Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 2
(1879)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| ||||||||||
Januarij 1763.Woensdag den 19en. De Wakkiel Sjeich Ahmed, heeden aen den Dherbaer geweest zijnde, rapporteerde bij zijn terugkomst, hoe hij verstaen hadde, dat de heer Kalkats Gouverneur van Sittart van de revenuen van Berdewaen, Medinapoer en verscheide andere destricten van beneeden Kalkatta tot Pipely toe wederom afstand had gedaen aen den Nawab, die zig daer en tegen verbonden hadde aen de Britten sjaerlijks 25 lakk. ropijen te zullen contribueeren tot onderhoud van hunne troupen; dat ook bereeds alle sepaays van dEngelschen uit de Arrengs en wagtplaetsen terug ontboden waeren; voorts, dat hem onder anderen ook ter hand gesteld was copia van een brief, door gem̄ Heer van Sittart, bij weege van een verbandschrift, omtrend het drijven van de negotie aen den Nawab gegeschreeven; item copia van een Perwana van zijn Excellentie tot confirmatie van het daerbij gestipuleerde op de heer Kelb Alychan Daroga van de Pansjoutra verleend, zijnde beide van den volgenden inhoud: | ||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||
Translaet copia Persiaanse missive, geschreeven door den Nawab Monnien Ulmalk Schamsuddouwla, Mr. Hendryc van Sittart, Bhadur Tohouwer Jeng aen den Nawab Mier Mhameth Kasimchan, sub dato 27 December 1762, en ontfangen alhier den 19en Januarij 1763.Hoog gerespecteerde en zeer goedgunstige Heer Nawab; God zegene U Excellenties schaduwe.
Ik heb mij met uw Excellenties hoogg'agte perwana vereerd gevonden en de zakelijkheden daarbij vervat in tbreede verstaen, zullende volgens desselfs begeerte de hoofden van alle comptoiren aengeschreeven worden, om voor de ingekogt en verkogt werdende buitenlandse goederen desteks van de Compagnie te verleenen, mitsgaders hem den in- en verkoop van koopmanschappen, die tot negotie binnen slands allerwegen geschieden mogte, te laten volbrengen, op denselfde voet als van andere handelaars, zonder henlieden daar voor sComps desteks te geven, en overzulks die luiden 9 ropijen ten honderd aen tolgeld met de ongelden der wagtplaatsen &a voor den inkoop van goederen tot Bagsbander en Chabander te doen betalen, vervolgens desteks te verleenen, en zig dus van geen geweld of onbehoorlijkheden te bedienen. Vertrouwende intusschen, dat u Excellentie de gezamentlijke fausdaars en verdere onder hem sorteerende Amils (regenten) zal gelieven te ordonneeren, wegens den in- en verkoop van goederen, ten behoeve der schepelingen, die met sComps desteks zullen voorzien zijn, in geenen deele hinderlijk te wezen, nog daar voor een penning te pretendeeren, mitsgaders teffens omtrend de binnenlandsche negotie meede geen letsel toe te brengen, maar de bepaalde tol op den inkoop van koopmanschappen, volgens uw Excellenties intentie ontfangende, de nodige desteks af te geven en | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
daarvan op de wagtplaatsen door de Darogas eenlijk copijen te laten neemen, zonder het allerminste daar voor af te vorderen, terwijl ik voorheen aan alle hoofden der comptoiren geschreeven heb, zorge te dragen, dat de inwoonders der districten nog de kooplieden van u Excellentie geen de minste overlast of verongelijking aengedaen, dan wel de belangen van u Excellentie eenigsints verhindert wierden, en thans die ordre zo aen henlieden als de gesamentlijke gomastos op alle plaatsen met nadruk vernieuwen, ja selfs daarbij voegen zal, om den Amil, van wegen u Excellentie gesteld, als meester erkennende, bij voorvallende oneenigheeden en disputen dezelve aen hem te openbaren, en door denzelve te laten afmaken, in verwagting dat u Excellentie de fausdaars en amils zult aenbeveelen om de zaken der gomastos naar billijkheid en regtvaerdigheid te behandelen, zonder daeromtrend partijdig te werk te gaen, en dien volgende in cas er eenige klagten over die luiden mogte ingebragt werden, dezelve te voorschijn te doen komen, en zulks ten bijweesen hunner aenklagers te beslissen, mitsgaders de gomastos in zelver voegen, zo zijlieden over iemand komen te doleeren, behoorlijk regt te doen. Zijnde wijders de hoofden van Islam-Abaad en Lekkiepoera aengeschreeven, om geen handelaars of pagters, die revenuen moeten opbrengen, eenig leet toe te brengen, maar 't geen zijlieden mogten willen kopen, pro contant over te nemen, invoegen de diendwegen gerigte twee brieven bezijden dit arzie overgaan; waerenboven ik de hoofden en gomastos van dees plaatsen verbieden zal geen pagting of inkopen van landerijen, nog eenige negotie met de Siemendaars of Amils van u Excellentie te doen, maar daerentegen 'tgeene op die wijze reeds voorheen door hen mogte ingekogt zijn, weder af te staen, weshalven u Excellentie gelieve te gelasten het inkoops bedragen van dien terug te geven. Dog van sommige plaatsen klagten gekomen zijnde, dat de Amils van | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
u Excellentie over voorige voldoeningen de menschen kwellen, binden, slaan en gevangen neemen, is zulks verre van de regtvaardigheid afgeweeken, en uit dien hoofde verzoeke ik u Excellentie, om bevel tot de restitutie der inkoops penningen te verleenen, mitsgaders teffens van alle voorige praetentien aftezien, gelijk ik ook de hoofden en gomastos aller wegen recommandeeren zal om de Dallaals en wevers van u Excellentie niet hinderlijk te zijn. En bij aldien dezelve, met de vermunting van goud en zilver der Heeren Engelsen en hunne gomastos in de munten tot Patna en Decca niet gedient zijnde, zulks tot nadeel van uw Excellenties belangen verstrecken mogte, zo gelieve dezelve de Darogas dier plaatsen te ordonneeren, geen zilver van hen ter verstempeling aen te neemen, wanneer de wisselaars daarvan verstendigt werdende zo veel opgeld als zij willen zullen eisschen, en de afaires van de Compe dus moeten stil staen. Waeromme ik insteere, de Naibs van Moxud-abaad, Decca en Patna bij perwanes te willen interdiceeren, een opgeld te nemen, en also de Heeren Engelsen te laten volstaen met den ontfang van penningen naar 's bazaers cours, mitsgaders dien volgende de wisselaars bij meerdere afvordering te doen straffen, zullende voor 't verdere de gomastos te Goalpara aenbevolen werden de negotie zaaken op den voorigen voet waer te neemen, en geen handel met het volk dier plaatse te drijven, maer den in- en verkoop door het Canael van den Daroga ginter te doen, aen wien u Excellentie overzulx gelieve te gelasten, hen daeromtrend even gelijk andere kooplieden te behandelen. (Onderstond) Getranslateerd door (Was getekend) Ms. Koning. | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
Translaat copia Persiaensche Perwana, verleend door den Nawab Mier Mhameth Kasimchan op d'Heer Kalliebaliechan, sub dato 27 Xb 1762, en ontfangen alhier den 19en Januarij 1763.In de maend Jemma die Ussanie (december) van het vierde jaar van 's Konings regeering bij mij tot Mongeer ter ontmoeting verscheenen zijnde den zeer geagte Heer Nawab Schamsuddouwla Bhadus, heeft dezelve, met opzigte tot 's lands zaken en die van den handel der Engelsche gomastos, zodanig als deselve gereguleerd en afgedaen zijn, mij een handschrift verleend, waer van ik UE. een afschrift, met 's Kagies zeegel bekragtigt, hier nevens laat toekomen, met ordre om volgens dies inhoude zonder de minste afwijking te werk te gaan, en teffens dat papier aen de Heeren Engelse gomastos te vertonen, mitsgaders hen aen te zeggen, zig daerna omtrend hunne negotiezaken stiptelijk te reguleeren, en dus geensints van geweld te bedienen, onder waarschuwing, dat zijlieden, contrarie doende, ik haar geen verblijf in mijn land vergunnen, maar hetzelve doen ruimen zal; moetende UE. zig zulks insgelijks tot narigt laten strecken, en wijders verdagt zijn om de gomastos, die zig in de minste daer tegens aenkantende geweld mogten gebruiken, te verdrijven, mitsgaders diendwegen een soerethaal (schriftelijk berigt) van dies waare toedragt zonder een letter abuis op te maken en herwaards te zenden, dewijl ik mij niet zonder veel moeite met het voorsc. handschrift geconformeert en dierhalven copia daer van tot narigt van alle UE. Amils overgezonden heb. Begeerende overzulx nogmaals, dat daar na op alle onder UE. sorteerende tolplaatsen zal gehandelt werden, andersints zal ik mij over hen zeer te onvrede houden: dus moet UE. een schrijven zo goed als duizend aenmerken en daerna te werk gaen. (Onderstond) Getranslateerd door (Geteekent) Ms. Koning. | ||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||
Februarij 1763.Saturdag den 5en 's morgens enz.
