van vele waren schaars te vinden, en ettelijke aan weinige geleerde Mannen bekend: zoo dat hier een ontdekking geschied van verscheide Papierjuweelen, die voor dezen strekten tot cieraden der rijkste en kostelijkste boekzalen. Yder derzelver, zoo in dit eerste als in de volgende stukken, zullen wy zijn waarde laten houden, en den rang, waar in ze gesteld zijn van den Verzamelaar; wiens deftige Voorreden alle Taallievers een grage lust geeft, om toe te treden tot het eerste, 't welk is [Octavianus Ferrarius de Origine Romana.] Octaviaan Ferrarius van den Roomschen Oorsprong. Daar uit leeren wy d'eerste wieg en bakermat van Roome kennen, en wel eerstelijk haar grond, die lang voor Romulus bewoond is geweest van Enotriers, Italisch, en Siciliaansch volk; daar na van Pelasgers, een Griekschen landaart, gevolgd van een ander soort Grieken onder-Koning Evander, toen van de Aborigenes, en eindelijk de Trojanen, die met ernst hand aan 'tbouwen sloegen, en de Stad nieuwlijks benaamden. By deze gelegentheid word gesproken van de historie des ouden Chaldëers Berosus, en Ferra- | |
[pagina 234]
| |
rius maakt 'er een lange tussen-reden van. J. Annius, een Godgeleerde van Viterbo, was zoo schaamteloos, dat hy de geletterde wereld een eigen verdigtsel voor een waar afschrift van Berosus in de handen stopte; maar zijn velerley bedrog was te lomp, dan dat het niet spoediglijk ontdekt wierd. Van daar keert de geleerde Schrijver wederom tot zijn ondernomen werk, aanwijzende de verschillende gevoelens der ouden over twee zaken, te weten; door wien, en wanneer, Roome eerst gebouwd is; maar dus verre gekomen begaf hem 't leven (is 't niet jammer?) en derhalven moeten wy ons met dezen brok behelpen. Ik ga voort tot [Paullus Manutius de Civitate Romana.] Paulus Manutius van de Roomsche Borgery, beginnende met een vertooning, hoe de Steden in menigte van volk dikwils uitgedegen zijn, byzonderlijk Roome, Dat om en om en wijd befaamde Roome, naauwlijks uit drie duizend menschen. Hier vinde ik een korte dog nette beschrijving van 't Roomsche Volk, hoe 't zelve en hunne landeryen verdeeld wierd, hooge en lage Standspersonen, de konstenary van Romulus in allerley guiten en slaven, onder belofte van schuldvergeving, tot zijn Ga naar voetnoot*Vry-plaats te lokken; voorts het regeerkundig bedrijf van dien eersten Koning der Romeinen zoo in 't schatten der gener, die | |
[pagina 235]
| |
een Raadsheer of Ridder zou zijn, als in 't splissen van de verdeelde borgery. Numa, die hem in de heerschappy tot navolger wierd gekoren, was daar enkel op uit, om de zaken van Godsdienst gangbaar te maken. In 't vervolg met den aanwasch der menigte, wierden de krijgsbenden te voet en te paard vergroot, en men bragt ook de volks-verdeelingen buiten de Stad, waarom ze naar het land den naam van Rusticae droegen, die eindelijk tot XXXV zijn uitgebreid. Voorts beschrijft ons Manutius het Oud Roomsch Borgerregt, en waar in vrygemaakte van vrygeboorne verschilden; welke Poorters, Bondgenooten, enz. waren; wat het onderscheid was tussen 't Regt van Borgerschap te hebben, en Roomsch Borger te zijn; eindelijk onder vele zaken, die niemand behoorlijk in eenige andere taal dan de Latijnsche (en dan moet hy nog wat meer als Latijn verstaan) konnen aangewezen werden, pluist de Man keurlijk uit, wanneer een Romein geschat wierd. 't Is waar, ik zie in de Voorreden van den Uitgever de mislagen van den geleerden Manutius aangehaald, maar, behalven dat het ligter is, uit een 's anders arbeid eenige feilen op te schrijven, dan zelf een beschrijving te maken van zulke Staatsgeheimenissen der Oudheid, als deze zijn; een aandagtig waardeerder van die heiligdommen zal bevinden, dat dit alles stoffe is voor een vernuft van meer dan gemeene boekoeffening. Ik bevele hem de Ga naar voetnoot*een en dertigste bladzijde te lezen. Dit zy ook van de volgende Schrijvers gezegd. | |
