De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijSalomons Prediker, ter betooging van de ydelheid des Werelds, en 't bestendig goed van Gods huis, kortelijk ontleed, duidelijk uitgebreid, schriftmatig verhandeld, en toegepast; met een Voorberigt over deszelfs Samenhang door Johannes Smith, Bedienaar des H. Euangeliums te Amsterdam. t' Amsterdam by Gerard Borstius 1699. in 4. 97 bladen.Eigen naarstigheid was het, die den Heer Smith aandreef, om ons onlangs den Brief van Jakobus zoo gelukkiglijk, naar de gelegentheid en voorvallen van den tijd, waar in de Joden en Christenen zig toen bevonden, uit te leggen, en vele zaken te verligten, die voorhenen niet al te klaar waren. Dezelve beweegt hem, tot nut der Minnaren van Gods Woord, thans de verklaring van Salomons Prediker by de hand te ne- | |||
[pagina 27]
| |||
men; en dat ze hem niet min dan de eerste zal gelukken, daar op mogen we staat maken. Al wie maar eenige kennis heeft van Schrijvers, die de Schriften der Profeten en Apostelen te verklaren ondernamen, weet wel, dat de Prediker nooit was onder den rang der boeken, waar over meest geschreven wierd. Geen wonder, voorwaar. Men zag 'er zulk een gebergte van zwarigheden in, zulk een gapenden zin op sommige, zulk een vremden op andere plaatsen, dat vele niet wisten hoe z'er mouwen aan zouden stellen. Hoe? Salomon sprak somtijds zoo plat uit, naar 't scheen, op de wijze der hatelijke Epikuristen, dat men naauwlijks kans zag om den wijsten Koning in de agting te bewaren, die hem als een Goddelijk Schrijver op den lijst der Kerkwettige boeken toekomt. Onder 't Jodendom vond men Leermeesters, zoo deze Schrijver meld, die dit boek voor Apokrijf hielden, op dat ik met dat bekende woord spreke, dewijl zy meinden dat deszelfs inhoud tegen malkander aanliep, ja 't een het ander om verr' stiet. Kort om, dit Predikschrift was zwaar en duister. Zoo oordeelden Delrio, Pineda, Mercerus, Lavaterus, en Gejerus. Huig de Groot, met regt van Smith voor 't wonder van Hollands geleerdheid te boek gezet, wilde het voor geen vrugt van Salomons akker aannemen, hoewel de geleerde Huët en Kalovius hem daar in tegen vallen; by den eersten van welke my te binnen schiet gelezen te hebben, dat Luther in zijne Ga naar voetnoot*Disch-redenen des wegen dus slordig spreekt. | |||
[pagina 28]
| |||
Dit egter wederhield den Heer Smith niet. Edele vernuften worden door zwarigheden opgespoort, en die strekken haar een wetsteen. Hy nam dan voor, meest op de zaken, in dit boek vervat, te denken, en zoo veel niet op deszelfs schrijfwijze: ook zijn schrift niet uit te breiden met een lengte van verscheide gevoelens, 't welk anders menigmaal geschied, en een werk braaf zwellen doet, der mate, dat 'er ten minsten een groot boek aan den dag komt, al is het nog geleerd, nog zinrijk. Zinspelingen waren van des Schrijvers zinlijkheden niet: niet, om dat de Oude meest daar heen willen; want al wat oud is, is by hem niet quaad, of al wat nieuw is, om dat het nieuw is, geen hair te be- | |||
[pagina 29]
| |||
