De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Guiljelmus Cowper criminis literarii citatus coram Tribunali nobiliss ampliss. Societatis Britanno-Regiae per godefridum bidloo.Dat is, Willem Kowper, wegens boekschendery gedagvaard, voor de Vierschaar van de Ed. Achtb. Koninklijke Maatschappy in Engeland, door Govard Bidloo. Te Leiden by Jordaan Luchtmans 1700. in 4. 7 bladen.
DAar is het Statendom der Letterwijzen aan gelegen, dat ook dusdanige schriften, als welker een ons hier voorkomt, overal kenbaar werden: en 't was van ouds her de welverdiende straffe der genen, die een 's ander mans schrijfarbeid voor hun eigen werk uitgaven, dar zy in openbare boekzalen met scherpgespitste pennepunten digt geharpoent wierden. Men ziet, zelfs uit den titel van dit briefswijze geschreven vertoog, dat het den Schrijver ernst is, een die tegen hem misdaan heeft dus te vervolgen: dog op dat niet iemand misschien voorbariglijk oordeele dat 's Mans yver wat te verr' gaat, laat ons vernemen wat van de zaak zy. Als de zeer vermaarde Heer Bidloo voor drie | |
[pagina 70]
| |
jaren in Engeland was, en te Londen van 't Koninklijk Konstgenootschap met beleefdheid ontfangen wierd, verstond hy, dat Willem Cowper, Wondheeler aldaar, zijn Ontleedkundig werk, dat al de wereld kent, in 't Engelsch overgezet zou uitgeven. Om daar van 't regte bescheid te weten, ging hy, onder het geleide van den Ed. Heere Hutton, des Konings Lijfarts, den gezeiden Cowper aan zijn huis bezoeken, en vragen, of 't waar was, dat gy gehoort had. d'Engelsman antwoordde neen, want dat hy tot die onderneming te luttel Latijn kende. 'd'Ander gaf hem daar op te kennen, dat hy dat zelve werk op aanmaning van vrienden, en ten nutte der Geneeskonst, met vele betoogingen, en een wijdluftige beschrijving zoo der deelen, als der dierlijke huishouding, vermeerderd en opgeluisterd, zou laten herdrukken. Cowper prees zijn voornemen, en daar meê scheen dat uitgepraat. Maar de Heer Bidloo, weder in zijn Vaderland gekeerd, hoorde andermaal het zelve, dat hem te Londen gezegd was; weshalven hy aan Cowper een vriendelijken brief schreef; was hy van opzet veranderd, en stond hy het werk vertaald uit te geven, hy zoude het hem vryelijk uitten, want dat hy [Bidloo] verscheide nutte en merkwaardige byvoegsels had, noodig dat ze'r ingelast wierden. Ondertussen schrijft de welgemelde Hr. Hutton, dat het werk reeds onder de pers zweette, en in korten tijd stond uit te komen. De Hr. Bidloo laat dan wederom een brief na Cowper af gaan, met nader aanbod van hem te willen meê deelen, wat na 't uitgeven van zijn werk (nu zoo vele jaren geleden) ontdekt was, en waar van hy zelfs | |
[pagina 71]
| |
eenige byzonderheden aanroert. Ja hy toont zig in een derden brief ten uitersten verwonderd dat hem van alle kanten ter ooren komt, hoe zijn boek, door hem Cowper in 't Engelsch vertaald, vast onder de pers is, schoon hy 't mondeling ontkent te zullen uitgeven; daar nu reeds de Londensche Boekverkoopers Smith en Walfort met den Amsterdammer Boekhandelaar H. Boom wegens twee honderd afdruksels van de printen, die in 't werk komen, verdragen waren: derhalven verzoekt hy nogmaal, zijn opzet te mogen weten, belovende hem met alle rondborstigheid te zullen ontmoeten, schoon zy ganschelijk in gevoelen verschilden. Hy laat hem wijders van andere Engelsche Heeren, en Reizigers, begroeten, en tot het verzogte