De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Fasciculus decimus Opusculorum, quae ad Historiam & Philologiam sacram spectant, in quo continentur XLIII. Leichnerus de tempore Magorum. XLIV. Mede Triga dissertationum Ecclesiasticarum. XLV. Capellani Mare Rabbinicum infidum. XLVI. Lydii Coena Dominica Literatorum. Omnia doctorum Virorum judiciis recensita & concinnis indicibus aucta.Dat is, Het tiende Bondeltje der Werkjes, die tot de Historie en gewijde Taalkunde behooren. Waar in vervat worden, 43. Leichnerus van den tijd der Wijzen uit Oosten. 44. Mede's Drietal van Kerkelijke Vertoogen. 45. Kapellaan's ontrouwe Rabbijnsche Zee. 46. Lydius 's Heeren Avondmaal der geletterde. Alles naar 't oordeel van geleerde Mannen overgezien, en met nette bladwijzers verrijkt. Te Rotterdam by Pieter Vander Slaart. 1700 in 8. 37 bladen.
VEel wist ik hier te zeggen, zoo 't my lustte, van de schoonheid der letterpaarlen, waar | |
[pagina 17]
| |
mede de wijzaarts hunne vernuften opcieren; hoe dezelve van onvermoeide zoekers alleen gevonden werden, somtijds uit den drek geraapt; 'k wil zeggen, wanneer men die zelfs omzwagteld ziet met beuzelingen, die geen lezens waard zijn, somtijds verborgen in diepe schuilhoeken, daar ze Zon nog Maan zien, gelijk men zegt, en slegts voor weinige geleerde toegankelijk. Dog wat zoude het besluit zijn? Dat de Mannen, die dusdanige kleinoodien uit de duisternisse doen herboren werden, dank verdienen. Letterkenners, gy hebt 'er uw keur van, of gy den Samensteller van de Bondeltjes, die dit tiende te voorschijn brengt, wilt danken, of niet. Mijn beurt is het, u kortelijk te berigten, welke werkjes daar in te vinden zijn. Naar den rang het drie en veertigste, en in dit stukje het eerste, ziet gy de bladen, die Leichnerus van den tijd der komst van de Wijzen uit Oosten schreef. Hy, een Arts van beroep, vatte dit werk aan, en stelde, dat het al vry laat was, wanneer deze wijze Japhets nakomelingen den GEBOREN KONING DER JODEN quamen begroeten: met byvoeging, door wat reden in 't Oosten kennelijk was, dat aller Volkeren Koning in 't Jodenland moest geboren werden, ep op wat tijd de zeldzame Starre verschenen is. De gemelde Wijzen [MAGOI] quamen of van de einden of ten minsten uit het midden van Persiën. Zy waren geen Koningen, nogte uit Arabiën gekomen; en uit Herodes onderzoek vloeit, dat hun komst lang na Christus geboorte is geweest. De Schrijver heeft zijne gedagten, of ook eenige Joden zig by de Per- | |
[pagina 18]
| |
ziaansche Starrekijkers, tot de aanbidding, of begroeting, gevoegt hebben: waarom Herodes door de Harders, door Zacharias, door Simeon, en andere vrome zielen, niet zoo wel opgewekt wierd om na dezen Koning te zoeken, als door de Wijzen: op wat tijd Jozef en Maria met het kindje na Egypten vloden, hoe lang zy daar gebleven zijn, en waar ter plaatse wedergekeerd. Het staat by hem vast dat de Wijzen niet aangekomen zijn, voor dat Maria ter zuivering in den Tempel was geweest, en hy toont, wat nut het aanbrengt, deze dingen naauwkeuriglijk te verstaan. Zijn gansche inzigt is, den juisten tijd hunner komste te weten, die zoo vroeg niet zal geweest zijn, als andere Schrijvers willen. Van den Duitscher komen wy tot den Engelsman Mead, aanwijzende voor af, hoe velerley zaken heilig worden genaamt, en wat eigentlijk Ga naar voetnoot*opzigtelijke heiligheid is. Wy weten wel, hoe grooten eerbied de Engelsche Kerk voor gewijde plaatsen en personen heeft; wel te ververstaan van hunnen aanhang: de Bisschoppelijke, meine ik, en zegge'r dit by, om dat Mead een Onderpriester van den Bisschop van Eli was. Dewijl, volgens zijn stelling alle heiligheid, in personen en zaken, van God is, hooren wy hem eerst verklaren, welke heilige personen en zaken onder de Wet, welke onder het Euangely, waren, daar na oplossen de tegenwerpingen, die tegen de heiligheid der Leeraren onder het N. Testament gemeenlijk worden ingebragt; ook tegen de heilige dingen: by welke gelegentheid de Hebreeuwsche offergave | |
[pagina 19]
| |
[Korban] en de [Teruma] te berde komen, waar van niet de laatste, maar wel de eerste, stond vernietigt te werden. Wy konnen hier ook zien of, en hoe verre, de Kerken heilig zijn, en, na een onderzoek eerstelijk of de Aartsvaders, dan of de eerste Christenen ten tijde der Apostelen, Kerken gehad hebben, de tegen werping van Gods alomgaande jegenwoordigheid daar tegen opgelost. Dat is het eerste van des mans kerkelijke verhandelingen.