[pagina 236]
| |
Wie is zonder doling? d'Een dag heeft d'ander geleert, en oulinks waren de Letterwijzen (by gebrek van verbeteringen uit handschriften) van zoo goede boeken niet voorzien, als zy nu zijn. Wat nu? Daar komt [Carolus Sigonius de antiquo jure Civium Romanorum] Karel Sigonius van het oud Regt der Roomsche Borgers, een werk, in twee boeken verdeeld. Het eerste neemt zijn aanvang met vierderley Romeinen, en zesderley Landbestieringen, te toonen, zoo goede, als quade. Daar in vinden we dan vry wat te zeggen van Borgers, van der Romeinen Stads Gragten en Vesten, Landeryen, meerder en minder Verdeelingen der Borgery (ik zou d'er de onderscheide Latijnsche benamingen wel byzetten, lezers, maar hoe luttel zoud gy d'er aan hebben?) het Roomsch Burgerregt uitvoerig ontleed, 't onderscheid van Vryen, en Slaven, Voorregten der Raadsheerlijke Edelen, en des Gemeenen Volks, Godsdienst, en Heiligdoms-verrigtingen, Schatting, Krijgstugt, en Overheden. Dus behandelt Sigonius en Manutius in velen wel eene stoffe, dog d'een wijdloopiger dan d'ander; hoewel beider bewijzen meest gehaald zijn uit Livius, en Dionys den Halikarnasser: Cicero niet vergeten. Het tweede boek rolt over alle Bedieningen, die te Roomen in zwang gingen; 'k wil zeggen, | |
[pagina 237]
| |
het doet ons kennen, hoe de Overheden en Amptenaren verkoren wierden, hoedanigen magt zy kregen, en in borgerlijke, en in krijgszaken; desgelijks welke veranderingen van tijd tot tijd zoo in de verkiezing als in de waarneming der ampten, en in de personen zelve, die daar toe gerigt waren, zijn voorgevallen: waar omtrent my der aanmerkinge waardig schijnt, dat de Pagters of Tollenaars oulinks te Roome Ridders waren. Na den stand der Borgery, hebben wy nog de wijze hoe dezelve in eere verminderd en afgezet wierd, en hare vryheden, te bezien: voornamentlijk welke men te Roome Edele noemde, die d'oudheid van hunnen adel uit een langen reeks van der Voorouderen schilderyen bewezen, en hoedanige den naam van de Beste droegen. Nu volgt, [Onuphrius Panvinius de Civitate Romana] Onufrius Panvinius van de Stad Roome, mede in twee boeken geschikt, en verhandelende dezelve zaken, die wy terstond hoorden; dog met dit onderscheid, dat deze Schrijver veel breeder weid, en menigerley Oudheden aantoont, die de voorste verzwegen. Ook heeft Panvinius zijn werk op eenen geheel anderen leest geschoeit, dan Manutius en Sigonius; want hy brengt het in den vorm van een historie te voorschijn, eerst van de zeven Koningen, daar na van den vryen tijd onder de Borgermeesteren, en zegt ons, wat een yegelijk van die door zijn regering aan Oud Roome heeft toegebragt. In Romulus | |
[pagina 238]
| |
is aanmerkelijk al het bestel, dat die Vorst invoerde, zoo in de verdeeling der Borgery, als in het geven van wetten en keuren. Numa, de Vormer van Godsdienst by dat eerste wilde oorlogsvolk, sleept met zig het Godendom, het Priester- of Papendom, en alle de Kerkgebaren, en fratsen, welke in dien blinden tijd godsdienstig waren. Men lette op den netbeschrevene acht rangen van deze Priesters, en 't zal dienen tot versterking van het gevoelen, dat vrye vernuften hebben over het bygeloof, en afgodery, t'allen tijde door Tempel-fielten voortgezet. Tullus Hostilius, Ankus Marcius, Lucius Tarquinius Priscus bragten omtrent het werk, dat eigentlijk de Stad of Borgery van Roome raakt, niets nieuws voort; maar Servius Tullius, de zesde Koning, maakte een grooter en nader Verdeeling, Schatting, en Schouwe des volks. De zevende, Tarquijn, om zijn inborst de Hoovaardige genoemd, en 't gat uitgejaagd, maakte, dat, met hem, het Koninklijk gebied de schop kreeg, en de Stad haar vryheid, onder het beleid van twee Borgermeesteren, die maar een jaar aanbleven. Onze Schrijver boekt hier een reeks van Overheden, van hem in een ander zijner werken overgeslagen, en vertoont derzelver waardigheid, kiezing, en bestel. Roome was zoo haast niet van het Konings-jok ontslagen, of BRUTUS, haar eerste Borgermeester, voorzag den Staat van heilzame wetten. Veertien jaren daar na wierden de eerste Gemeens-mannen, of Gild-hoofdluiden aangestelt, die de Gildvergaêringen invoerden, en het eindelijk daar toe bragten, dat ook de gemeene man tot de Burgermees- | |