Op den middag kwam er ook een brief aen uit Dhakka, van den aldaer posthoudende boekhouder, Daniel Lankheet, sub dato 27en der jongstverweeken maend, vervattende een vervolg van de reets bij zijne voorige brieven, onder den 5en 9br en 23en Xbr anno passato, bekend gesteld, bedeelde verschillen, tusschen de Mooren en Engelschen ginter, te weeten, dat zeedert de depeche van zijn laeste de Bhollewase Fausdaer in actie geweest was met eenige Engelsche sepays, die het hem heel benauwd gemaekt en twee van zijne voornaemste Jimmedaers doodgeschooten hadden; dat gem. fausdaar de hoofden van deese twee doodgeschootene Landheeren naer Dhakka gezonden hadde, wanneer die naer Mongeer voortgeschikt waeren, om aen den Nawab Kassim Alicham vertoond te worden. Dat voorts de Ontvanger Generaal Mirza Mahmed Aly sterk in de weer was met het werven van volk; dat er te Silhet een Engelschman door de Mooren vermoord was geworden. Voorts dat er te Dhecca een copy van het tusschen den Nawab Kasim Alichan en de heer Kalkats Gouverneur van Sittart aengegaen contract ontvangen en daerbij bedongen was, dat de Engelschen 9 pcto thol voor den particulieren handel betaelen moesten; edog, dat het opperhoofd en de Raed ginter dat contract met verontwaerdiging afgekeurt en voormelte Ontvanger Generaal ronduit verklaard hadden, dat zij er zig niet eer aen zouden onderwerpen, voor dat hetzelve door alle de leeden van den Kalkatsche Raed zou bekrachtigt zijn, en eindelijk, dat bij eene aldaer ontvange circulaire missive van Kalkatta aengeschreeven was, dat de Engelschen geen thol hoegenaemd aen de Mooren zouden betaelen, maer dat alle de | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
Opperhoofden van de subalterne Comptoiren zich ten eersten naar Kalkatta zoude hebben te begeven, om over het voorsz. verdrag in eene algemeene vergadering breeder te consulteeren. Dingsdag den 8en, woensdag den 9en, donderdag den 10en. Dezer dagen bekomt men tijding wegens de verovering van de Manilhas, de hoofdplaats van de Philippinse eilanden, door de Engelschen. Ook verneemt men, dat het accoord door den edele Heer Engelsch Gouverneur van Sittart met den Nawab aengegaen, gementioneerd onder den 5en hujus, door den Kalkatsen Raed finael is verworpen, zulx het zig late aensien, dat zijn Edele zijn togtje naer Mongeer wel eens zou konnen hervatten, ten einde des doenlijk een nadere schikking met den Nawab te maeken. Maendag den 21en. Hoort men, dat het misnoegen der Kalkatsche Raad over de geslotene conventie van hunnen Gouverneur met den Nawab meer toeneemt, weigerende de leden fort en ferme zig daer mede te conformeeren, terwijl de Gouverneur aen de andere kant, onder protestatie tegen hun onverstand en onhandelbaerheid, zoude verklaert hebben, geresolveert te zijn om in dit na- of het aenstaende voorjaer ter verantwoording van zijne behandeling naer Europa te vertrekken, met waarschouwing dat zij verdagt dienden te zijn van hun gedrag insgelijks rekenschap te zullen moeten geven; dog dat deese betuiging zo kragteloos was op de parthijen, als olij om brand te blussen, zelfs meent men dat zij geresolveert zijn tegen den Nawab te velde te trekken en hem uyt de Regeering te bonzen. | ||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||
woordige Steedehouder Seid Mahmet Chan, na het aenstaende nieuwjaer, of den 10en April, zijn lang in til geweest zijnde voorneemen, om eenig volk naer Berdewan te zenden, stond werkstellig te maken, wanneer er veelligt wel wat zoude konnen voorvallen tusschen de Engelschen en Mooren. Woensdag den 23en enz. 'S avonds kreeg men weeder bij eenen brief uit Dhecca van den 17en courant ampel berigt wegens de aldaer continueerende brouillerijen tusschen de Engelschen en Mooren, en wel principaal, dat ginter zedert de laeste tijding, vermeld onder den 5en der gepasseerde maend, zes compen Engelsche sipahis g'arriveert en twee daervan naar Silhet en Rangamatha gedetacheert waeren, om de fausdaers met hunne duans gevangen te neemen. Dat den Engelschen het plunderen van verscheide hunner vaertuigen dwars in de maag lag, en dat de Ontvanger Generaal Mirza Mhamed Aly, met regt als het werktuig van alle onlusten gesuspecteerd wordende, in grooten angst was, dat het hem d'een of ander tijd gelden zoude, laatende de gantsche nagt patrouilleeren, omtrent zijn wooning ruim baan maaken en bij continuatie volk werven, hetwelk reets tot drie duisend man g'accresseerd was, in voegen hij het zo gemakkelijk niet kamp scheen te zullen geeven. Voorts dat er te Jaffergends eene schermutseling was voorgevallen, waer bij de Engelschen in het eerst een man of vijf verlooren, dog naderhand de overwinning behaald, en den Semiendaar (Landvoogd) gevangen gekreegen hadden, gelijk ook den Bollewaschen Fausdaar in eene nadere actie, en eindelijk dat het Tyetkgaos Opperhoofd met twee duisend sipahis en een corps artilleristen in het veld gecampeerd lag, zonder dat men desselfs dessein konde ontdekken. Donderdag den 24en, vrijdag den 25en, saturdag den 26en, zondag den 27en, maendag den 28en. Gedurende deze dagen wierd er van de onder den 5en | ||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||
dezer vermelde expeditie naer Berdewaan een grooten ophef gemaekt, wordende er gezegt dat eenen Amiensjend, neef van den geweezen Duan Maniksjend, als Radja met 12000 ruiters en 8000 voetknegten op weg zou zijn, om er den tegenwoordigen Radja Filloksjent uittezetten. Dingsdag den 29en. In het vallen van den avond kreeg men bij een apart briefje van Kassimbazaar, op eergisteren gedateerd, berigt, dat de Nawab Kassim Alichan, tijding gekreegen hebbende, hoe de Engelsche te Kalkatta beweeging maakten om met een armee opwaerts te trekken, ilico van Patna te Mongeer was gekomen en toestel maekte om door Tjaargends of Bhierboom dit heen te komen. | ||||||||||
April 1763.Saturdag den 2en, zondag den 3en. Met de ontstaene oneenigheeden tusschen de leeden van den Kalkatschen Raed en hunne Gouverneur, over het met den Nawab aengegaen contract, laest vermeld onder den 21en Februarij jtleeden, schijnt het ernst te zullen worden, zijnde de Kalkatse Secunde, Mr. Amyatt, zoo als er verhaelt word, met een suffisant escorte naer Mongeer op weg geslagen, om den Vorst de begeerte van den Raed te doen inwilligen. Dingsdag den 12en, woensdag den 13en. Hoorde men dat 's Nawabs misnoegen op de Engelschen zo verre ging, dat hij alle Siemendaers (Landheeren) onder de Soebaderije van Pattena gehoorende, verbandschriften zou hebben laten passeeren, om tot zijn nader ordre niet te tolereren, dat aen eenige der Europische natien afioen of salpeter, in hunne districten vallende, verkogt wierde, als mede, dat hij een bevel zou hebben gegeven om alle taet of moorbeziënstruiken, het gewoone voedsel der zijdewurmen, uit te roeijen, zo dat hier door, zo het waer is, een extraordinaire verduuring van de zijde gevreesd word; dog andere versekeren, dat het gerugt van dit laeste alleen oorspronkelijk zoude wesen van 's Nawabs bevel om al het | ||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||
geboomte, binnen een canonschoot van Mongeer staende, om ver te kappen en uit te roeijen, ten einde een goede esplanade rond om die stadt te hebben. Vrijdag den 15en vernam men, dat de naar Mongeer in optogt zijnde Engelschen, laest vermeld onder den 3en deser maend, reets tot Kassembazaar g'arriveerd zouden zijn. Saturdag den 16en enz. Op den middag recipieerde de Edele Heer Directeur een brief van den te Dhakka resideerenden Boekhouder, Daniel Lankheet, van den 8en deezer, vervattende een ample beschrijving van de ginder nog al aenhoudende en langs hoe meer toeneemende oneenigheeden tusschen de Engelschen en de Mooren, en onder anderen dat de door den Nawab verleende quijtschelding van thol, vermeld onder den 19en pass., aldaer mede gepubliceerd zijnde, de Britten alles in het werk hadden gestelt wat tot vernietiging dier privilegie dienen konde. Dat zij het huis van den Ontvanger Generael Mahmet Aly door eenen Officier met drie hondert sepays en vijf stukken canon hadden laeten bezetten, en hem sommeeren van zig met alle zijne papieren, en wel speciael de perwanas van den Nawab, over te geven, op bedreiging dat, zo hij zulx weigerde, zij de stad aen alle kanten in vuur en vlam zouden setten. Dat dit gedoente groote opschudding veroorzaekt en de meeste inwoonderen bewoogen hadde de vlugt te neemen; dat het in den beginne zig had laeten aenzien als of gemelte Moor van zins was geweest zijn huid ten duursten te verkoopen, maer dat hij in 't vervolg den moed hadde laten sakken en zig aen d'Engelschen overgegeven. Dat de Dhakkasche Stedehouder Jessaretchan, die heimelijk der Britten streng trekt, quasi voor hem g'intercedeert en respijt van vijf à ses dagen verworven hadde, ten einde eenige schikking op zijne zaeken te kunnen maeken, voor en al eer men hem naar Kalkatta zond. Dat veele over dit geval 's Nawabs misnoegen voorspelden, | ||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||
dog dat de Britten des onaengezien den gem̄ Controleur nevens den Fausdaar van Rangematte, vervolgens naar Kalkatta hadden gezonden, omme aldaer voor den Raed teregt gesteld te worden. Voorts dat het Tyetkgaose Opperhoofd van het district Silhet possessie had genomen, terwijl de Duan van dat landschap zig door vergift van kant gemaekt hadde, uit vreese dat hij het omkappen der vlaggestok aldaer en het tjabokken (zweepen) van eenige Engelsche gomastos met de vlag op de rug gebonden, tog met de dood zou hebben moeten bezuuren. En laestelijk, dat gem̄ Opperhoofd een Ambassade van Mekelie ontvangen hadde, waerbij de Koning van dat Rijk den Britten eene perpetueele alliantie hadde laeten voorslaen, indien zij zig met hem voor eeuwige vijanden van de Burmas verklaren wilden, waertegen hem vrije commercie, het bouwen van een loge in dat Rijk en het onderhoud van twaelf honderd man op eigen kosten vergunt zijn zoude, en dat die voorstel, door den Heer Gouverneur en Raed te Kalkatta goedgekeurt zijnde, veelmelde Opperhoofd werkelijk derwaarts op marsch was geslaegen. Zondag den 17en, maandag den 18en, dingsdag den 19en, woensdag den 20en, donderdag den 21en. De aenslagen van den Kalkatschen Raed, onder den 3en deeser vermeld, strekken onze bazaers of beurspolitiken tot veel speculatie; sommige willen, dat de Nawab d'Engelschen expres verzogt zoude hebben om de onder den 28en passato vermelden Amiensjent, zo hij het te quaad mogt krijgen, tegen den Radja van Berdewaan te assisteeren. Andere daerentegen imagineeren zig, dat deeze en nog een Jamedaar (hoofdman), Bou Aliechan genaemd, zouden afgezonden zijn om de Britten den optogt te betwisten; ja zelfs zegt men, dat de laestgen̄ reets te Morsid-Abaad g'arriveerd is, en dat hij Mr. Amyatt, welke zig als nog te Kassimbazaer bevind, uit naeme van den Vorst zou hebben laten | ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
zeggen, dat, indien hij de Nawab spreeken wilde, hij geen grooter gevolg als 150 à 200 man meede moest brengen: want dat hij, Jammedaar, ordre had om al wat hij daer en boven mede wilde neemen, de passage te beletten. In hoe verre op dit nieuws staet te maken is, zal de tijd leeren; maer dat egter het een of ander in de molen moet wezen, schijnt men te kunnen afneemen uit een op vrijdag den 22en savonds alhier ontvangen aparte brief van Kassembazaer van daegs voor eergisteren, behelzende onder anderen, dat Mr. Amyatt met 50 Europeese, 2 à 300 sipahis, 4 elifanten en 6 kameelen, in eene zijne natie toebehoorende thuin, Tjounapoer genaemd, gecampeerd lag. Dat zijn dessein juist zo gemakkelijk niet scheen te zullen vlotten, mits den betoonden ernst van de kant des Nawabs om het te verijdelen, hebbende zijn Excellentie aen den Stedehouder te Morsid Abaad, Seid Mahmed Chan, strict bevel gezonden om gem̄ Amyatt den doortogt te betwisten. Dat de Vorst ook eenen Mahmed Tekkie Chan met 4000 ruiters (waer onder 1000 persiaense carabiniers) en den Armenier Choja-Aratoen met 2000 sipahis, mede op zijn Europisch gewapend, afgezonden, mitsgaders de Jammedaers Amienjent en Bouw Aliechan, door de bosschen naar het Berdewaensche gedetacheert hadde, zulx de afkomende en de reets te Morsid Abaad zijnde troupen (lijfdienaeren, stalknegts, marketenters en ander geboefte, dat de Moorsche legers volgt, mogelijk mede gerekent) op 30000 man begroot wierden. Dat Seid Mahmed Chan zig omtrend Mr. Amyatt zeer indifferent toonde en hem zelf de Moetioziel (de tuin van den overleeden Konings duwan Newazis Mahmed Chan) tot een intrek had geweigerd, zo dat gem̄ Engelschman zig hier over zeer misnoegd getoond hadde. En laestelijk, dat de wisselaer Jeggetseet, bij een perwana naer Mongeer zou ontboden en teffens ordre gesteld weezen om de Musit geslooten te houden, zo ook onder | ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