aanmanen, maar de Wondheeler geeft geen letter antwoord: en de Heer Hutten verstendigt middelerwijlen den Heer Bidloo, dat Cowper, van hem aangesproken, en berispt, t'onvreden was; dat hy zig tegen meer andere zoo had aangestelt, en dat des Heeren Bidloo's werk, in 't Engels door hem overgezet, nu als was uitgekomen, met de eige platen van den Hollandschen Latijnschen druk, weinig tot zijn eere, by geleerde luiden, enz. De Engelsche Boekverkoopers zwegen ook met voordagt, en gaven aan Boom reden van klagte. In 't jaar 1699, wanneer nu de Hoogleeraar Bidloo door goede vrienden een titelplaat van Cowpers boek gekregen had, schreef hy ten vierde maal wat scherper aan hem, en Boom aan de Londensche Drukkers, eissende een afdruksel, om te zien wat zy gedrukt hadden. Eindelijk ontfangt Boom het lang verwagte afdruksel, met een brief van | |
[pagina 72]
| |
Cowper aan den Heer Bidloo geschreven, waar in hy zig verontschuldigt, zoo hy best kan, wegens zijn halsstarrig zwijgen, en teffens verslag doet van zijn uitgegeven boek; ik wil zeggen, Bidloo 's boek; door hem naar zijn zinlijkheid verhutseld. Want, om het niet te zwijgen, de Engelsman, hebbende de vermeerderingen en verbeteringen, hem overvloediglijk van den Heer Bidloo aangeboden, versmaad, speelt voor Meester over des beroemden Mans uitgegeven werk, en printen, hy verflanst het, hy doet 'er af en by, en, met een woord gezegd, hy noodzaakt den Heer Bidloo dit schrift op te stellen, en daar in met klemmende taal te klagen over het stout bedrijf van Cowper, die niet veel beter als een Engelsche [High-way man] Roover hem het zijne heeft ontstolen; die zelfs de titelplaat heeft verandert, en zijn afbeeldsel in een 's anders plaats gestelt; die zig van andermans zweet bedient, en 't loffelijk gebruik, altijd by Schrijvers van een en dezelve wetenschap onderhouden, te jammerlijk geschonden heeft. Om dit met wat anders dan enkel zeggen te sterken, gaat de Heer Bidloo het herbakke werk in zijn samenhang, en gansche houding, van stijl, van letter, en printdruk, dog voor al van de verbeelde zaken, die tot de ontleding van des menschen lichaam, en deszelfs deelen, behooren, te pronk zetten, en brengt al het wanbedrijf van den Engelschman, onder het ontleedmes zijner penne, voor d'oogen van de Heeren der Koninklijke Maatschappy, die hy tot Regters kiest om over de ongehoorde arglistigheid, en roekelooze schendlust van een hunner medegenoo- | |
[pagina 73]
| |
ten, te vonnissen. Alles word betoogender wijze voorgestelt, waar uit een kenner van de deelen en vaten des menschelijken lichaams zijne bedenkingen nieuw voedsel kan geven. Onze wijdberoemde Ontleder, de misdaad van 't gequetste Letterheiligdom aangewezen hebbende, besluit zijn dingtaal met dat te hereisschen 't welk Cowper van hem geplondert heeft, en de gekorene Regters aan te moedigen, dat zy de wonden, die deze averegtse Wondheeler maakt, zullen hebben te heelen; dat zy zulk een schadelijk lid afzetten, en dien Vogel, op een 's anders plumaadje hoovaardiglijk braverende, wegjagen: zoo mogen alle dieven en beroovers van boeken voortaan afgeschrikt werden; en al wie roem in letteren zoekt, mag daar uit leeren, op een edelmoedige wijze het schrijfpad in te slaan. Lust en liefde tot letterwerk moet door geen schenders van vernuftige bladen geknakt werden. De uitspraak over dit geschil staat aan Mannen, zig des verstaande. |
|