[pagina 239]
| |
terlijke, en alle andere bedieningen verkiesbaar was. Hy besluit dit eerste boek, ter zake van een kort vertoog over de Roomsche Rijkswisseling, met de beschrijving der Stad Konstantinopolen, en hare veertien wijken. In het tweede handelt Panvinius [De Imperio Romano] Van het Roomsch gebied, voor zoo veel het buiten haar grond of erf was uitgebreid. De Romeinen hielden veel van winnen en veroveren, gelijk alle volkeren doen, die gaarne groot wierden. In vijfhonderd jaren bragten zy het Oud Itaalje onder hun geweld, en in de volgende eeuw meer andere volkeren; waar door de roem van hun gebied en de naam van Itaalje merkelijk wierd voortgezet. Aan sommige dezer verwonne volkeren gaven zy of het Borgerregt, of het Ga naar voetnoot*Poorter-regt; het laatste met meer of min vergunningen. Zoo hadden de Volk-plantingen onder de zelve hare voorregten, hier beschreven, nevens het Regt van Itaalje. Dien zy min begenadigden, die stonden onder Bevel-hebbers, van den Raad met volmagt om te regeren derwaarts gezonden. Van yder derzelver vinde ik een optelling. Dan volgen de Wingewesten buiten Itaalje (Provincien is 't kromwoord) en de Keurbenden, anders door de halfbakke benaming van Legioe- | |
[pagina 240]
| |
nen kenbaar geworden, die zy in alle die plaatsen gelegt hadden: desgelijks de Volkplantingen buiten dien Latijnschen bodem, gevolgd van de Lasten en Tolgelden, net aangewezen, hoe, waar, en wanneer ze geheven zijn. Na dit alles zet de naarstige Schrijver een vierderley Rijks-verdeeling ter neêr; de derde, die van Keizer Hadriaan is, uitvoeriglijk; en de vierde van Konstantijn, bygenaamd de Groote. De rang der zaken vereischte, dat hy hier ook sprak van der Perzen, op-en-ondergang, van 't gebied der Perzen, en van het Wingewest Ga naar voetnoot*Dacië, 't welk onder Trajaan verloren wierd, wanneer ook Roome op zijn hoogsten top was geweest. Andere Wingewesten volgden wel haast; en zoo ging met de tijd, door verscheide verdeeldheden, en misgrepen, waar van die fijne Konstantijn de eerste Ga naar voetnoot†bedrijver was, het Westersche gebied te gronde: daar na het Oostersche. Hy sluit met een naamrolle der Keizers, die zoo te Roome, als te Konstantinopolen, geregeert hebben. De zelve Man, dien wy van de Roomsche Borgery hoorden spreken, komt andermaal te voorschijn. Ik meine Paullus Manutius, Met een werkje [De Comitiis Romanorum] Van de Volkvergaderingen der Romeinen, | |
[pagina 241]
| |
beginnende met de Verdeelingen des Volks, die iemand niet onvoegelijk Gildens zou konnen noemen, hoe die (als vorens gezegd is) van drie tot vijf en dertig zijn uitgebreid, welke onder dezelve voor de voornaamste, welke wederom voor de minste, en waarom die van de landluiden of boeren zoo veel meer dan d'andere geagt wierden. Zulke, die tegen den Staat misdaan hadden, schreef men uit een beter in een slegter Gilde over, of haar wierd het regt van in een der Gildens te zijn ontnomen, en ze wierd t'eenemaal cijnsbaar gemaakt; 't welk de Ouden noemden onder de Caeriten stellen, om dat de Caeriten al van den beginne door de Romeinen cijnsbaar waren gemaakt. Als hy ook van de oude Volkdeelingen, Ga naar voetnoot*Curiae en Centuriae [Kerspelen en Benden] genoemd, kortelijk gewaagt heeft, en aangewezen, hoe en wie te Roome de Borgers zoo verdeelde, gaat hy over tot de Volkvergaderingen, of byeenkomsten, waar in al 't Roomsche Volk tot het kiezen van Overheden, of maken van Wetten en Keuren, te zamen quam. Dat ik deze ook niet breeder aanhale, is, om dat ons straks een Man zal voorkomen, die dezelve zaken met wat meer omstandigheden geboekt heeft. Zijn eerste Vraag is, door wien de gezeide Vergaderingen belegd zijn, op wat plaats, en wat tijd? een zeer aanmerkelijk stuk der eerwaarde Oudheid: dan geeft hy de reden en oorzaken, waarom het te Roome de gewooonte was, die uit te schrijven, byzonderlijk de * Comitia Curiata. Op deze volgen de * Comitia Tributa, even als | |