shands aen alle wisselaers, om de Engelschen vooral met geen geld te assisteeren, mitsgaders de Kalkatse Siccas niet meer t'accepteeren enz., gelijk bij de brief zelve omstandiger te zien is. Saturdag den 23en, zondag den 24en. Deeser dagen loopt er een gerugt, dat de evengem̄ Jeggetseet, of eigentlijk dies erfgenaemen, de twee gebroeders, Mahtaabray en Seropsjent, door den Armenier Aratoen met geweld uit hun huis geligt en naar Mongeer gevoert zouden weesen. Maandag den 25en. Savonds wierd alhier aengebragt een nadere apparte brief van Kassembazaer van den 22en deeser, behelsende, dat zig de zaken tusschen de Engelschen en de Mooren, vermeld onder den datum van sdaegs voor eergisteren, in een vreediger gedaente begonden te vertoonen, zijnde de Steedehouder te Morsid Abaad, Seid Mhamet Chan, op een nadere bekomene perwane van den Nawab wat beleefder geworden, en Mr. Amyath met zijn gevolg daer op ten eersten naar Moetieziel getrokken. Ook word bij deesen brief het ligten van Jeggetseet c.s. geconfirmeerd en teffens bedeeld, dat dit geval groote opschudding te Morsid Abaad verwekt, en veel ingeseetenen bewoogen hadde om met pak en zak te vlugten, maer dat gem̄ Seid Mahmet Chan daer voor bij tijds een schot geschoten had met te doen publiceeren, dat een ieder gerust konde zijn en voor geen overlast te vreesen hadde. | ||||||||||
Mei 1763.Donderdag den 5en gaat de spraak dat de onder den 25en der gepasseerde maend gementioneerde Engelschen, van Moetiezjeel naar Mongeer zouden voortgetrokken wezen; item, dat de wisselaar Jeggetseet op een dag reizens na aen laatstgem̄ plaetse genadert zijnde, de Nawab hem zijn eige kostelijke palkie (draagzetel) met franjie tegemoed gezonden en den Generael Georgichan gecommitteert zoude hebben om hem intehalen. | ||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||
Donderdag den 12en. Sagtermiddags quam er antwoord van Kassimbazaar op het sub 4o hujus derwaerds afgegaen schrijvens. Het was op eergisteren gedateerd, en behelsde enz. Vervolgens communiceerden de bediendens ook, dat de munt van Morsidabaad naar Mongeer getransporteerd was geworden, en dat alle sarrafs (wisselaers) mede derwaards vertrokken waeren. Voorts dat Jeggetseet insgelijks apparent daer blijven zoude, als zijnde een van de broeders van boven gekomen, om de heele familie van Morsid Abaad aftehaalen. En eindelijk, dat de in optogt zijnde Britten te Raadj Mahole genadert zijnde door den aldaer gecampeerden Simmedaar (hoofdman) Bowaliechan passage geweigert, en door deze teffens in beslag genomen waren vijf vaertuigen, die d'Engelschen voorgegeeven hadden met geld belaeden te zijn, dog bij visitatie vol ammunitie bevonden waren, alles breeder bij den brief zelve consteerende. Dingsdag den 17en. Op den middag ontving men een aparte brief van Kassimbazaar, gedateerd den 14en deser, en een uit Patna van den 5en bevorens. Bij de eerstgem̄ werd onder anderen bedeelt, dat Jeggetseets familie na het houden van het Ponnyfeest naer Mongeer stond te vertrekken. Voorts dat de nesser of zigtgifte, welke zij den Vorst hadden gepraesenteert in een lak goude Ropijen (bereekenende ongevaer 1300000 zilvere Ropijen) bestond, en dat daerentegen de eerekleederen, hoofdverziersels van kostelijke edelgesteente en andere geschenken, die den Nawab hun gegeven hadde, ook wel twee lak silvere Ropijen waerdig waeren. D'inhoud van het Patnas schrijvens was, dat de Nawab zig zeer misnoegd toonde op de Engelschen, ter zaake zij eenen Amil of Commissaris van zijn Excellentie, die hun in het inzaemelen van salpeter zou hinderlijk geweest zijn, opgepakt en in arrest gehouden hadden, zonder zijne voor- | ||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||
kennis, niettegenstaende hij te dier tijd te Pattena geweest was; voorts om dat zij hem mede het affront hadden durven aendoen van eene brug en stadspoort naast hunne loge, welke hij voor eenigen tijd had laten afbreeken en met aerde opvullen, weder in de vorige staet te doen stellen, terwijl hij daer voorbij passeerde, zijnde die poort echter bij het aenwesen van den nieuwen Steedehouder weeder geslooten, eene wagt daerbij gelegt, en ordre gegeven om er geen andere Engelsche door te laten passeeren als hunne zieken, nevens den Chirurgijn en de wacht van het hospitael. Dat gem̄ nieuwe Steedehouder wel wat beweging had gemaakt om de Engelschen bang te maken, maar dat zij er zich in het allerminste niet aen kreunden; voorts dat men vast stelde, dat Mr. Amyatt c.s. geen audientie zou krijgen, maer het zich liet aenzien, dat men van weerskanten bevreest was feitelijkheden te beginnen; en laestelijk dat er noch niets zekers te zeggen viel nopens de afzetting van den laesten Hoofd-Regent: eenelijk giste men, dat de Nawab de voorwaerts, onder den 16en der voorleedene maend, vermelde verandering in de Regeering van Patna hadde gemaakt, om dat zijne Excellentie die stad in het tegenswoordig tijdsgewricht liever aen eenen soldaat als staatsman betrouwde. Hierbij voegen de bediendens noch per postscriptum, dat de Engelschen agterdocht scheenen te krijgen en sterk bezig waren om hunne loge in staet van defensie te stellen. Woensdag den 18en, donderdag den 19en, vrijdag den 20en, saturdag den 21en, sondag den 22en. De deeser dagen alhier gaende discoursen, over de naar Mongeer op reis zijnde Britten, komen meest hier op uit, dat Mr. Amyatt door den Generael van 's Nawabs Armée, Georgichan, ingehaelt en met groote pracht ten hove zou verscheenen weesen; dat de Vorst hem zijne begeerte afgevraagt hebbende, hij daer op geantwoord hadde, dat hij gekomen | ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
was, om nopens het laast met den Edelen Heer Gouverneur van Sittart gemaekte contract, waerbij de particuliere kooplieden 9 pCto tol opgelegt en zijne Natie de revenuen van Berduan en meer andere voordeel toebrengende plaetsen onttrocken waeren, verandering te verzoeken, also hij sustineerde, dat diergelijke behandeling heel slegt beantwoorde de aen hem, Nawab, wel eer beweezene gunste. Dat zijn Excellentie hem hier op zou hebben gevraagt, waerom hij dan niet met den Heer Gouverneur mede gekomen was, en teffens verklaart, dat hij de tusschen hem en den Heer Gouverneur geteekende conventie reeds aen den Koning gezonden en tans niet meer in zijne magt hadde daar in eenige verandering te maken. Voorts, dat de inkomsten van Berdewaan en andere districten de Engelsche Compe nooit geschonken, maer eenlijk toegelegt waren tot vergoeding van de ongelden, die zij gedragen hadden in het onderhouden van krijgsvolk, doch dat zulks, nu het al vreede was, geen plaats meer hadde, en gevolgelijk 's lands inkomsten niemand als den Koning toequam. | ||||||||||
Junij 1763.Zondag den 5en. 'S morgens bequam men apart schrijvens uit Pattena, van den 27en po, dienende principael enz. Voor het overige schrijven de bediendens ook, dat het zig liet aenzien, dat de verschillen tusschen den Nawab en de Engelschen op een vreedzame wijze stonden bemiddelt te worden. Zondag den 12en. Op de middag vond men bij een nader apart Pattenas briefje van den 1en deeser bedeelt enz. Voorts, dat de verschillen tusschen Nawab en de Engelschen zeedert hun laeste schrijvens, vermeld onder den 5en hujus, geheel van gedaente verandert waren. Dat de Kalkatse Gedeputeerde, Mr. Amyatt c.s., wel met veel staetsie ten Hove ontvangen was, maer dat alle ap- | ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
parentie tot een vreedsame overeenkomst scheen verdweenen te zijn en de een den anderen niets te willen toegeven, terwijl de Vorst zig stipt hield aen het met den Edelen Heer Gouverneur van Sittart gemaekte contract, teffens begeerende, dat men hem als Hoofd-Regent en verbeeldende den Heer van den Lande erkennen en alle gezag omtrent de Regeering varen laten. Maandag den 13en, dingsdag den 14en, woensdag den 15en. Wierd de bovengem̄ tijding van alle kanten geconfirmeert, ook loopen er gerugten, dat de Engelschen op expres verzoek van voorm. Amyat, een renfort van 100 Europeesen en 200 Tellingas naer Mongeer gedetacheert zouden hebben; dog die zijn zo los, dat er geen staet op te maken is. Vrijdag den 17en, saturdag den 18en. Hoort men, dat Mahmed Tekkiechan, vermeld onder den 4en deeser, met 3000 man op marsch is om possessie van Ketwa te neemen, mitsgaders, dat de Nawab hem tot encouragement omtrent de voorgenomen expeditie op Berdewaan met een kostelijk eerekleed beschonken had. Maandag den 20en. Smorgens werd alhier bestelt een brief van Kassembazaar van den 18en dezer enz. Vervolgens quam er ook schrijvens uit Dhakka van den 12en courant, met tijding, dat de expeditie van d'Engelschen naer Mekelie, laest vermeld onder den 16en der jongst verweken maend April, dien uitslag niet gehad hadde, welke zij zig hadden voorgesteld, hebbende niet alleen de Raedjes, door welkers landen zij marcheeren moesten, alles in den brand gestooken, om hun den voorraad aftesnijden, maar de vroeg ingekomen reegentijd hun ook de passage zeer difficiel gemaekt, zulx zij genoodzaekt waren tot het droge saison op de plaetse, daer zij zig bevonden, te cantonneeren; dat zij voorts voor Manilha vijf compleete comps Tellingas geworven en naer Tjetkgaō gezonden hadden, om van daer verder getransporteert te worden. Dat het tans in de stad in rust was, en dat de Naib Souba Jessanet | ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
Chan, niettegenstaende bij het gevangen neemen van den Controlleur Mahmed Aly met de Britten hadde geheult, nu de partij van den Nawab gekoozen hadde. Bij postscriptum van dien brief wierd nog bedeelt, dat de Heer Nawab Kassim Alychan drie duizend man naer Dhakka zou zenden tot bescherming der inwoonders en secureering der revenuen, en voor 't overige, dat voorm̄ Engelschen door inundatie van 't land genoodzaekt geweest was zijn leger op te breeken. Vrijdag den 24en verstond men, dat den Moorschen Oversten Mahmed Tekkiechan om verscheide vaertuigen van den Houglijschen Fausdaar geschreeven en dat de Britten wederom een versterking van ongevaar duizend man, zo blanken als zwarte, naer boven zouden gezonden hebben. Zondag den 26en verstond men, dat de te Hougly het gezag waarneemende Substitut van den Naib fausdaer wel twintig vaertuigen naar Ketwa aen den Oversten Mahmed Tekkie Chan gezonden hadde. Op de middag kreeg men bij een apart Kassembazaers briefje van den 23en courant, tijding, dat er weder twee hoofdruiters van den Nawab, in name Mahmed Amien Chan, en Jaffer Beek, ieder met 1000 ruiters en een andere Overste, genaemt Kisser Ysing, met 1000 berkendaazen (roerschutters) te Morsid Abaad aengekomen waeren, en dat de Armenische Overste, Chodja Aratoen, nog met 1000 Tellingas verwagt wierd, welke vervolgens, zo het zeggen was, met voorm̄ Mahmed Tekkie Chan en corps bezit van Berdewaen stonden te neemen. Dat de Engelschen te Kassembazaer, uit bedugting van door de Mooren geblocqueert te zullen worden, al hun geschut op de punten van de loge gebragt, putten binnen deselve doen graven, zig van rijkelijk provisie voorzien en alle de haspelaars, op eenige na, welke zij voor Koelys emplooijeerden, afgedankt hadden. Woensdag den 29en wierd alhier gespargeert, dat de Na- | ||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||