ter: maar om dat men den regten zin der Bibeltaal met al dat zinspelen verliest, en genoegzaam tot spel en spot maakt. Zekerlijk, die zijn verstand daar in toont, heeft niet veel uitgewerkt, maar schreef nutter niets, of anders. Daar de H. Geest voorgaat, volg Hem daar, en gy zult wel doen, naar 't ernstig berigt, dat u hier word gegeven, of anders hou u stil, en zijt niet wijs boven 't gene men behoort wijs te wezen. Deftig! Die zoo Gods Woord wil uitleggen, dat hy schrijve. Nog is 'er iets, dat deze Godgeleerde Man in dit zijn werk niet gedaan heeft: dat is, hy zal u geen Woordenboek in de handen stoppen, daar gy een verklaring van Salomons lessen wagt, nogte u moê maken met te gaan navorschen, waar, waarom, wanneer, en hoe, dit Boek is in 't ligt gekomen. Daar is eenmaal waters genoeg (papiers meine ik) om vuil gemaakt: nadien het laatste zoo veel als 't eerste is: louter gis-werk, en anders niet. Gy vraagt my nu al, lezer, wat heeft de Man dan gedaan? Hoor. Dat noodigst diende. Hy geeft u een nette Ontleding, en daar toe porde hem een groot Uitlegger van dezen tijd, wiens woord was Ga naar voetnoot*Hic liber citra Analysin recte intelligi nequaquam potest. Daar op volgt een uitbreiding, zijnde een wijze van verklaren, die veel ligt geeft, en van geleerde Mannen onzen Man en Leeraar zeer geraden is. Dan krijgt gy een beknopte uitlegging van den Text zelf, met een Toepassing, niet zoo lang, dat ze verveelt, nog zoo kort, zoo dor, | |||
[pagina 30]
| |||
zoo mager, dat het u nauwlijks der moeite waardig is om 'er den mond aan te zetten; maar die wel verdient, dat men ze lezen, en kaauwen mag: en, boven dit alles, wel zoo geestrijk, dat men zig voelt gedrongen tot het DOEN. Verklaring nu en Toepassing beide, dog d'eerste wel meest, is niet ongevoegelijk opgecierd met getuigenissen, uit der Heidenen schriften ontleend. En waarom zou ze niet? De zaak eist het, en Salomons lessen worden daar door of nader verklaart, of bet aangedrongen; te weten, als men hoort, hoe dat gene, 't welk hier als noodig of heilzaam, of als leelijk, zot, en ergerlijk, word voorgedragen, ook elders zoo voorkomt.
Zie daar, lezer, 's Mans opzet, en hier zou ik mijn uittreksel konnen afbreken, om dat u genoeg te verstaan is gegeven, dat gy uw tijd niet beklagen zult, dien gy aan 't lezen en herlezen van dit werk te kost legt. Maar om dat de menschen somtijds wat vies, en by dezen tijd, waar in zoo veel geschreven word, wat kiesch en keurig vallen, zoo wil ik my des arbeids wel getroosten, om u nog wat nader berigt te geven, dewijl zulk een boek als dit is juist alle dag niet voorkomt. 't Is hier geen gissen, maar zeggen, met klem van bewijs. 't Is geen schermen in 't wild, hier heb ik u, daar verlies ik u, maar een Noord-Hollander zal-met zijn kraft-taal zeggen, dit 's op den Man an: dit 's raak. De Heer Smith dan stelt zig voor, Salomon, als een bedaagd Man met zijnen jongeling aan de hand te zien: en de Text leert hem, dat hy niet mistast. Dien Jongeling leid hy door de wereld, | |||
[pagina 31]
| |||
met een oogmerk, om hem te toonen DAT HET IN DE WERELD AL YDELHEID IS, EN QUELLING DES GEESTS. Dit gaat zoo niet toe, of de oude Wijzaart staat wel eens wat stil, en geest onderrigting over 't gene reeds gezegd was, of trekt 'er gevolgen uit. Dus naderen zy ten Heiligdom. Daar leert hy hem, met welk een eerbied hy dat hebbe te betreden, en hoe zig daar te dragen, in bidden, hooren, doen, en betalen van beloften. Daar meê loopt dit eerste stuk ten einde. Uit dit alles dan, dat in deze vier eerste hoofddeelen verhandeld is, maakt onze naauwkeurige Schrijver dit besluit op: Een Wereld, waar over men in 't algemeen moet uitroepen, dat zy niet is dan enkel ydelheid, 't welk door gemeene redenen word bevestigt, waar van het voornaamste (en dat is immers de Wijsheid) ook ydelheid is: Een Wereld, waar van ook ydelheid is, dat aan de vijf