[pagina 242]
| |
de voorste behandeld. Dog hier is hy niet spaarzaam in de redenen te melden waarom de laatste gehouden wierden, en verscheide voorvallen daar omtrent. Onder andere vind men, hoe het den Amptvryers vry stond, geld aan de Gemeente uit te deelen, om daar door haar gunst te verkrijgen: dog wanneer zy dit deden, past een leerling der Oudheid te merken. Op den dag van de vergaêring waren de Kuipers gewoon hunne banden vast te leggen, een ygelijk met zijne vrienden en aanhangers. Zy streelden en fleemden kleinen en grooten, om de meeste stemmen te zamelen: zy spraken zoo mooy als zy konden, en vatteden het volk, dat hun dienst konde doen, by de mouw, verzoekende haar gunst; waar van daan het woord Ga naar voetnoot*Prensare in die gelegentheid een eigen woord is geworden. Hoort eens, Regeerzugtige, die zoo gaarne op 't kussen zit, hier valt my een historitje onder de pen, waar uit gy moogt leeren in uw kuipen voorzigtig te wezen. Ga naar voetnoot†Scipio Nasika, staande na zeker Overheids-ampt, greep, ten dage der verkiezing, een boer by de hand, die voor rekening van zijn Gilde, gekomen was om te helpen stemmen, en, voelende dat zijn hand hard vereelt was, zeide hy spotswijze tot den boer, hoe? bestemaat, gaat gy op uw' handen? Deze boertery stond Nasika dier, want het Gilde der Boeren nam dit als een verwijt van armoê op, en stemde een ander. Dat is daar van. De naaste aan dezen is [Nicolaus Gruchius de Comitiis Romanorum] | |
[pagina 243]
| |
Nikolaas Gruchius van de Volkvergaderingen der Romeinen, die met de voorgaande wel het zelve veld afloopt, dog egter in zulker voegen (laat het zonder de anderen te verongelijken gezegd zijn) dat hy niets onafgedaan laat steken. Hy brengt alles op 't tapijt, wat zijn voorwerp kan vereischen, en doet 'er volle opening van. Zijn werk, in drie boeken gedeeld, handelt van de Ga naar voetnoot*driederley Volkvergaêringen, yder in een boek: dog vermits hy van deze drie op eene en dezelve wijze spreekt, zal 't genoeg zijn, denk ik, om geen onnoodige herhaling te doen, daar van teffens te gewagen. Elk der boeken verdeelt hy wederom in zes hoofdstukken, welker eerste ontdekt, wat dusdanig een byeenkomst des volks was; want dat ze in 't Latijn of Centuriata, of Tributa, of Curiata geheten wierden, was alleen naar de wijze van de beroeping: als of men het volk by Benden, by Gildens, of by Ga naar voetnoot†Kerspelen, liet stemmen. Dewijl nu deze drie niet altemaal op een en dezelven tijd zijn ingesteld, word haar eerste opkomst en de reden van haar instelling uit de Oudheid nagevorscht, en te gelijk aangewezen het onderscheid dat tussen d'een en d'ander was; om te verstaan wat 'er al in die groote t'Zamenkomsten verrigt wierd. In het tweede Hoofdstuk, beschrijvende de oorzaak waarom ze gehouden wierden, zien wy de hoogwigtige zaken, die daar te berde quamen; Overheids- en Priester- | |
[pagina 244]
| |