wab de Engelsche gedeputeerde Mr. Amyatt en de meeste van zijn gevolg, om de onredelijkheid harer praetentie, op Berduwan zou hebben laten arresteeren, en bevel gegeven van hen niet te largeeren, voor dat ze wat handelbaarder zouden worden, met bijvoeging dat de Vorst geresolveert zoude zijn om deese zijne mesures des noods met geweld te doen gelden. Voorts dat de Berdewaanse Resident Johnson gereed stond om naer Kalkatta te retireeren, eer hem sulx somwijlen mogte belet worden; dog het een en ander vereischt als nog confirmatie. Donderdag den 30en. Even voor de middag wierd men bij een Kassembazaars apart briefje van den 27en deser gesterkt in 't op eergisteren alhier verspreide gerugt nopens 's Nawabs intentie om zig in de possessie van 't landschap Berdewaan te herstellen en mainteneeren, wordende bij dat schrijvens gezegt, dat zijn Excellentie buiten de onder den 26en deser vermelde troupen, zijn Generael, den Armenier Georgi Chan en de Radje van Hasson, den befaemden Kamdaar Chan Meehie, met 4000 ruiters en 4000 Tellingas mede afgezonden had, en dat deselve reets voorbij Cherrewaen gepasseert waeren; item dat de Morsid Abaedse Stedehouder, de heer Said Mahmed Chan, aller wegen order gesteld had tot het aenhouden der kazeds (brieven bestelders) van de Engelschen. Voor 't overige hoort men hier verhaelen, dat de op den 24en passo naer boven gemarcheerde troupen van de Engelschen te Kalna halte houden, zig mogelijk te zwak vindende om hen verder van honk te waegen; dog men wil, dat ze haest versterkt staen te worden door de nog bij Garhetti verbleevene benden, zo dat de onlusten tusschen hen en den Nawab eerstdaegs tot openbare feitelijkheeden schijnen te zullen uitbarsten, komende al wat leven ontvangen heeft van Hougly en andere plaatsen hier en elders hunne veiligheid zoeken. | ||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||
Julij 1763.Vrijdag den 1en. Voorts verstond men, dat de Engelsche Resident te Berdewaan, Johnson, contrarie het aengeteekende onder den 24en der gepasseerde maend, de noodige toestel maekt om den in aftogt zijnde Moorse Veldoverste, Mahmed Tekkie Chan, zoo die hem kome aentetasten, het hoofd te bieden. 'S agtermiddags ontving d'Edele Heer Directeur een apart briefje van het opperhoofd en den secunde te Kassembazaer, van den 28en der jongst afgeweeken maend, dienende tot communicatie, dat Mr. Amyatt c.s., laest vermeld onder den 29en eodem, zig met geweld de weg naer Patna gebaent hadde, en dat bij die gelegentheid twee hondert ruiters van den Nawab zouden gesneuvelt wesen; dog dat men het verlies van der Engelschen zijde niet konde begrooten. Dat hier door gantsch Morsid Abaad in oproer geraekt en men denkelijk voornemens was van de entreprise op Berdewaan voor eerst aftezien. Maandag den 4en. 'S avonds bequam men wederom apart schrijvens van Kassimbazaer, de dato 2e courant, met tijding, dat de Moorsche Gouverneur van Patna de Engelsche loge ingenomen had. Dat daerbij verscheide Engelschen gesneuvelt waeren en dat te Kassimbazaer ook alles in de wapenen was om de Britsche loge te attaqueeren. Dat de heer van Sittart hier over een brief aen den Vorst geschreeven en verzogt zou hebben om de verschillen in der minne te beslissen. Dat de Vorst er ook op had g'antwoord, maer dat de bediends niet wisten wat. Dingsdag den 5en. Smorgens vroeg zag men eenige Engelsche troupes te water voorbij deese loge naer boven passeeren, wordende er verhaelt, dat hun geheele krijgsmagt te velde zal trekken op ongevaar tagtig Europeese reconvalescenten en ses hondert Sipahis na, welke te Kalkatta onder den ziekelijken Majoor Charnack in bezetting | ||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||
zullen blijven, terwijl de rest van het cantonnement te Gerhetty over land voortgemarcheert, en te Taldangha of uit Zigt aengekomen is, zullende, zo de spraak gaat, heden of morgen door den Majoor van 's Konings troupen, de heer Francis Adams, gevolgt en door zijn Edele en Chef gecommandeert worden. Woensdag den 6en verstond men, dat de Engelsche troupen van Taldangka opgebroken en tot Mirzapoer, 14 à 15 coss of inlandsche mijlen van hier, voortgerukt zijn. Voorts, dat Mr. Amyatt naer beneden gevlugt en met de zijne omtrend Morsid Abaad overvallen en gemassacreert zou wesen. Dit nieuws werd ook gedeeltelijk geconfirmeert bij een in het vallen van den avond van Kassembazaar ontvangen aparte brief van den 3en hujus, meldende, dat de laest ofte op primo deeze aengeteekende tijding, rakende gedagte Amyatt, onwaar was bevonden, dewijl hij in steede van naar Patna te zijn doorgedrongen, alle bedenkelijke haest gemaekt had om benedenwaerts te komen; dat hij te Sadik Oaag gecampeert geweest, dog bij zijne verdere ondernomen aftogt in 't passeeren van Morsid Abaad door de Mooren overvallen was, welke de meesten van zijn volk in de pan gehakt hadden. Dat er voorts een van de Engelsche Heeren onthalst en het hoofd aen den Nawab gezonden was. Dat de Engelsche loge alle oogenblikken bezet stond te worden, en dat de heer Seid Mahmed Chan, het opperhoofd, D.E. Vernet had laten waarschouwen, de hekken van ons dorp te sluiten en ter beveiliging van hetzelve vlaggetjes daar op te plaatsen. Vrijdag den 8en deed 's Comps Waikiel Sjeich Ahmed den Edelen Heer Directeur rapport, dat de thans alhier in het dorp verblijf houdende Hijelijse fausdaar, Sjeich Kamaal, hem gisteren avond laat bij zig ontboden en verhaeld hadde, hoe hij tijding van Kalkatta had bekomen, | ||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||
dat de Engelschen den in ao 1757 door hun aengestelden, mitsgaders in ao 1760 wederom gedimoveerden en tot nu toe als een staatsgevangen te Kalkatta bewaerden Nawab Mier Mahmed Jaffer Chan ter evengem̄ plaatse als Souba geproclameert en aen Nend Komaar, die voormaels Duan, zoo wel van de Hoeglische Naib Fausdaer Mahmed Faarbeek Chan, als naderhand van den Fausdaer Amierbeek Chan geweest, en mede lange tijd te Kalkatta in hechtenis had gezeeten, het ampt van Konings Duan opgedragen hadden, mitsgaders dat zij zig heden met den eerstgem̄ naer Gerrhetty begeven, en vervolgens possessie van de Hoeglise Fortresse neemen zouden. Dat voorts de aldaer resideerende Naib Fausdaar Agka Aziem, op een bekomene perwane van den Nawab Kassim Aly Chan, in de gepasseerde nanagt van daer geweken was, na dat hij het geschut van 't fort alvorens in een tank of vijver had doen smijten. Saturdag den 9en. Smorgens vroeg wierd den Edelen Heer Directeur wederom toegebragt een apart briefje van Kassembazaar sub dato 5en deser, vervattende communicatie, dat de Engelschen op evengen̄ datum hunne loge verlaten en zig in ons dorp geretireert hadden. Dat het Opperhoofd, D.E. Vernet, verscheide instantien van die vrienden, als strijdende met de door ons g'observeert wordende neutraliteyt, van de hand geweesen, dog dezelve nogtans beloofd had, al zijn crediet ter hunner beveiliging in 't werk te zullen stellen etc., en eindelijk, dat de Engelsche Loge door de Mooren omcingelt was en apparent op het afgaen van dit schrijvens geplondert stond te worden. Voorts verstond men, dat een Engelsche Captn, Grand genaamd, met 60 ruiters 50 Europeesen en 60 zwarte soldaeten te Hoegli was aengekomen, en den Koetwal (officier), die in 't fort de wagt hield, gelast hadde de inwoonderen bij trommelslag te verzeekeren, dat zij voor | ||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||
geen geweld of overlast te vreezen hadden. Voorts dat het doway (of addres om justitie) op naem van de Koning en den Nawab Jaffer Alie Chan mede gepubliceert was geworden. 'S agtermiddags wierden den Edelen Heere Directeur toegebragt de volgende brieven, als: Een van den Edelen Heer Engelsche Gouverneur Henry van Sittart en den Raed te Kalkatta. Een van eerstgem̄ zijn Edele apart, beide op gisteren gedagteekend. Een aparte van Kassembazaer van den 6en deser en Twee van Pattena, gedateerd 25 en 27 der voorleedene maend, zijnde de missive der Engelschen verzeld van eene declaratie, die nevens de translaten der brieven alhier worden g'insereert. | ||||||||||
Aen den Edelen Heer Louis Taillefert, Directeur &a, nevens den Raed te Hougly. Edele Heer en Heeren.Wij moeten UEdelens bij deesen bedeelen, dat eenige verschillen tussen ons en den Nawab geresen zijnde, hij een oorlog tegens ons begonnen heeft, met het bedrijven van de trouwlooste en openbaarste daden van vijandelijkheid tegens de Engelsche Natie en het Intrest van de vereenigde Engelsche Oost Indische Compagnie. Wij zijn derhalven voor haar belang tot de noodzakelijkheid gebragt om den oorlog tegens hem te verklaren, welke wij voorgenomen hebben met alle kragt voort te zetten, tot dat wij Kassim Aly Chan afgezet en den Nawab Mier Jaffer weder in de regeering zullen herstelt hebben, waerom wij van UEdelens, mijn Heeren, verzoeken de aenhangeren of onderhorige van Kassim Ali Chan in geenen deele te ondersteunen of beschermen. Inleggende bekomen UEdelens een afschrift van de af- | ||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||
kondiging, welke wij bij dese gelegentheid hebben gemeen gemaakt, en dewijl door het voeren van een oorlog het Land noodsakeijk in verwarring gebragt en den koophandel aen verscheide gevaren blootgesteld werd, gelieven UEdelens zulke maetregelen te neemen als deselve het bequaamste zullen oordeelen, ter beveiling der effecten van uwe Principalen, ter uitvoering van dewelke wij gereed zullen zijn UEdelens alle hulp te verschaffen, welk in ons vermogen is, op zulk een wijze als UEdelens ons mogten aenwijsen. Wij zijn (onderstond) Edele Heer en Heeren (lager) UWEdelens zeer gehoorsaeme en oetmoedige dienaeren (was get.) Henry van Sittart, Thos Adams, John Carnac, J. Baston, Wm Billers, John Cartier, ........, Randh. Mariotten, H. Wats (ter zijde) Fort William den 7en Julij ao 1763. | ||||||||||
Edele Heer.Bij de Comps brieven, desen versellende, word UEdele verwittigd van den oorlog, die met den Nawab is uitgeborsten. Er word verhaeld, dat het volk van Kassim Ali Chan, die uit Hoegli geweken zijn, binnen de grendsen van Chinsura schuilplaats genomen hebben, van waar zij in kleine partijen uittrekken en roverijen op de wegen plegen, vuurende op d'Officieren en andere, die van onse armee heen en weder komen. Ik verzoeke, mijn Heer, dat UEdele na de waerheid van deeze klagten gelieve onderzoek te doen en diergelijke wanorder voorkoomen. Ik ben met veel agting (onderstond) Edele Heer (lager) Uw Edeles zeer gehoorzame en nederige dienaar (was get.) Henry van Sittart (lager voor de translaat getekend) Gregorius Herklots. | ||||||||||
Publicatie.De Nawab Mier Mhamet Kassim Chan ondernomen en | ||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||
werkelijk aengevangen hebbende daden van vijandlijkheid tegens de Engelsche Natie en het belang van de vereenigde Engelsche Oost-Indische Compagnie, zijn wij voor dies interest tot de noodzakelijkheid gebragt den oorlog tegens hem te verklaren, en hebben besloten de Nawab Mier Mahmet Jaffer Chan Bahadur weder in de regeering te stellen. Wij roepen hem tans uit en erkennen hem als Soeba (Onderkoning) der Provintien van Bengale, Behaar en Orica, en also gem̄ Kassim Ali Chan ook vijandelijkheeden en onderdrukkingen heeft gepleegd tegens verscheide voorname kooplieden deeser Landen tot hare geheele ruine, zo begeeren wij van een iegelijk onder ons gebied gehorende en nodigen ook alle amptenaeren en woonderen des lands, zig te begeven onder de baniere van den Nawab Mier Mhameth Jaffer Chan Bhadur, ten einde hem te helpen den toeleg van gem̄ Kassim Ali Chan te verijdelen en zigzelve vastelijk in de soubadarije te herstellen. (Onderstond) Gegeven in onse vergadering in 't fort William den 7en dag van Julij 1763, onder onse handteekening en zegel van voormde vereenigde Oost-Ind. Compe. (getekent) H. van Sittart en den geheelen Raed. (lager) Accordeert (was getekent) J. Rahum, Secretaris. (ter zijde) L.S. (onderstond) voor het translaat (geteekend) Gregorius Herklots.
