De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Antiquitates belgicae, of Nederlandsche Oudheden, zijnde de eerste Opkomst van Holland, Zeeland, 't Sticht Utrecht, Overyssel, Vriesland, Braband, Vlaanderen, enz. Beneffens dier Landaarts Oorspronk, Voortgang, eerste Christendom, en wonderlijke Geschichten, te dier tijden, zoo in deze als in andere landen, voorgevallen, met konstprinten verciert. t' Amsterdam by Jakob Van Royen 1700. in 8. 15 bladen.ONze Landsluiden krijgen hier een boekje, met zeer veel zinlijkheid van den Drukker uitgegeven, waar in beknoptelijk vermeld staat het gene op den titel belooft word. Uit hoedanige Schrijvers, en door welke Liefhebbers van fraaije wetenschappen, het zijn geboorte en aanwas heeft gekregen, kan men in de Voorreden lezen. Zeven hoofddeelen maken het beslag van dit keurlijk werkje; en we hooren in het eerste zeer waarschijnlijke bewijzen van den lagen modderstaat, waar in de Nederlanden, thans zoo hoog gerezen, eertijds verzonken waren: ik wil zeggen, dat de laagste Nederlanden oulinks geen landen of venen, maar water en zee zijn geweest, of lage vlaktens, met zeewater bedekt. De groote laagte van sommige derzelver deelen | |
[pagina 40]
| |
geven daar blijk van, voornamentlijk die aan de Zee palen, als Holland, Zeeland, en eenige plekken van Braband, en Vlaanderen, daar het water op vele plaatsen hooger als de Zee is. Hier word niet gesproken van de Zondvloed, in Noachs tijd, dog van lang daar na, ik wete niet wanneer; gelijk 'er dog vele overstroomingen op het vlak van dit Aardklootje geweest zijn, zelfs als nu de hoognoodige bedijkingen met ongeloofelijken arbeid hier en daar gemaakt waren. In ons Vaderland leeren wy uit bevinding, de zekerste Leermeestresse, dat de vlaktens, die door de Zee tot haar gelijkheid zijn gebragt, ook zandig zijn, ten blijke van haren eersten aart, uit de Zeestranden oorspronkelijk zijnde. En om dit te bevestigen zal ik van alle redenen, hier by gebragt, alleenlijk te boek slaan, dat men in 't graven in d'aarde, een of twee vademen diep, op sommige plaatsen meer, op sommige min, ontallijke schelpen, en eenige groote Vis-beenen, vind. Zie hier het kort begrip van 't eerste hoofddeel. Nu moet een navorscher van 's Lands Oudheden geenzins denken, dat 'er niets anders te vinden is. Zagt wat. By deze algemeene voorstelsels, worden de byzonderheden van Holland, Zeeland, Braband, Vlaanderen, nevens vele plaatsen en steden, waar omtrent iets valt aan te merken, onder op den rand beschreven. Het staat dan vast, dat de platte deelen van Nederland in aloude tijden Zee zijn geweest. Zoo bestaat alles in wisseling, en wenteling. Daar mogelijk voorhenen land was, is nu Zee; | |
[pagina 41]
| |
en daar Zee was, is land. Op den ganschen Aardkloot word niets verloren, maar de dingen worden slegts van d'eene plaats na d'andere gebragt. In het tweede hoofddeel zien we, hoe de Zee, deze landen onttrokken, tot Land geworden is; wederom hoe het Eiland Albion (waar van Engeland een gedeelte is) eertijds met Vrankrijk was aan een gehegt, daar men het nu zoo merkelijk gescheiden vind: en dit alles word in breede omstandigheden van kantteekeningen uit den grond opgehaalt, om te betoogen, dat door de doorbrekingen der gezeide landen, de platte en effe Nederlanden, die te voren woningen der Vissen waren, nu in verblijfplaatsen van Menschen en Landbeesten verwisseld zijn. Dezelve stoffe word vervolgt in het derde hoofddeel, en wel voornamentlijk met een beschrijving van den oorsprong niet alleen der Engelschen, en Schotten, maar