Ampten (met aanwijzing tot hoedanig een Vergaêring yder behoorde) 't Regt van Oorlog en Vrede, nevens de manier van die aan te kondigen; het maken van Wetten en Keuren, het doemen of vry spreken van een betigten Borger van Roome, enz. Want quam d'eene te zamen om van leven en dood te handelen, de tweede, had haar beurt om over geldboeten te vonnissen. Ziet hier dan ook, waardeerders van Oudheden, welke dagen bequaam waren om die Vergaêringen te houden, welke wederom niet; en zoo gy niet wat te dom voor uw kop zijt, zult gy met geen minder aandagt de bygeloovige grillen der Vorsten en Papen zien, als de listige streken van Staatkundige quanten, die wel eens een gehoorden donder wisten te verzinnen, als zy zagen dat het verhandelde niet naar hun zin zou uitvallen. Let ook op de personen, die de Ga naar voetnoot*Vergaêringen bywoonden, of om wat te verzoeken, of om over verzogte zaken en eisschen te stemmen: des gelijks op de Amptverzoekers, Candidati genoemd, naar het witte kleed dat zy aan 't lijf hadden; gy zult dat volk fraay beschreven vinden, hoe oud zy moesten wezen, naar yders bediening, hoe zy by de Roomsche Vroedschap wierden goed gekeurt, en hoe zy een aanzienlijken Voorspraak hadden, die hen by den Volke voordroeg: deftige Gedenkteekenen, die naarstige blokkers een vaste kennisse van de gansche Roomsche Overheid konnen byzetten. Slaat men de oogen op de Ga naar voetnoot†Wijze hoe 't in de Byeenkomsten | |
[pagina 245]
| |
toeging, daar kuipen de Verzoekers door hun zelven, en door hunne Voorspraken, daar stemt het Volk, en 't is van geen klein gewigt tot de verkiezing, dat in 't stemmen iemand de voorrang heeft: daar stemt het volk met Tafereelen, aanmerkelijk om haar gebruik: daar worden de stemmen vergadert: kort om, daar staan alle de Bedienden. Wy moesten niet vergeten, op wat Plaats deze drie Vergaderingen gehouden worden. Altijd quam het volk op een byzondere plaats by een, niet d'eene hoop hier, d'ander hoop daar; 't zy dan op het veld van Mars, op de Mart, of in een Renbaan, en elders, alwaar de verzamelde menigtens zig verdeelden in Benden, Gildens en Kerspelen. Dan ging elk in zijn afgezonderde plaats, Ga naar voetnoot*Ovile genaamd, die yder een brugge tot byzonder gebruik had, daar zy hunne tafereelen kregen, en tot het stemmen toetraden. Van den Tijd valt dit te zeggen, dat de dagen der Vergaderingen gemeenlijk waren Mart-dagen, dog niet alle; de Roomsche Overheden, kleine en groote, wierden niet altemaal op een en den zelven tijd des jaars verandert: ook heeft men, naar voorvallende gelegentheden, d'eene of d'andere Vergaêring buiten 's tijd belegd gezien. Hier eindigde de Hooggeleerde Gruchius zijn werk, maar dewijl Sigonius, van ons hier vorens gelezen, in zeker Ga naar voetnoot†boek wegens twee byzondere zaken van hem verschilde, wierd de | |
[pagina 246]
| |
Man bewogen tot het volgende t'zijner verdediging te schrijven, 't welk is [Gruchii responsio ad binas Sigonii reprehensiones] Gruchius antwoord op tweederley berispingen van Sigonius. Het eerste verschil was, of, sedert den tijd dat de Koningen te Roome de schop kregen, alle de Overheden in tweederley Volk-Vergaêringen gekoren wierden; de gene die van Raadsheerlijken Stamme waren door de Byeenkomsten by Benden en Kerspelen, die van de gemeenen man door de Byeenkomsten by Gildens en Kerspelen; zulks dat de laatste het bedrijf der eerste konden vernietingen. Sigonius, die dit gevoelen van Gruchius, uit zekere plaats van Cicero opgevat, had tegengesproken, word in dit werk wederlegt: zoo nogtans, dat Gruchius de prijswaardige zedigheid van Sigonius erkent, en zijn voorbeeld wil navolgen. Beide houden zy de plaats in Cicero, en de gansche zaak, by gebrek van andere oude schriften, zoo duister te zijn, dat men naar de waarheid moet spitten en delven. Hun tweede geschil is, over de Wet of Keure by Kerspelen gemaakt. Gruchius oordeelde dat by dezelve allerley Overheids-ampten wierden vergeven; Sigonius bepaalt die alleen tot het Krijgsbewind: en dit is het, waar tegen Gruchius zig aankant. Sigonius zweeg niet, maar antwoordde op zijn beurt met een | |
[pagina 247]
| |