Bij de Kassimbazaersche brief vond men een ampel detail wegens het beloop der zaeken tusschen de Engelschen en Mooren ginter, hier op uitkomende, dat het Opperhoofd Vernet, om te toonen, dat er tusschen de Britten en ons geen conniventie plaats had, een lijst van alle de vlugtelingen aen den Morsid Abaadsche Steedehouder, den heer Seid Mahmed Chan, door den Wakkiel gezonden en teffens een arzie aen denzelven gepraesenteert hadde, onder anderen inhoudende verzoek, dat dezelven in onze loge mogten gelaeten worden. | ||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||
Dat gemeldte Steedehouder zijn E. intusschen had laten weeten, zorg te dragen, dat de binnen ons dorp geretireerde Engelschen niet ontsnapten, en dat de Wakkiel kort daeraen terug was gekomen met eene betuiging, dat Seid Mahmet Chan over het gedrag van het Opperhoofd zeer voldaen en van voorneemen was denzelve mondeling over de zaek te komen spreeken. Dat hij ook werkelijk op weg geweest, dog van zijn voorneemen door eenige politiquen gedetourneert en vervolgens, als reeds voor de Loge genadert zijnde, door het Opperhoofd zelf bezogt was geworden. Dat zijn E. door hem met de grootste politesse gerecipeerd zijnde, ten eersten zijne instantien voor de Britten verdubbeld, dog ten antwoord gekreegen hadde, dat die vrienden zijne voorspraak niet waerdig waeren, nogtans, dat hij hen uit hoofde van de tusschen zijn E. en hem, Opperhoofd, standhoudende vriendschap het leven zou schenken, en zorg dragen dat zij niet mishandelt wierden, maer dat hij niet permitteeren konde, dat z'in ons dorp bleeven, begeerende volstrektelijk dat z' aen hem overgegeven wierden. Dat zijn E. als toen ziende, dat er niets op was, zijn afscheid genomen, en de Britten zulks aengekondigt hebbende, dese zig hun lot onderworpen, dog egter nog wat getardeert hadden, om, of de Wakkiel, die zijn E. bij Seid Mahmed Chan gelaten had door spendatien iets ten hunne faveure uitwerken mogte. Dog dat wel verre daer van daen geduurende dese entrefaite de Jammadaar Mahmed Tekkie Chan met een troup volk in ons dorp was gekomen en een gedeelte van de ruiters zelfs doorgedrongen tot binnen 's Opperhoofds tuinhuis, even buiten de loge staende, waeruit zij d'Engelschen met geweld gehaeld op elifanten gezet en weggevoerd hadden. Dat deese partij ook allerley moetwil binnen ons dorp gepleegt, veele huisen en boutiquen (winkels) geplondert, | ||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||
dog de Loge ongemolesteert gelaten hadden, mits de daervoor geplaatste sauvegarde van Said Mahmed Chan. En eindelijk, dat veelm̄ E. Vernet zig over deese baldadigheid aen Said Mahmet Chan g'addresseerd, en op aenraeding van hem ook een Arzie aen den Nawab Kassim Ali Chan vervaerdigt hadde, in zodanige termen als te zien is bij de translaten van die papieren, welke nevens het hier voorwaerts vermelde arresdaast, volgens het gebruik alhier g'insereert worden. | ||||||||||
Translaat copia Persiaanse arsie geschreeven door het Kassembazaers Opperhoofd den E. George Louis Vernet, aen den Heer Said Mhamet Chan, sub dato 5en en ontfangen alhier den 9en Julij 1763.Wijd beroemde Nawab. Nademaal de gunst en genegentheid van U Excellentie ten mijnen opzigte (zoo als dat wereldkundig is) meer en meer toeneemt, hebben zig 13 Engelschen, die tot Cassimbazaar bescheiden en van daer uit vreese voor hun leven gevlugt zijn, bij mij ter erlanging van protexie te Kalkapaer laten vinden, zijnde een lijst van hunne namen onder mijn zegel aen 's Comps Wakkiel Assanend inhandigd, om U Excellentie gepresenteert te werden; dan dewijl zijlieden niet, gelijk de Kalkatse Engelsen, schuldig, maer eenlijk uit vreeze voor hun leeven gevlugt zijn, zoude mij, indien het U Exellentie gratieuslijk behaagde, haar hetzelve te schenken, een singuliere en overgroote weldaad geschieden, terwijl ik voor hunne absentie van hier ben instaende. (Onderstond) Getranslateerd door (was geteekend) Ms. Koning. | ||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||
Translaat copia Persiaense arresdaast geschreeven door den E. Vernet aen den Nawab Mier Mhamet Kasim Chan en ontfangen alhier in dato als vooren.Op den 6en Julij, 's morgens ten half negen uuren, 13 Engelschen uit hunne logie te Kassimbazaar in soldaten monteeringen gevlugt, en bij mij tot Kalkapaer gekomen zijnde, heb ik, daarover zeer aengedaen, te zelver tijd een lijst van hunne namen onder mijn zegel nevens een arresdaast aen den Heer Nawab Seijed Mahmet Chan te Tarekpaer met mijn Wakkiel afgevaerdigt, waerover zijn Edele zeer verheugd werdende, de goedheid hadde mij niet alleen gerust te doen stellen en eenig volk tot bewaring mijner Colonie te commandeeren, maar ook te laten weeten, dat hij zelfs komen zoude, zo als dien Heer, een uur daarna niet verre van onze loge verschijnende, ik d' eer had deselve te gaen inhalen en complimenteeren, wanneer zijn Ede gelaste de voorsc. Engelsen aen zijn volk over te geven en vervolgens terug vertrok. Dog kort daerop kwamen eenige benden van den Heer Mhameth Tekki Chan eensklaps binnen ons territoir, alwaer er veele menschen van de hier omstreeks leggende plaatsen, tot bescherming van hunne personen, familie en goederen, waren komen vlugten en zig de onderhoorigen van de Compe mede gesamentlijk ophouden, dezelve alle met slaan en binden deerlijk mishandelende, en dus hun eer en respect niet alleen ten eenemaal benemende, maer ook een aenzienlijke somma gelds aen contanten en goederen van die luiden plunderende, waerenboven de voorsc. troupen hunne paarden in mijn huis voeder gaven, zoo dat eenlijk 's Comps logie van overlast bevrijd gelaten wierd door de gunst en hulpe van gede Heer Seied Mahmed Chan: anderzints zoude deselve mede zijn geplundert geworden. Dan dewijl de bediendens en onderhorigen van de Compe onder de regee- | ||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||
ring der voorige soubas noit diergelijke eerschendende behandelingen zijn aengedaen, heb ik mij verpligt g'oordeelt U Excellentie daervan kennisse te geven en desselfs goedvinden afte wagten. (Onderstand) Getranslateerd door. (Was getekent) Ms. Koning. | ||||||||||
Translaat copia Persiaense arzie, geschreeven door den E. Vernet aan den heer Seyed Mhamet Chan sub dato 6e en ontfangen alhier den 9en Julij 1763.Goedgunstige Heer Nawab! De omstandigheden rakende het plunderen mijner Colonie aen U Excellentie gocommuniceert, en dezelve van de wijze, op dewelke zulks geschied is, ooggetuigen geweest zijnde, zal ik U Excellentie naderhand toezenden een memorie der geroofde goederen en contanten, zo van mijne onderhoorigen als andere lieden, welke zig uit vreeze voor het krijgsvolk tot bescherming van hare persoonen en familie alhier zijn komen ophouden, en laate U Excellentie thans hier nevens aenbieden een arresdaast tot bekentmaking dezer zaak aen den Heer Nawab Mier Mhameth Kasim Chan, met oetmoedig verzoek, dat hetzelve aan zijn Excellentie mag voortgezonden en daerop antwoord besolliciteerd worden. (Onderstond) Getranslateerd door (was getekent) Ms. Koning. Wordende laestelijk bij postscriptum van den brief ook nog bedeelt, dat de Engelsche loge 's daegs te voren geheel leedig was geplondert. Het Pattenas schrijven van den 25en Junij behelst, dat de Engelschen tusschen den 24en en 25en 's nagts alle hunne troupen in stilte voor de stad bijeen gerukt, en dezelve daerop 's ogtens ten vier uuren met het canon van hunne loge, g'attaqueerd hadden, terwijl de Europeese militie en de Tellingas de poorten hadden overrompelt en | ||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||
naar binnen gemarcheert waeren, dringende door verscheide straten tot in het fort, uit het welke zij den Stedehouder verjaegt en zig dus binnen twee uuren tijds meester van gansch Pattena gemaekt hadden, zonder, zo men zeide, meer als vier officieren en eenige gemeenen verloren te hebben. En laestelijk, dat onze loge zonder aenstoot was gebleeven, eenlijk had men eenige schade aen de gebouwen gehad door de vervloogen kogels, die bij meenigte binnen deselve gevallen waren. Dus luid de eerste Pattenase brief; maer bij den anderen, namelijk van den 27en passo, ziet men het blaadje t'eene maal omgekeerd, en dat de Britten niet langer als tot even voor den middag van den dag der verovering het genot van hun geluk gehad hadden, zijnde de Tellingas, zo als men de bediends verzekert hadde, met permissie van d'Europeesche officieren aen het plunderen geslaegen en de gemeene Europeeschen meede hier en daer verstrooit geweest en dus alles in de uiterste confusie geraekt. De vlugtende Stedehouder, intusschen dat de Engelschen hun haat met plunderen enz. als gezegt, ophaelden, bij Jaffer Chans tuin een secours van Mongeer ontmoet, ende had zig daermede weder naer de stad begeven, en op berigt van de zorgeloosheid der Engelschen was hij met den zabel in de vuist daer op ingevallen, houwende alles ter neder wat hem voorkwam; dog de weder bijeen verzamelde Engelschen, welke van een getal van twee duisend op zijn best nog drie hondert uit maekten, hadden zig in hunne loge geretireert, mitsgaders dien nademiddag de daerop gevolgde nagt en 's anderen daegs voor het afgaen van deesen brief hunne vijanden tegenstand geboden; zo dat het vuur van weerskanten onophoudelijk was geweest, terwijl de rest van de Britten, die van de in de loge gewekene afgedwaelt waeren, bij vlugtende partijen hier en daer op de zandplaten en aen de overzijde der rivier omzworven. | ||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||
Voorts had men omtrent middernagt van verscheiden zout en arreek maguazijnen en de omstreeks de Engelsche loge staende stallingen de vlam zien opgaen, en kort daerne aen de benedenkant van de stad en het fort heevig hooren schieten. Vervolgens 's morgens ofte op den datum van deze brief, vernomen, dat de Britten hunne loge hadden verlaten en denkelijk naer beneden gevlugt waeren, bij de voorse. brief breeder en omstandiger bleikende. Hierop vergaderde immediaat de Achtbare Raed van Politie, neemende, in deezen neteligen toestand van zaeken, zodanige mesures als de secreete Resolutie van heeden komt aen te toonen. Zondag den 10en. 'S voormiddags wierd het antwoord op alle de voorsz. ontvangene brieven afgevaerdigt, in zodanige termen als bij het afgaande briefboek te zien is, wordende de rescriptie aen den Edelen Heer van Sittart ter speculatie g'insereert. Edele Heer. Gisteren nademiddag ontfing ik uwe g'eerde van den 8en deser, waerop ten eersten de strikste ondersoekingen heb laten doen, in opsigt der berigten door U Edele ontfangen, dat eenig volk, in onse volkplanting geweeken, waardoor in kleine partijen zouden uittrekken en vijandelijkheden en roverijen op de wegen plegen, dog heb niet kunnen ontdekken dat er een woord waer van is, 't geen te minder kan geloven om dat eenige dagen geleden de strengste beveelen heb gegeeven aen de wagten bij onze hekken, om niemand met schietgeweer te laten in of uitgaan, zonder mijne uitdrukkelijke toestemming. Dog also het getal van onse sepays niet genoeg is om versekert te zijn, dat zulke zaken niet zonder hunne kennis zouden gebeuren, zal ik deselve met nog eenige, indien te krij- | ||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||
gen zijn, vermeerderen, en intusschen d'ingeslootene waarschouwing laten afkondigen, welke ik hoop, dat toereikende zal wesen ter voorkoming dat zulke klagten in 't vervolg eenige ingang vinden. Ik ben met een waer regard (onderstond) Edele Heer (lager) UwWelEdele zeer gehoorzame en nederige dienaer (was getekent) Louis Taillefert. (ter zijde) Chinsura den 10en Julij ao 1763. (daer onder) voor d'overzetting (get.) Gregorius Herklots. Maandag den 11en heeft men niets anders vernomen als dat Capitn Grand met zijne manschappen het Moorsche fort verlaten en 't opzigt over 't zelve aen eenige pions gedemandeert hadde. Voorts dat de op den 5en en 6en deser uitgetrokkene troupes te Mirzapoer als nog halte houden. Dingsdag den 12en enz. Op de middag passeerde de door de Engelschen weder opgeworpene Nawab Jaffer Aly Chan te water voorbij deese loge naer Hoegli, wiens Duan Nendkoemaes met een Sjobdaen (stokkendrager) zijn aenkomst aldaer aen den Edelen Heer Directeur bekend liet maken, met waerschouwing dat zijn Edele wel zou doen, 's Comps Hofganger te zenden om den Soeba te complimenteeren. Dog hem wierd op ordre van zijn Edele ten antwoord gegeven, dat d'Edele Heer Directeur wat laat zijn namiddags rust zijnde gaen neemen, waerschijnelijk niet voor den donker bij der hand zou wesen, wanneer men hem de boodschap doen zou, gem̄ Nend Koemaer, zoo 't schijnd, wel merkende hoe de vork in de steel stak, sond niet nader, en op Woensdag den 13en begaf Jaffer Ali Chan zig verder naer boven met een guarde van omtrend twee hondert Tellingas. Vervolgens bequam de Edele Heer Directeur van Patna een omstandig relaes van de aldaer voorgevallen actie tusschen de Engelschen en de Mooren, met de gevolgen van dien, hetwelk ter ordre van zijn Edele alhier g'insereerd word, luidende aldus: | ||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||