zinnen zou behagen, uitgenomen dat het een en 't ander zijn gebruik heeft in het tijdelijke: Een Wereld, die den mensch geen voogd laat van zijnen arbeid, en al wat daar van komt, om dat ze aan een Wet en Voorzienigheid is gebonden; Een Wereld, daar 't al boos is, en bedorven, tot de Gerigts-oefening toe: Een Wereld, daar 't al sterft wat 'er is, en buiten 't Heiligdom maar een algemeen Sterfhuis word gezien; die nog daar by een woestijn, een jammerpoel, is, een Slangenhol vol nijd en spijt, en voor een gierigaaart een vrywillige dog ellendige gevangenis; ja Een Wereld, daar zelfs geen Koning zijn genoegen vind, zulk een Wereld kan niemand gelukkig maken. Dit is het voorstel. | |||
[pagina 32]
| |||
De bewijzen zijn in de vier eerste hoofddeelen. Zoo moet het Besluit dan vast gaan. De dingen worden naar haren eisch ontvouwt, opgeheldert, en bewezen, de Text-woorden vergeleken, en daar in toont de Amsterdamsche Kerkredenaar, dat by hem een goede schat is, waar uit hy oud en nieuw hervoort brengt. Alles op te halen is onnoodig. Een zoeker van Godgeleerdheid taste maar toe, hy zal niet mistasten: byzonderlijk als hy nu, de de wereld agter den rug hebbende, en tot het Heiligdom gekomen, daar in treed. Daar hoort men handelen van Gods huis, en van die bekende plaats uit de Ga naar voetnoot*Handelingen der Apostelen, daar de onbekende God voorkomt, na dat Paulus gezegt had, dat de Godheid niet woont in tempelen, met handen gemaakt, enz. Onze Leeraar neemt dien schijnstrijd weg, en toont, waar men allereerst gewag vind van Gods huis; hoe de Tabernakel van Mozes daar voor wel genomen word, daar na Salomons Tempel, welke onder zijne gebouwen mag getelt werden. Dezen hoort men noemen αγιον κοσμικον [een wereldsch, of liever een cierlijk, Heiligdom] om dat het al goud was wat 'er blonk. Maar nog lustiger is 't, het Heiligdom van dat heiligdom te zien; 'k wil zeggen, daar word aangewezen, dat alles zag op JEZUS CHRISTUS, dat Ga naar voetnoot†Heilige, dat uit Maria geboren zou werden. Zijn lichaam word een Ga naar voetnoot+Tempel genaamt, en in Ga naar voetnoot‡Hem woonde de Volheid der Godheid lichamelijk. Dit vind men hier in 't breede: ook, hoe dat | |||
[pagina 33]
| |||
Heiligdom de Gemeente verbeeldde, en zoo word verklaart Ga naar voetnoot*het Huis des levendigen Gods: ten laatsten hoe door dat Huis is afgeschaduwd den Hemel. Treffelijk is de behandeling van de woorden Ga naar voetnoot†Mijn Heiligdom zult gy vreezen. Niet minder die van de eerste Christen-kerken, d'aanmerking over een plaats in den Ga naar voetnoot+Brief aan de Hebreen, en het woord επισυναγωγη, waar uit beweert word, dat de Christenen een andere plaats, en anderen tijd, gehad hebben, dan de Joden; vermits dat koppig volk de brekinge des broods, de aalmoessen, en den dienst der Diakonen in hare Synagogen niet zoude gedult hebben. Ik scheid 'er af, om dat het buiten mijn bestek mogt loopen. Nogtans kan ik de gedagten van den Heer Smith niet ongerept laten over het bewaren van den voet, daar wy ook van 't sparen van de voeten lezen, en hoe God Ga naar voetnoot‡bewaart den voet zijner gunstgenooten, van Ga naar voetnoot§'t spreken met den voet, van 't uittrekken der schoenen, eer men tot het Heiligdom quam, van Ga naar voetnoot*'t geven van de hand. enz. Dog hand van de bank. Wie nader wil weten, wat hier al meer gehandelt werd, die kan den Bladwijzer naslaan: daar zal hy vinden woorden, zaken, en texten, aangeteekend. |
|