De tweede is bezig omtrent de Ga naar voetnoot*eerbiedigheid voor 't gewijde. Men leere dan wat die is. Ze is of godsdienstig, of heilig, of borgerlijk. Hy handelt alleen van de eerste, en hoe die verrigt, hoe die ontwijd werd. Deze is men schuldig aan heilige zaken, zoo ons 't vierde Gebod leert; waarom hier ook de eerste tafel van de Wet verklaart word. Deze moet inwendig en uitwendig geschieden, met den mond, met het gelaat. Gelooft iemand niet dat 'er thans heilige plaatsen zijn, nogte dat men de Kerken moet vercieren en kostelijk opbouwen, hy zal hier andere taal hooren, en zijn gevoelen wederlegd vinden. De derde behelst een voordel, of in den dobbelsteen het lot is. De Schrijver betuigt, dat zijn voornemen geenzins is, het spel, waar in hy groot misbruik ziet, aan te raden: desgelijks dat hy daar van niet spreekt, om dat hy een lief hebber van 't spel is, verzekerende dat hy 't nooit oeffent, ja den loop van 't spel naauwlijks verstaat, maar dat hy alleen het vooroordeel tegen het lot, dat daar in op een byzondere wijze zou zijn, | |
[pagina 20]
| |
poogt weg te nemen. Het komt 'er dan op aan, wat eigentlijk het LOT is (want het spel zelf kan geen lot wezen) wat daar in gevallig, of Gods bestier is; niet in het algemeen, want zoo bestiert Hy alles, maar in het byzonder. Hy besluit, dat het werpen van dobbelsteenen geenzins voor loten is te rekenen. Van het aanhangsel, Ga naar voetnoot*heilige brokken genaamd, zal ik by voorraad zeggen, dat het een woordziftende Verklaring is van verscheide Schriftuurplaatsen, niet volgens den rang der boeken, in den Bibel geplaatst, maar zoo als ze den Schrijver voorkomen: een stukje werks, waar in vele Oudheden van de H. Schriften verklaard staan. 'k Mag de voornaamste van die slegts optellen, om den leeslust van sommigen aan te voeden. In het Oude Testament zijn zoo wel Ga naar voetnoot†verschillende lezingen, als in het Nieuwe. De Verwoesting van den Tempel, en welke teekenen zouden voorgaan. Wanneer het Rijk des Geests [NB] is begonnen, wanneer het Rijk des Zoons. Een verklaring van 1 Kor. 8. 5. Waarom Johannes in zijn Euangelische historie niet een woord van Jeruzalems verwoesting rept. Petrus eenigerwijze een voorbeeld van den Antichrist. Hoe de Joden d'Afgoden onteerden. Als de Apostelen van 's werelds einde spreken, wat zy daar door verstaan. Christus in Herfstmaand geboren. | |
[pagina 21]
| |
De zeven Kerken in d'Openbaring zijn een voorbeeld van de Christenkerk tot de voleinding des werelds. De laatste hoofddeelen van Zacharias zijn van hem niet geschreven. Der Hebreen Digtkunde bestond juist in geen klank. Het vijf en veertigste werkje, in rang hier het derde, getiteld de Ontrouwe Zee der Rabbinen, is een Twistschrift tussen twee Sorbonsche Leeraars, Klaudius Kapellaan, en Valeriaan de Flavigny, om te weten, of in den Hebreeuwschen Bibel, dien wy nu hebhen, veranderingen zijn. De laatste ontkende, de eerste beweerde het, en hier zet hy voet by stek, om zijn bewering goed te maken. Ik kan d'er in dit uittreksel naauwlijks iets anders van zeggen, dan dat het een proefstuk is van kennisse der Rabbijnsche Geleerdheid. Kapellaan heeft de Joodsche Meesters grondig gekent, en bewijst zijn zaak uit den Talmud, en de