ook der Duitschers en Gaulen, thans Franschen geheten: wijders van den aankomst eeniger vrome Mannen (onder welke Willebord de voornaamste was) in de Nederlanden, toenmaals Neder-Saxen, tot aan de Schelde toe, die de inwoners derzelver van de Heidensche afgodery tot het geloof in Christus overbragten. Zeer merkelijk zijn hier wederom, gelijk doorgaans, de bygevoegde aanteekeningen van de Gothen, Wandalen, Swaven, of Zweven, Herulers, Gepiders, Markomannen, en Kwaden, alle en een yder in print vertoond, mitsgaders van de oude Teutonsche taal, en den opkomst zoo van de oude Fran- | |
[pagina 42]
| |
ken, als andere nieuwer volkeren, in Hoog- en Neêrduitschland bekend zijnde. Willebrord, of Willebord, met zijne medegezellen overgekomen (zoo ons in 't vierde hoofdstuk beschreven word) trok na Koning Pipijn, toen ter tijd Vrankrijk en deze landen beheerschende, na dat hy een wijl te voren Radboud, Koning van Vriesland, verdreven had. Hier hebben wy dan die oude historie van den stouten Radboud, die zig door Broêr Willebrord niet wilde laten Kerstenen, zeggende, liever te willen verhuizen na zijne Heidensche voorouders, die men hem vertelt had in de Helle te wezen, dan met weinige Christenen den Hemel te bewonen. Hier leeren wy de oude Saxische spraak, met andere vergeleken, desgelijks den godsdienst, en de goden der oude inwoonders van Hoog- en Neêrduitsland; daar dan de benaming der zeven dagen van de week, naar de zeven Dwaalstarren, bykomt: een benaming, die, maar een luttel in spelling veranderd, nu nog dezelve is met de Oud-Saxische, van meer dan over de duizend jaren. Deze zeven afgoden zijn in het vijfde hoofdstuk zoo konstig verbeeld, als beschreven, en met noodige verklaringen op den rand kenbaar gemaakt. Onze Voorouders zaten in de duisternisse van den Heidenschen godsdienst tot het zevenhonderdste jaar na Christus geboorte toe. Hoe de voorgemelde Willebrord hen bekeerde, word uitvoeriglijk aangewezen. Het zesde hoofdstuk word gevult met een verhaal van den voortgang, die Willebrord, en zij- | |
[pagina 43]
| |
ne elf medebroeders, Monnikken van Benediktus orde, in 't prediken der Euangely-leere gemaakt hebben. Voor al is het lezenswaardig om de nette beschrijvingen van ettelijke plaatsen, die in deze landen oudheidshalven achtbaar zijn, als daar is de Abdy van Egmond, en Egmond op den Hoef, de grond en 't overblijfsel van de Kapelle der Lieve Vrouw te Runksputten, anders ter Nood, te Heiloo in Oesdum (ik heb 'er eens uit nieuwsgierigheid geweest) anders Oesduin, een groot half uur van de zoo genaamde Willebrords Put gelegen: ik zwijge 't huis te Brederode, 't huis te Kleef, en meer andere vervallene, of herbouwde huizen; zelfs Utrecht, Haarlem, Alkmaar, en Willebrords Uiterste Wille, uit het Latijn overgezet. Met een vertoog over de geschiedenissen, die tot het begin en voortzet van den Christelijken Godsdienst in en omtrent deze landen behooren, neemt het zevende of laatste hoofdstuk een aanvang, en het word besloten met de historie van 't leven en dood van Karel de Groote, best aan zijn Franschen naam Charlemagne kennelijk. Men zegt dat de Saxen, menigmaal van de Franken overwonnen, het Christen-geloof dan eens aannamen, dan weder verwierpen, tot dat zy eindelijk, den oorlog wars zijnde, met hunnen Oversten Wittekind van dezen beroemden Vorst in 't 785ste jaar na Christus komst genadiglijk ontfangen en met een vaster band tot het omhelzen van 't Christendom verknogt zijn. Een welgeschikte Bladwijzer toont den lezer in een oogenblik verschot van fraayheden. |
|