Vrijdag den 24en Junij was er tusschen den Inlander en d'Engelschen nog niets voorgevallen, maer snagts tusschen den 24en en 25en Junij, of omtrend twee uuren in den nagt, hadden de Engelsche hunne troepen, die te Banquibasaer en in de fransche logie (leggende d'eerste plaetse een uur van de stad en de laeste digte boven d'Engelsche logie) gecampeert stonden, in stilte doen opbreeken, en ten half vier uuren quamen dezelve onverwagt voor twee poorten, ten weste deeser stad, daer d'Engelsche logie gelegen is; ze braeken dezelve, overrompelden de wagt en maekten zig dus binnen een half uur meester van een vrijen ingang op twee plaatsen van de stad Patna. Al het canon van de Engelsche logie had ondertusschen met hun aenmarsch hevig op de stad begonnen te spelen; twee groote stukken, die op de stads punt regt op de Engelsche logie gesteld waren, wierden eindelijk ook g'emploijeert, maer zulks duurde weinig minuten, wanneer hen het Engelsche geschut deed swijgen en dier bevelhebbers van wegens de Regeering zogten een goed heenkomen. De Engelschen met omtrend 150 Europeesen en 1600 tellingas, behalven de Officieren, dan binnen de stad getreeden en zig in twee partijen verdeelt hebbende, avanceerden onder een geduurig vuur uit het kleen geweer, de eene partij langs de groote Bazaar en de tweede langs de muur binnen de stad; ze vonden geen tegenstand: alles, hoe ongelijk groter in getalle de stedelingen ook waren, zogt om het zeerste d'eerste te weesen om op het platte en vrije land de tijdingen te brengen, dat er vijanden in de stad waren. Dus de Engelsche de stad doorgetrokken en het Moorse casteel genadert zijnde, braken zij almede ten eersten de poort en marcheerden binnen. Den Stedehouder en zijne eerste krijgers, die zig daerin opgesloten hadden, namen daerop mede de vlugt, gingen eene agterpoort uit en sloegen den weg in na Mongeer. De Engelschen zig dus ten zelven dage te negen uuren | ||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||
's morgens volkomen heer en meester ziende van de gantsche stad Patna, des casteel en andere vestings werken en van al het swaar geschut, dat in het casteel en op de stads wallen stond, deed het hoofd hunner militie de helfte van zijn volk weder na de Engelsche logie buiten de stad vertrekken, en (zo men zegt) geeft hij kort daerna aen d'overige ordre om te plunderen. Ten eerste sloeg een ieder handen aen 't werk om een rijkdom optedoen, dat door veele ook behaald geworden is. De van te vooren wel gestelde ordres onder de Engelsche krijgers, die zig nog in de stad bevonden, was dus omverre gesmeeten, de troepen in alle straten, Europeese en Tellingas onder malkanderen, naer yders goedvinden verdeelt, gingen yder tot omtrent elf uuren zijnen gang, wanneer de Engelsche, mogelijk hun mislag in deesen opzigte bemerkende, het plunderen weder lieten verbieden, en zig moeite gaven de overal in de stad verstrooide militairen weder bijeen te brengen; dog dit laeste vond veel swarigheid, omdat niemand luisteren wilde, zijnen gang bleef gaen. Den gevlugten Stedehouder met omtrend 200 ruiters Jaffer Chans tuin gepasseert en digte bij Tettua gekomen zijnde, ontmoete daer een Armeender, gent Markat, die van den Vorst ter assistentie van Patna gezonden was met 10000 ruiters, 200 tellingas en tien stukken canon. Gem̄ Armeender, van den steedehouder vernomen hebbende wat er te Patna omgegaen was, en teffens van de Harkarras berigten ontvangende, dat de helfte der Engelsche troupen weder de stad verlaten en naar hun logie gekeert, mitsgaders dat d'overige, overal verstrooit, bezig waren te plunderen, wierde de resolutie genomen weder Patnawaerts te keeren, om het verlorene te herwinnen. Strax wierde zulx volbragt, en omtrend twee uuren 's agtermiddags voor de poorten van Patna komende, dezelve open en geen enkelde man van d'Engelsche daer vindende, drongen ze in aller haast met de zabel in de vuist binnen, kapte alles | ||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||
neder, Europeese en Tellingas, wat hen maer in het oog quam; ten drie uuren was de stad weder ten eenemael in handen der inlanders gevallen, daer was geen levende ziel der Engelsche meer binnen te vinden, en de dooden lagen overal verstrooit. Hier op attaqueerden de Mooren aenstonds van de stads wallen de Engelsche logie, daer de laeste toen zig tesamen in begeven hadde, en de Engelschen vuurden met canon en klein geweer andermael op eene stad, waervan ze eenige uuren bevorens volkomen heer en meester geweest waren. 'T volgende van deesen dag, de nagt en den 26en Junij tot 's nagts daeraen te twaalf uuren, heeft men over ende weder heevig geschooten. De Mooren bleeven gedurende die tijd in de stad en d'Engelsche in hun logie: niemand schijnt een uitval te willen wagen. Even over twaalf uuren snagts tusschen den 26en en 27en Junij zag men een groot vuur buiten de stad, omtrend de Engelsche logie op komen, en kort daerna hoorde het schieten uit d'Engelsche logie op, want na dat ze al hun groote galas, die rondom hun logie stonden en opgepropt van zout, arreek en granen waaren, zelfs in de brand gestooken hadden, hebben d'Engelschen gezamentlijk hun loge verlaten en de vlugt over een zandplaat naar hunne vaertuigen, die niet verre daer van daen lagen, genomen. Men zegt, dat zij bij hun retraite aen de gemeene Europeesen en Tellingas, dienaers enz. vrijgelaaten hebben met haer te gaen, of hun zekerheid te zoeken, daer een yder het best oordeelde; dat eenige hen gevolgt en eenige terug gebleeven hebben, en teffens dat ze niets mede genomen hebben als twee kleine kanon, snaphanen en verdere ammunitie nevens eenigen dranken en contante, werdende het getal der gevlugte of tesamen gebleevene op 600 persoonen geschat. In de nagt tusschen den 25en en 26en Junij waren bereeds 80 Europeesen in stilte uit de Engelsche loge weg- | ||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||
gegaen, die sdaags daeraen bij partijen op de zandplaten gezien, gedeeltelijk door de Jimidaars gevat, gebonden, deerlijk geslagen en vastgezet zijn. Ten zelve dage dat de stad veroverd, weder verloren en in hun logie opgeslooten waren, hebben veele Jimidaers rondom Patna ten eerste alles, menschen en vaartuigen, meenende van d'Engelsche te weesen, aengehouden en niet willen laten passeeren. Sdags of smorgens na dat de Engelsche de vlugt genomen hadden, heeft den Steedehouder alle de arreek, 'tzout en de granen, welke onder de afgebrande galas te vinden waren, aen de armoed permissie gegeven weg te sleepen, met expres bevel dat geene luiden van vermogen enz. iets daervan zig eigenen zouden. Teffens heeft dien bestierder uitdruckelijk aen de daerbij gestelde wagten gelast, dat niemand op wagens, met vaertuigen en zelfs niet in zacken iets daervan daan dragen zoude, maer dat dier eigening door een yder moeste geschieden in mandjes, eenlijk om aen de geringe luiden tijd te geven om zig daervan te kunnen bevoordeelen. Men heeft dus op den 27en en 28en Julij millionen van nooddruftige menschen, mannen, vrouwen en kinderen zien zig haasten om zoo veel mogelijk was een voorraad daervan te huis te brengen. 'T geene d'Engelsche rondom de loge aan graenen, arreek en zout bij dit geval agter laten hebben en dat bereets prijs gegeven is, werd op viermael honderd duizend maon getaxeerd en 't geheele verlies, dat de Britten voor tegenswoordig te beurt valt, steld men vier en twintig Lak aen ropijen te belopen, daer voor het grootste gedeelte de hier bescheidene dienaeren in participeeren, en voor de rest verscheide Heeren in Bengale en Dhecca. Den 27en Junij, 's morgens vroeg, naer het vertrek der Engelschen, zijn mede alle kleinigheeden, die in de loge voor de hand gestaen hebben, voor niet verkogt; dog wanneer 't voorm̄ Armeens hoofd te zeeven uuren bezit van de logie nam, heeft hij aenstonds de daerin staende | ||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||
pakhuizen, waer in zig een hope lakenen, fluweelen, koper enz. bevind, verzegeld, zijnde dus aen alle de opgeslotene goederen de hand nog niet gelegd, en men is ordre van den vorst verwagtende, hoe daermede, en insgelijks met de Engelsche logie, nevens de residentien te Sioppra, Singia en Mauw gehandelt werden zal; d'in de Engelsche loge gevondene canons, een groot gedeelte snaphanen en amunitie zijn ondertusschen reeds naar de Moorse logie in de stad gebragt. Den 28en Junij bragt men tegens den avond drie Engelsche Europeesen en zeven Tellingas gebonden te Patna; strax wierd er toestel gemaekt om deese tien perzoonen op te hangen aen een boom, digt voor de Engelsche loge staende; men maakte een begin met de gemeldte drie Europianen, en wanneer men bezig was met de Tellingas en een daer van mede bereeds gehangen was, quam 't hoofd der Armeenders, die in d'Engelsche loge legd, en gaf ordre niemand meer te doden tot nader bevel, stellende zig zeer te onvreede over dat men buiten zijn weeten deese Justitie had g'oeffend; hij heeft daerop aenstonds een zijner Officieren bij de Stedehouder gezonden, denzelven laeten aenzeggen van geen een persoon die gevat mogte werden, meer ter dood te brengen, waerop den Steedehouder ook overal aenstonds aen de buiten Regenten een andere ordre gezonden en gelast heeft, alle Engelse die gevat mogten werden, met kost te voorzien en gebonden herwaerds te brengen; ondertusschen hebben de gemelde drie perzoonen, die men niet weet wie te zijn, dit noodlot moeten ondergaen. Men verneemd mede, dat de gevlugte Engelsche, ten minste een gedeelte daervan, omstreeks Sjoppra gisteren avond gezien zijn en dat ze voornemens zouden zijn zig in het land van Soujadauwla te begeeven, zoo ze het berijken kunnen, daer aen getwijfeld word, door de veelheid der wagten die overal uitgezonden en op hen gesteld zijn. | ||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||
Zondag den 17en. Gedurende eenige dagen zijn er verscheide differente omstandigheden verhaelt, rakende de verrigtingen der oorlogende partijen. Men zegt onder anderen, dat de Engelschen zig deerlijk in het nauw bevinden, mits de baloorigheid en desertie van hun volk. Dat zij het in zommige hier en daar voorgevallene schermutzelingen meerendeels te quaad zouden hebben gekreegen en dus den moed eenigsints laten zakken, waerop weinig staat te maken is; dog dat is zeker, dat zij den berugten Armenier, Chodja Petroes, broeder van 's Nawabs Generael, Georgi Chan, meede naer boven gevoert en gedwongen hebben te beloven van zijn uiterste best te doen tot bemiddeling van de ontstaene geschillen, hoewel andere zeggen, dat de Engelschen zig reets de zege beloven, mits het arrivement van drie Europische scheepen ter kuste Kormandel, welke drie honderd Europeese militairen mede gebragt hebben, waervan reeds hondert met een ander comps of particulier schip op Kalkatta zouden g'arriveerd zijn, terwijl men van een derde kant hoort, dat de intusschen van Mirzapoer voortgerukte troupes te Ketwa met den Jemmadaar Sjeich Heibet Ulla slaags geweest en denzelven op de vlugt gedreven zouden hebben, en meer andere dingen, welke voor het grootste gedeelte confirmatie vereischen. Maandag den 18en. Voor de middag is de Heere Radja Dollobram Bhadur, welke tot nu toe meede een staatsgevangen te Kalkatta geweest is, dog nu tot Naibsoeba of 's Nawabs steedehouder sou gedoodverwt zijn, voorbij deese loge naer Hoegli gepasseert. Kort na zijn komst aldaer zond hij aen den Edele Heer Directeur de navolgende missive. | ||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||