oude Rabbinen teffens. Dewijl Kapel en Buxtorf daar over ook getwist hadden, word d'eerste verdedigt, de tweede zediglijk wederlegt: dog Flavigny, op wien 't gemunt is, krijgt krouwen, die door vel en vlees gaan. Voor 't laatste vinden wy in dit letterbondeltje een Samenspraak, dien de geleerde Lydius over des Heeren Avondmaal schreef, in welkers Opdragt de Man gewaagt van zeker schrift van Erasmus, dat toen ter tijd nog onder zijne papieren schuilde, maar naderhand van my, voor d'eerste reis, in 't ligt is gegeven. Dit zy in 't voorbygaan gezegd, op dat men het des Mans gedagtenisse dank wete, en op dat geen Wijshoofd, in spijt der- | |
[pagina 22]
| |
zelve, immer besta dat Schriftje [de Ga naar voetnoot*Thaliae meine ik] uit de werken van onzen Rotterdammer uit te schoffelen. In deze Samenspraak worden vele oude byzonderheden, tot het Avondmaal, of Nagtmaal, dat de Zaligmaker gehouden heeft, behoorende, opgeheldert. Des Schrijvers gevoelen is, dat Judas de Verrader, onzaliger gedagtenisse, op de gemelde heilige Maaltijd niet tegenwoordig was. Men moet dit wel verstaan. Christus heeft in een en dezelve nagt, ten minsten twee maaltijden (zoo anders geen drie) gehouden. Judas had zig na d'eerste, waar in 't Paaschlam was gegeten, al weggepakt. Die zig met de draad der Euangelische geschiedenisse wil behelpen, en daar tegen kanten, moet weten, dat de Euangelischrijvers de dingen menigmaal 't agterste voor, en 't voorste achter, verhalen. Laat dit niemand vremd dunken, 't welk Beza, Zanchius en andere voorhenen in Lukas hebben gemerkt: daarom zeide Salomon Jarchius, dat in de Schriftuur geen eerst of laatst is. Johannes heeft den juisten tijd des H. Avondmaals aangeteekent, en uit hem blijkt, dat de heilooze Verrader al voort was, eer het Bondsteeken wierd ingestelt. Men wil, dat Salomons Spreuken niet anders als Samenspraken zijn, die men in den ouden tijd over de maaltijden plagt te houden: en Plato aapt dat na. Christus sprak ook van vele wigtige zaken aan tafel: en wat het woord Avondmaal belangt, schoon het Latijnsch woord Coena, ook een maaltijd, of gastmaal op den middag beduid, 't was de gewoonte der Ouden, 's avonds wat | |
[pagina 23]
| |
hartiger te eten en te drinken. De Heidenen (andere misschien ook) dronken wel een roemertje te meer, als zy gingen slapen: en de Kruisgezant Paulus zegt ergens niet te onregt, Ga naar voetnoot*die dronken zijn, zijn des nagts dronken, maar wy enz. De geleerde gasten brengen hier te berde, of Christus voegelijker beteekend is door het Paaschlam, dan door Brood en Wijn in 't H. Avondmaal? of men het beter 's morgens dan 's avonds bedient? Dan word de waardigheid van 't zelve aangewezen: en wat verder de Tafel, die maar een gemeene Tafel is geweest, en thans juist in vorm geen Altaar behoeft te verbeelden. Wil een Taalzifter, by deze gelegentheid, het onderscheid zien dat 'er zoo wel tussen de Grieksche woorden Ga naar voetnoot†θυπαςηρον en βωμος, als tussen de Latijnsche Altare en Ara is, 't heeft hier zijn plaats. Het Brood, en of het geheveld of ongeheveld moet wezen, komt ook te pas, voornamentlijk de noodige Voorbereiding. Het brood moet gebroken werden, en gegeven in de hand van de aanzittende, niet van den Bedienaar in hun mond gesteken: hoewel, om de nutheid van 't laatste te bevestigen, eertijds een grof Ga naar voetnoot+verdigtsel van een Boerinne met een Gans is uitgestrooid. Maar hoe konden die vier bekende woorden vergeten werden, DIT IS MIJN LICHAAM? woorden, over welker uitlegging zoo veel inkt onnuttelijk verschreven, zoo veel bloed erbarmelijk vergoten is. En wat is dog klaarblijke- | |
