De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 172]
| |
Memoires de Messire Jean Baptiste de la Fontaine, Chevalier, Seigneur de Savoie & de Fontenai, Brigadier & Inspecteur General des Armées du Roy.Dat is, Gedenkschriften van den Heer Jan Baptist de la Fontaine, Ridder, Heer van Savoy, en Fontenai, Bevelhebber en algemeen Opziener van des Konings heirkragten. Te Keulen by P. Marteau 1699. in 8. 31 bladen.
HEt is niet zonder reden, dat men in een voorberigt voor dit werk den lezer niet durft verzekeren, of het een Roman is, of een Historie: want zelden las men een boek, waar in zoo veel voorkomt dat door de veelvuldige omstandigheden naar waarheid gelijkt, en waar van misschien ook een groot gedeelte waaragtig is; wederom zoo veel, dat niet hooger als voor verdigtsel praat moet werden opgevat. De Schrijver (hy mag wezen die hy wil, en hy mag voor Jan Baptist de la Fontaine willen spelen, of waarlijk de man zijn) belijd althans te Parijs in de Bastille te zitten, ter zake dat hy, ten tijde van den laatstgeeindigden oorlog, tussen Engeland en Vranktijk een weêrzijdsche Verspieder geweest zijnde, aan 't Fransche hof in ongunst van den Rijksdienaar Louvois geraakt, en | |
[pagina 173]
| |
verdagt van ontrouw was geworden. Van alle marten weêrgekomen vertelt hy zijn bedrijf, van jongs af gepleegd, in Vrankrijk, in Engeland, in Holland, in Brandenburgerland, in Muskovien; en wel in verscheide bedieningen, ommegang met Vorsten en Grooten, en byzondere verwisseling van levensstaat, al t'zamen uitleverende verschot van gevallen, onder welke sommige van dien aart zijn, dat ze hem lichtelijk aan de galg hadden konnen helpen. Hy noemt grooten en kleinen, die hy alomme gekent heeft, by hunne regte namen, en hoedanigheden, hy ontveinst niet, hard Pausgezind te wezen, hy toont kennisse te hebben van het voornaamste dat 'er onlangs onder de Christen Vorsten omging, hy verzwijgt zijne ligtmisseryen niet; en, om meer woorden te sparen, hy geeft voor, dewijl hy nu gekerkerd zit, en geen hope van verlossing heeft, dat het hem raadzaam scheen deze zijne gedenkschriften uit te laten gaan, op dat het rugtbaar werde, dat hy in al zijn handel van verspieden het belang van zijn Vaderland Vrankrijk heeft waargenomen, en voor zoo verre geen verrader zal sterven. Nu denkt hy om God, en belijd zijn menigvuldige zonden, welke veel zwaarder straffen, dan die hy lijd, verdient hebben: maar voor zoo veel de wereld aangaat, verklaart hy voor zijne kinderen en goede vrienden, by aldien 't hem opgelegd is in de Bastille te moeten sterven, dat hy daar onschuldig zal gestorven zijn. Der velerley gebeurtenissen, die zeer waarschijnelijk voorkomen, zoude iemand voor wis, en waaragtig houden, welke op de 132ste blad- | |
[pagina 174]
| |
zijde een aanvang neemt. Ik meine het verhaal, dat hy doet van zeker geval, hem alhier te Rotterdam, en in 't overvaren over de Maas na het Tolhuis, gebeurd: alwaar twee bootsgezellen een van zijne zes paarden zogten te ontstelen. Hy vertelt de zaak omstandiglijk, hoe hy zijn paard wederkreeg, wat hem voor onze Rotterdammer Overheid wedervoer, en verder zoo in de Delfsche schuit, als te Delft, en in den Haag. Wie zou twijfelen aan de waarheid eenes voorvals, eenvoudiglijk, en teffens in schijnbare byzonderheden, opgesteld? Echter heeft men hier, op 't lezen van dusdanige aanteekeningen, naauwkeurig onderzoek gedaan, om te weten wat staat men op den Schrijver konde maken: en men bevind, dat zulk een geval, als 't welk ons hier op de mouw word gespelt, te Rotterdam, aan de Maas, of by het Tolhuis, gebeurd te zijn, een loutere leugen is. Dit moet de prijs van meer vertellingen (om reden niet uitgetrokken) merkelijk doen dalen, by lezers, die tot alles wat hun voorkomt een korltje zouts van edelmoedigen twijfel gebruikten. |
|