Translaat Persiaensche missive, geschreeven door den Heer Maharagia Dollobram Bhadur aen den WelEdele Gestrenge Heer Louis Taillefert, Raad Extraordinair van India en Directeur der Bengaelsche Directie en ontfangen alhier den 18en Julij 1763.G'agte Vriend, luyster van goede hoedaenigheeden en voorwerp van edelmoedigheid, God beware UwEd. Door Godes bijstand is zijn Excellentie (Mier Mhameth Jafer Chan) vooraf na Moxud Abaad vertrokken, zo als UwEd. bekent zij, en ik, die om noodzakelijke afaires mij dus lange tot Kalkatta heb opgehouden en door Gods zegen den 16en Julij ter plaatse Bhedderieser ben g'arriveert, sta den daeraen volgende dag te Houghy te verschijnen, weshalven UwEd. met de pen van vriendschap werd aengeschreeven, desselfs Wackiel derwaerds te zenden, opdat hij, aldaar komende, mij de aengenaeme tijding van Uw Ede welstand bedeelen en daardoor verheugen, mitsgaders teffens eenige zaken, die hem zullen gezegt werden, aen UwEds rapporteeren mag. (Onderstond) Getranslateerd door (geteekent) Ms. Koning. Dingsdag den 19en verstond men bij een particuliere brief van een Officier uit het Engelsche leger, op eergisteren avond gedagtekend, dat hetzelve te Agerdieb gecampeerd lag, zonder dat er nog slag was gelevert, maar dat het grootste gedeelte van de Moorse armee te Ketwa gelegert was, daer zij hun geschut hadden en werwaerts de andere benden, die te Plassia lagen, stonden op te breeken, om zo het zeggen was, heden slag te leveren. Dog andere berigten dicteeren, dat d'Engelsche voorhoede, den 15en deeser met eenige gedetacheerde benden der Mooren handgemeen geraakt zijnde, deese laeste, na dapper gevochten te hebben, genoodzaekt waeren met verlies van | ||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||
omtrent elf hondert man, zo dode als gequeste, de wijk te neemen, terwijl van d'Engelsche maer een engelsche Officier, Robbinson genaemd, en nog geen 100 inlandsche krijgsknegten zouden gebleeven zijn; welk, zoo 't schijnt, door den schrijver van de voorschr. particuliere brief slegts als een schermutseling of actie van weinig belang word aengemerkt. Woensdag den 20en. Tegen den avond ontffing men bij een aparte Kassimbazaarsche brief van den 17en deser nopens het voorgevallene met de Engelschen en hunne partijen, vermeld onder den 6en deeser, de volgende omstandigheeden. Dat Mr. Amyatt in der daad zig met geweld de weg naer Pattena had zoeken te baenen, dog door eenige Moorse troupes agterhaald en gevangen te Mongeer opgebragt was. Dat hij nevens de Heeren Hay en Gulston, die het niet hadden kunnen ontsnappen, door den Vorst met de uitterste beleefdheid bejegent, en vervolgens een vrijgeleide herwaerds gegeven was, dog dat zijn Excellentie, naderhand tijding bekomen hebbende, wegens het voorgevallene te Pattena, vermeld onder den 4en, 9en en 13en courant, immediaet bevel gegeven hadde, hem, Amyatt, en de zijne te arresteren, en de Engelsche loge te Kassembazaar te laeten inneemen. Dat daarop alle de successive herwaerds bedeelde wederwaardigheden gevolgt waeren, hebbende hem, Amyatt, en drie andere van het gesantschap deze onderneeming het leven gekost, gelijk ook een hoop van zijn volk, alzo er maer weinige van te regt gekomen en te Mongeer opgebragt waeren. Dat de van Kassembazaar vervoerde Engelschen, welke nevens de rest van Amyatts gevolge te Mongeer in ligte ijzers geklonken waren, bestonden in de navolgende perzoonen:
| ||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||
Dat het Kassembazaars guarnisoen bestaen hadde uit een Europeesche Sergeant en veertig Sepahis, die voor 't grootste gedeelte hunne wapens nedergesmeeten en zig met de vlugt gesalveert hadden, en dat de door hun in den beginne gemaekte mines van zig te willen defendeeren, eenlijk geschied waeren op hope van ontzet, voor en al eer de hostiliteiten van 's Nawabs zijde beginnen zoude. Dat er verder op den 13en smorgens te Dayhaath, tustusschen Ketwa en Aggerdieb, een heevige actie was voorgevallen tusschen de opgemarcheerde troupes van de Engelschen en die van de Mooren, onder den Zilledhaar of Commissaris van Neddia Sjeich Hybet Ulla en den Hoofdruiter Jaffer Beek. Dat de Mooren 6000 man sterk waren geweest en dat het gevegt den gantschen morgen geduurt hadde, mitsgaders dat er van hunne zijde zeer veel gesneuvelt en omtrent 300 gequetsten te Morsid Abaed aengekomen waeren, voorts dat de Neddiashe Zillehdaar en zijn zoon onder de dooden geteld wierden. Dat er volgens gerugten van der Engelschen kant ook eenig volk te zoek en bij de Mooren gevangen geraekt was, welken zij de hoofden afgehouwen en naar Morsid Abaad gezonden hadden. Dat er zedert dien dag verder niets dan eenige schermutselingen voorgevallen waren, waer bij het te denken was dat over en weder eenige gesneuvelt of gequest ge- | ||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||
quest geraekt moesten zijn. En eindelijk dat de Moorsche krijgsmagt nog op 14000 man begroot wierd en dagelijks bij secoursen van 2 a 3000 man accresseerde etc., bij de brief zelve omstandiger te zien. Donderdag den 21en bequam men alhier tijding, dat het leger van de Engelschen, op den 17en deeser te Kettwa genadert zijnde, ten eersten Mahmed Tekki-Chans corps g'attaqueerd hadde. Dat dien Overste de zijne moed in 't lijf gesproken en zig met den aenvang van de actie dapper gequeeten hadde, ja zelfs dat hij een uitval op de Engelschen zou hebben laeten doen, waerbij er wel drie a vier hondert needer gesabelt geworden waren, waer onder 7 a 8 van de voornaemste Officieren gerekent wierden; dat de Capitein van de Mogolsche cavallerye der Britten, Charles d'Ellesaate, dood geschooten en eenen Lieutenant Smith mede zeer zwaar gewond was. Dat deese bataille eenige uuren agter een geduurt en het zeer lange in twijfel gestaen hadde, wien de overwinning te beurt zou vallen, dog dat de Engelschen, mits de geswindheid van hun geschut, ten lange laeste meester van het slagveld waeren gebleeven. Dat den Moorschen Oversten Teckie Chan dodelijk gequetst en daardoor buiten staat geraekt zijnde te commandeeren, zijn volk ten eersten in de grootste wanordre en met agterlating van veele doode en gequetsten gevlugt was. Vrijdag 22 wierd deese tijding allerwegen geconfirmeert en daerbij nog verhaelt, dat partijen op den 19en deser te Plassia nader aen de gang zouden geweest zijn; dog de berigten hieromtrent zijn zo different, dat men langer niet weet wat men geloven moet. Sommige willen, dat de Engelschen mits de goede bediening hunner arthillery, principael der nieuwe stukken, de victorie zouden hebben behaalt; item dat ze in de laeste actie te Ketwa drie en twintig stukken geschut, nevens al de bagage en ammunitie van de Mooren verovert en zig dus den weg naar | ||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||
Morsid Abaad gebaant zouden hebben. Anderen daerentegen zeggen, dat zij hunne vijanden wel tot verhaeste retraites noodzaeken, maar dat hun alle die voordeelen zeer duur te staen komen. Dat zij, behalven de op gisteren vermelde Officieren, er nog wel een stuk of vijf verloren hebben, en bij de actie te Plachia wel 4 a 5 koss agteruit gedeinst zijn. Dat zij intusschen gebrek aen levensmiddelen beginnen te krijgen en in hun leger op zijn best 2 ceer rijst voor een ropij bekomen kunnen, hetwelk eenige schijn van waerheid heeft, gemerkt er verscheide sloepen en een brigantijn van Kalkatta opwaards komen, welke, zoo men zegt, met eenige volontaires bemand en met rijst voor de armée beladen zijn. Saturdag den 23en. Sagtermiddags passeerden vier van de voorm̄ Engelsche sloepen voorbij deese loge en quamen even boven ons dorp ten anker. Kort daar na kreeg men gemeen en apart schrijvens van Kassimbazaar van den 19en en 20en deser. Bij het aparte vond men de gisteren en eergisteren alhier verspreide gerugten nopens de defaite der Mooren te Ketwa en den optogt van de Engelschen naar Morsid Abaad geconfirmeerd, met deese omstandigheid, dat de Moorsche armee geheel verslagen en Mahmet Tekkie Chan gesneuveld zou weezen. Voorts melden de inlandsche brieven van Dhakka, dat 's Viceroys Steedehouder aldaar, d'heer Jessaret Chan, den 5en deeser van zijnen Meester Mier Mahmet Kassim Chan een bevelschrift ontfangen hadde, om de Engelschen, die Patna vijandelijk aengetast hadde, dog daar voor gestraft waren, voortaen als openbaere vijanden aen te merken en alle afbreuk te doen. Dat hij zig daertoe, bij gebrek van manschap, in geen posituur vond (zijnde de drie duizend man, bij dit dagregister onder den 20en Junij jongstleeden vermeld, zoo het schijnt, aldaer nog niet aengekomen) en | ||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||
dierhalven zijn best hadde gedaen duysend Sennasjes (een soort van fackiers of pelgrims), die de naem hebben van zeer strijdbaer te zijn, te beweegen, bij hem als krijgsknegten dienst te neemen, dog dat die zulks niet hadden willen doen, als onder belofte van in plaats van zoldijen overal daar zij g'amployeerd wierden, de vrije roof te zullen hebben, waertoe hij also en geen ander krijgsvolk te bekomen was, wel had moeten besluiten, om niet zelfs van de Engelschen overvallen en verdreven te werden. Dat hij zijne weinige benden bij deselve en eenige andere roofbenden gevoegt hebbende, hun vervolgens met eenige stukken geschut gezonden had, om de loge der Engelschen te bestormen, dog dat dese daervan verwittigt, hen te gemoet getrokken waeren. Dat er wederzijds hevig gevogten was, elf sennasjes, een roerschutter en een ruiter gesneuveld en over de dertig sennasjes nevens drie roerschutters en drie ruiters gewond waeren, zulx Jessaret Chans volk eindelijk terug getrokken was; doch dat de Engelschen in dat gevecht meede veele Sipahis verloren hebbende, na eerst in de loge geweeken te zijn, en van daer nog braaf op de Moorsche benden gevuurd te hebben, geresolveerd hadden te water de wijk te neemen naar Lokkiepoer, in de dekkasche loge maer een schrijver en een chirurgijn latende, die door de Mooren gevangen genomen en eenen Armenier, in naeme Choja Parsie, ter bewaringe overgegeven waren. Dat de loge door de sennassjes geheel leedig was geplondert, zulx er geen hoop overbleef, dat er ooyt van alles wat er in geweest was, een stuk zoude te regt komen, dog dat het sout en gomlak nevens de goederen, die de kooplieden en wevers van de Engelschen en inlanders, onder hunne protectie zijnde, onder zig hadden, op last van den Naib Saeba tot 's Nawabs nader bevel opg'eischt en bewaerd waeren. Dat het intusschen van rovers in de stad krielde, die overal dwaalden, alles wat hen voorquam wegnamen en | ||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||
veel moetwil pleegden, mitsgaders dat de loge in de brand gestoken en men sterk bezig was het muurwerk tot de grond toe aftebreeken. Dat d'Engelschen, welke naar de kant van Assam geweest waren om goudbergen te ontdekken, en slegts in ses blanken en vijftien hondert Sepays bestonden, door een Ragie meede aengetast en verslaegen zouden wesen, zoo dat er maar vier hondert tot nogtoe van teregt gekomen waren, die naar de kant van Lokkiepoer waren getrokken. Zondag den 24en. Smorgens is de op den 20en deser vermelde brigantijn Anna Catarina voor dit fort ten anker gekomen, onder een salut van elf en contrasalut van zeven canonschooten. Op de middag zijn de gisteren vermelde sloepen van de Engelschen verder naer boven gezeild. Voorts lopen de gerugten, dat men te Kalkatta, niet tegenstaende het geluk de Engelsche Natie schijnt na te lopen, zeer en peine is, zijnde er niet alleen een compagnie van omtrent 60 toepassen, of zwarte christenen, met geweer voorzien, naar de groote armée opgezonden, maer ook een detachement van 200 Tellingas en 40 a 50 Europeesen naar Neddia, om zig van dat district te verzeekeren en daerenboven de Fransche krijgsgevangenen, die zig nog te Kalkatta bevinden, door een extraordinaire besolding van vijf ropijen daags en belofte van een considerable praemie, zoo zij komen te triumpheeren, gepersuadeert om het geweer ten dienste der Britten optevatten. Maandag den 25en melden de inlandsche berigten eenparig, dat de Engelschen zig weder van de stad Dhakka meester gemaakt en eenen Amanet Chan, zoon van den geweesen Bengaalschen Viceroy, Sefras Chan, tot Souba ginter zouden uitgeroepen hebben. Dat de naar Morsid Abaad in aentogt zijnde armée dier natie, na het verdrijven van den tot Tsjouna Chalie gelegen hebbenden Mor- | ||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||