[pagina 24]
| |
lijker, wat is uit den aart der zake, en de gemeene manier van spreken, in zulk een voorval, bevattelijker, dan dat de Heiland daar meê te verstaan gaf Dit [brood] is in plaats van mijn lichaam, of een teeken van mijn lichaam? Spreken wy dagelijks nog zoo niet in vele gelegentheden? en heeft men van ouds zoo niet gesproken? Dat bevinden we immers in heilige en onheilige Schrijvers. Lydius brengt van duizenden staaltjes, die daar van zijn, een enkel uit Ga naar voetnoot*Homeer by Κηρυκες δ ανα αςυ θεων Φερον ορκια πιςα
Αρνε δυω και οινον ευφρονα καρπον αρουρης,
Ασκω ευν αιγηιω. --- ---
Een paar Herouten bragt het Vast Verbond der Goôn,
Twe Lammeren, en wijn, een vrugt tot vreugd geboôn,
In eenen ledren zak. - -
Hier worden de lammeren en wijn, die teekenen des Verbonds zouden zijn, het Vaste Verbond zelf genaamt, en een weinig lager herhaalt. Der voorbeelden was geen einde, zoo men die wilde opzoeken. Wanneer vervolgens is aangetoond, dat de deelgenooten van 't Nieuwe Testament geluk- | |
[pagina 25]
| |
kiger zijn, dan die van het Oude waren, die Brood en Vlees hadden, en hoe groot een kragt der naauwe gemeenschap, die de geloovige met Christus hebben, door dat eten van brood en drinken van wijn word afgeschetst, dan valt 'er nog een woord over de verw van den wijn, die zonder onderscheid rood of wit mag wezen (de Taalkunde geeft hier ook haar zoetheid, en leert ons, dat de wijn by Ga naar voetnoot*Mozes, en andere Schrijvers voor Druivenbloed geboekt staat) desgelijks of het Grieksch woord Ga naar voetnoot†ΔΙΑΘΗΚΗ [Verbond] Testament mag vertaalt werden. Nadrukkelijk beduidde de wijn Gods genade; en het aanzitten, of eigentlijk het aanleggen van de leerlingen des Zaligmakers op Ga naar voetnoot+tafelbedden, heeft zijn by byzondere fraayheid: daar Johannes in den schoot van Christus zelf leggende voorkomt. Wat was nu het einde en inzigt des H. Avondmaals? Dat zegt ons Paulus, De gedagtenisse van Christus, en de verkondiging van Zijn Dood; waar in wy teffens moeten erkennen het pand Zijner liefde, en de Verzoeninge, die wy daar door verkregen hebben: behalven dat omtrent de gebeide Verkondiging wel in gedagten mogen komen de woorden van Mozes, daar hy van 't Pascha spreekt; Ga naar voetnoot‡En gy zult het verkondigen aan uwen zoon op dien dag, enz. waarom de Joden deze hunne Paasch-les, die zy plegtelijk op den Paasch-nagt over de maaltijd lezen, HAGGADAH, dat is verkondiging, noemen. | |
[pagina 26]
| |
Zeer wel voegt by al het voorgaande een korte opening van de Liefde-maaltijden der eerste Christenen; en aanwijzing, dat niet alleen deze maar ook het H. Avondmaal eertijds in byzondere huizen gehouden zijn. 't Laatste is een verhaal van de meeste plegtigheden, die de Joden in hunne Maaltijden oeffenen, en van welke Christus zig in het H. Avondmaal bedient heeft. |