[Posterior cum Gruchio disputatio de binis Comitiis & Lege Curiata] Later betwisting tegen Gruchius over de tweederley Volkvergaderingen, en de Keure by Kerspelen gemaakt. Daar in houd hy zijn zeggen staande, en sterkt het met verscheide Schrijvers. In de wederlegging van Gruchius krijgt ook de plaats van Cicero eenen geheel anderen zin. Op dezelve wijze handelt hy met de meergemelde Keure, en toont nog ettelijke geschillen, onder het schrijven toegevloeid. Gruchius, hier door geraakt, vat wederom het schrijfgeweer in de hand, en maakt een [Ad posteriorem Sigonii disputationem Refutatio] Wederlegging van Sigonius later Betwisting. Dog hier is nu die beloofde zedigheid vergeten, en de pen meer als eens al vry wat scherp gespitst, om een tegenspreker te overtuigen. Hy, doorgeleerde Oudheids-kenner, keert het pleitgeschil om, en spreekt thans eerst van de Keure, daar het wel meest op aan komt; en wat men verstaan moet door Imperium habere [Gebied of gezag hebben] 't welk Sigonius tot Krijgs-gezag alleen wilde t'huis brengen: met alles wat behoort tot het onderzoek van die Overheden, welke ook Krijgszaken waarnamen. Van de tweederley Volkvergaderingen handelt hy laatst. | |
[pagina 248]
| |
Sigonius, dus in den baard gevaren, schreef eindelijk dat werk [De Lege Curiata &c.] van de Keure by Kerspelen gemaakt, en herhaalt daar in het gansche werk van de grond af. Hier vind men beider gevoelen dien aangaande, en wat de woorden [Magistratus] Overheid, en [Imperium] Gebied of Bewind, dog met onderscheid, in de Schrijvers van oude Roomsche historie en Staatszaken beduiden: zonder dat die groote geschil-vraag vergeten word, uit welken hoofde de Oppergezaghebbers en andere Regeerders het Bewind over Krijgszaken hadden? Dit Word door allerley Standspersonen, met geleerde ophelderingen van gedenkschriften, uitvoeriglijk aangetoont. Maar men zou dit wel beu werden. Ik keere my voor de derde maal tot Ga naar voetnoot*Paulus Manutius, wiens Schrift [De Senatu Romano] Van de Roomschen Raad het laatste op een na is der gener, die dit eerste Stuk der Roomsche Oudheden vullen. A. Manutius gaf deze bladen na zijn 's Vaders dood uit: en zekerlijk verdienden ze het ligt te zien, want daar in word verhandelt, wat 'er van die Groot- | |
[pagina 249]
| |
agtbare oude Vroedschap der Romeinen, van haar eerste grondlegging tot haar vollen stand, te zeggen valt; en om welke reden zy die Waardigheid verloren. Haar plaats, tijd van vergaêringen, wijs van stemmen te vergen en te uiten, en de verdere omstandigheden staan nettelijk geboekt. De Raadsbesluiten sluiten het werk; dog dat heeft nog een aanhangsel, eerst van een deel Schrijvers die zig op eenige plaatsen over die zaak geuit hebben, daar na van de benaming der dagen by de Roomers, en eindelijk een verklaring van den Oud-Roomschen Almanach. De laatste Schrijver is Joannes Sarius Zamoscius, die ook twee boeken van den Roomschen Raad heeft geschreven. In het eerste verklaart en beschrijft hy het woord Senatus [Raad, of Vroedschap] en dit zoo wel als in het tweede is hy 't in velen met Manutius eens, niet min geleerdelijk, en zelf uitvoeriger, de zaak ondertastende. Agter alle de vorensgemelde stukken volgen eenige Ga naar voetnoot*Byvoegsels en Veranderingen, die in Sigonius Werk, de Parijsche druk van 't jaar 1572, boven alle andere uitgiften staan, niet alleen vele, maar ook zeer gewigtige, welke des Schrijvers gevoelen ontwinden; voornamentlijk omtrent de zaken, waar over daar na tussen hem en Gruchius zoo veel en zoo geleerdelijk geschreven is: zelfs word het eerste boek met een geheel hoofdstuk van de Zegepralingen vergroot. Behalven een bequamen Bladwijzer van Woor- | |
[pagina 250]
| |
den en Zaken zijn in dit eerste stuk vier Printverbeeldingen. d'Eerste het afbeeldsel dan den Heere Grevius. II. Van de Stad Roome. III. Van 't Roomsche gebied. IV. Van de Roomsche Keizers. Einde. van het Uittreksel van 't eerste stuk des Thesaurus Antiquitatum Romanarum. |
|