sid Abaadsen Stedehouder Seid Mahmed Chan, haeren marsch tot gem̄ Residentieplaats toe volbragt en den Heer Jaffer Aly-Chan vervolgens als Nawab van Bengale zoude uitgeroepen hebben. Dog dit laeste word tegengesproken door een op dingsdag, den 26en, smorgens van Kassimbazaar bekomen apart schrijvens van den 21en hujus, waerbij men ontwaerde, dat de Engelschen, na het verslaen van het Moorsch leger te Ketwa, niet voort gemarcheert waren, maar op het slagveld halte gehouden hadden; dat zijlieden bij die actie verscheide elifanten en cameelen, paarden, omtrent drie hondert vaertuigen, de gantsche artillerye en drie lakk ropijen, welke pas dien zelven dag van Mongeer tot betaling der troupen in het leger gekomen waren, buit gemaekt hadden. Wat later, of tegen den middag, wierd er een nadere brief van voorm̄ comptoir aengebragt van den 23en, en daar nevens drie triplicaten van Patnase aparte brieven op den 1en en 3en en een origineele op den 10en courant gedateerd. Bij de Kassembazaersche zag men, dat de Engelschen 's Comps Thuin, Banjettie (leggende even buiten ons gehugt Kalkapoer), gepasseerd waren, en den Stedehouder van Morsid Abaad, Seid Mahmed Chan, hadden laten aenzeggen om den Nawab Jaffer Ali Chan te erkennen en denselven bij rondtrommeling in de stad te doen uitroepen. Dat zulx egter nog geen gevolg had genomen en er gesustineerd wierd, dat gem̄ Stedehouder met de van Mongeer bekomene tien duizend ruiters eerst nog een kansje zoude zoeken te wagen. Het principaelste, dat het Patnas schrijvens van den 1en behelst, is, dat het Engelsch Opperhoofd Ellis c.s. zig, contraire het vermoeden bij der bediendens laeste van den 27en Junij, vermeld onder den 9en deser, de revier opwaerds | ||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||
had begeven en met eenige Officieren en gemeene militairen, nevens eenige Tellingas, op Sirand versameld en van daer verder weggetrokken was, denkelijk buiten de Provintie Behaar. Dat zij, volgens zeekere berigten, door een meenigte van 's Nawabs troupen vervolgt wierden, en dat er aen verscheidene Fausdaars en andere Regenten bevel gezonden was hun best te doen om ze te attrapeeren, zo als hen zulx ook gelukt was, blijkens de nadere berigten van de bediendens sub dato 3e deeser, zijnde deese swervende hoop eenige mijlen boven Sjoppra overvallen, verstrooit en voor het grootste gedeelte om het leven gebragt, behalven het Opperhoofd Ellis, die den Mooren levendig in de handen gevallen was. Ook verhalen de bediends bij deesen brief, dat een Chirurgijn van de Engelschen, in namen William Fulleton, van voormelde zijne landsgenooten afgedwaald, in Moorsche kleederen binnen Pattena gekomen en heimelijk door de Waterpoort van 's Comps loge binnen geslopen was, op hope van zig daer in te zullen verschuilen. Dog dat het klooster van de Paters Capucijnen kort bevorens geplondert geworden zijnde, enkel op het quaadaerdig aengeeven van een Harkarra of verklikker, dat er Engelschen binnen waren, de bediendens oversulx den heelmeester het oogenschijnelijk gevaar van zijn verblijf binnen onse loge voorgehouden en versogt hadden dezelve te ruimen. Dat hij zig dit goedvinden ook getroost, zig immediaet naar buiten begeven en zijn azile in een Moorsch huis genomen hadde, van waar hij vervolgens in het Moorsche fort geraekt was en zeer wel behandelt wierd; vervattende het laeste van den 12en communicatie wegens het ophouden en openen van brieven door den Nawab te Mongeer, en voor 't overige geen ander nieuws, dan dat de troupes van den Nawab, welke te Patna in Bospoer gecampeerd waeren geweest, alle naar Mongeer ontboden en vertrokken waeren. | ||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||
Woensdag den 27en liep alhier een gerugt, dat de Engelschen geslaegen en sterk bezig zouden zijn met de behoudene manschap herwaerds te vluchten, ja men verhaelt dit met zoo een zeekerheid als of er geen twijfel aen was, getuigende de inlanders eenparig, dat hun verscheide gequetsten ontsnapt en veele agter ons dorp om naer Sjandernegger gemarcheert zijn, zonder wapenen, met bebloede koppen en meest zonder kleederen. De Edele Heer Directeur, om hieromtrent zekerder g'informeert te zijn, zond een Pion uit, om naar de waarheid van dit gerucht te verneemen. Deese quam op donderdag den 28en 's voordemiddags te rug en deed het volgende relaes: Dat hij, te Hougly komende en hier en daer bij zijne kennissen verneemende, of de Engelschen geslagen waeren, uit niemand een woord hadde kunnen krijgen, door dien allen voor den Fausdaar bevreest waren; eenelijk hadde een Nollamaker hem verhaeld, dat hij dien morgen vroeg drie Europeesen, een gesadelt paerd en nog een stuk van een vierde lijk de revier had zien afdrijven. Dat hij van daar naer de groote gens- of rijstmarkt, boven Hoegli ontmoet hadde 11 Europeeschen te voet, zonder koussen en schoenen, eenigen alleen in 't hemd, anderen in 't bloot camisool ende weinigsten met de Engelsche monteering op het lijf, alle gequetst, en noch vijf persoonen, die om dat zij passamenten op hunne kleederen hadden, van hem voor Officieren gehouden wierden, waervan twee zieltogende lagen. Dat hij in de gens g'arriveerd zijnde, ontmoet hadde eenen dienaer van den Armenier Choja Petroes, die half naakt aldaer van boven afgekomen was en hem het navolgende verhaalt hadde: Dat de Engelschen zijnen Heer, die een broeder van een van 's Nawabs Veldoversten, in name Georgi Chan, en door den Heer Kalkats Gouverneur, apparent om dat | ||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||
hij te minder gelegenheid zoude hebben om het geene er te Kalkatta omging te verneemen en in 't heimelijk aen zijnen gem̄ broeder overtebrieven, willens of onwillens met den Heer Mier Mahmed Jaffer Chan mede gezonden is, om als een intriguant man bij voorvallende gelegentheeden tot het smeeden van eenig verraad gebruikt te werden, op een vermoeden van verboodene correspondentie met zijn broeder te houden, in de ijzers gezet hadden, en meer andere nieuwstijdingen, die, zeedert onwaar bevonden zijnde, in deesen werden overgeslagen. En eindelijk, dat hij Pion, van de gends wederom komende, 's avonds om 6 uuren even bezijden de Bandel had gezien 5 Europeesen en 17 Sipahis van d'Engelschen, die den weg na beneeden genomen hadden, zonder wapenen, heel naekt en heel berooit, dog dat hij niet kon zeggen of die gequetst waeren, om dat hij bevreest was hen dichte bij te komen. Voorts verstaet men, dat eene Mier Baddel Chan als Fausdaar possessie genomen heeft van het Moorse fort hier te Hoegli. Vrijdag den 29en enz. Kort daerna quam er een brief van Kalkatta, op eergisteren gedateerd, dienende tot communicatie van het goed succes der Britsche wapenen tegen de Mooren, en de door den Nawab Jaffer Ali Chan aenvaerde Regering te Morsid Abaad, zoo als blijkt bij het volgende Translaat: | ||||||||||
Aan den WelEdele Louis Taillefert, Skp. Directeur en den Raad te Hoegli.WelEdele Heer en Heeren! Wij hebben het genoegen UWelEdelens te verwittigen, dat we brieven bekomen hebben van Majoor Adams, gedagteekent den 24en deeser, die ons adviseeren, dat hij met | ||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||
de Armée op Moxud Abaath g'arriveert is, naer alvorens het leger van Cassem Aly Chan verslaagen te hebben; mitsgaders dat de Nawab Mier Jaffer Aly Chan in die hoofdplaets geproclameert is en het bestier van de Provintien op zig genoomen heeft. Wij zijn (onderstond) Wel Edele Heer en Heeren (lager) UWelEdelens d.willige en gehoorzame dienaers (was getekent) Henry van Sittart, W. Macqwirz., Wm Billers, John Cartier, Warren Hasting, Rank. Marriot, H. Watts (ter zijde) Fort William den 27en Julij 1763. (daer onder) Uit de Engelsche in de Hollandsche taal overgezet door (getekent) Wm Cadet. Hier op wiert ten eersten g'antwoord in de volgende bewoording: | ||||||||||
Aan den Edelen Heer Henry van Sittart, Gouverneur, en den Raed aldaer.Edelele Heer en Heeren. Wij hebben ons vereerd gevonden met UwEdeles zeer geagte Misssive van gisteren, bedanken UEdelens nederig voor het bedeelde, en vergelukken dezelve van harte met het succes der Britsche wapenen in deese Provintie, nevens de gevolgen van dien, als opregtelijk zijnde. (Onderstond) Edele Heer en Heeren. (lager) Uw Edelens zeer gehoorsame dienaeren (geteekent) Louis Taillefert, Mso. Isinck, L. Zuidland J. Hk. Zinner, Moise la Font....... J.C. Kist, O.W. Falck en J.G. van Angelbeek. (ter zijde) Hoegli den 28en Julij 1763.
De bovengem̄ communicatie word allerwegen geconfirmeert, zelf kreeg men op saturdag den 30en, tegen den avond, bij een aparte brief van Kassimbazaer, sub 27 hujus, tijding, dat de Engelsche armée op den 24en dezer de Mooren, die zig in Moetiezjiel geretrancheert hadden, geslagen en tot aen Sadekbaag (een tuin boven Morsid | ||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||
Abaad gelegen) verdreeven hadden. Dat Seid Mhamet Chan zig met de zijne naar Soetie, een cos of 6 boven Morsid Abaad, begeven en daar post gevast hadde, zijnde van Mongeer versterkt door vier duizend ruiters. Dat de Engelschen ook dien eigensten dag door Majoor Charnack en Capt. Knox met eenige troupen versterkt zijnde, twee coss boven Sadekbaag gemarcheert waren, en dat Radja Dollobram, commanderende omtrent seven hondert ruiters, mede over de Kassembazaersche spruit getrokken was. Wijders, dat de Heer Jaffer Aly Chan den 25en possessie van 's Nawabs huis genomen en zig dien eigensten dag overal als Nawab had laeten uitroepen. Zondag den 31en gaat de spraak, dat de Nawab Kassim Ali Chan wederom een leger van 28000 man inlanders en 200 Europeesen, als artilleristen, van Mongeer zou hebben afgezonden, onder commando van den Generael van zijn armée, Georgie Chan, en dat hij zelf met de rest van zijne troupes, bestaande uit ongevaar nog 75000 koppen, eerst daags stond te volgen. Voorts, dat de Engelschen met al hun magt naar Soetie op marsch zouden geslaegen zijn. In het vallen van den avond quam er een Engelsch schip en Brigantijn even voorbij dit fort ten anker, dienende, zo het zeggen is, tot een provisie en ammunitie magazijn. | ||||||||||
Augustus.Maandag den 1en. Op de middag is het Engelsche schip nevens de Brigantijn, vermeld onder den datum van gisteren, van voor deese loge opgezeilt tot voor het fort te Hoegli, zonder bij hunne komste of vertrek ons fort gesalueerd te hebben, al waer men zegt, dat dezelve voor eerst zullen blijven leggen. 'S agtermiddags kreeg men bij een apart briefje van Kassembazaer, de dato 29en der jongst verweekene maend, tijding, dat de Engelschen den op- | ||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||
togt niet zeer scheenen te verhaesten, en 's morgens voor het afgaen van dit schrijvens overal langs de revier hadden laeten rondtrommelen, dat hunne armée van Maddras g'arriveert en mede naar boven op marsch was, met waerschuwing, dat een iegelijk zijn vee en effecten bij tijds zou hebben te bergen; dog hetwelke de bediendens qualijk gerapporteert moet weesen, en denkelijk behelzen zal, dat een yder gerust kan zijn, zonder zijn vee en effecten te bergen, als niet te vermoeden zijnde, dat de Britten uit plunderzucht vriend nog onzijdige zouden verschoonen. Dat er voorts van Mongeer 8000 sipahis en 4000 ruiters met 6 stukken canon, onder commando van een Armenier, Markat genaemt, op 4 a 5 coss na bij Soetie g'arriveert waren, welke, zo men zeide, van nog 12000 sipahis, 4000 ruiters en eenig canon, dat door 200 Europeesen bedient word, gevolgt wierden. Dingsdag den 2en. 'S morgens wierd den Edelen Heer Directeur van den Fausdaer, Said Baddel Chan Bhadur, toegebragt een brief, dienende ten geleide van een andere van den Heer Kalkats Gouverneur van Sittart, meede aen zijn Edele gecarteert en beide ter reclame van eenige binnen dit dorp gevlugte persoonen, gelijk de translaeten van een en ander breeder komen uit te wijsen. | ||||||||||
Translaat Persiaensche Missive, geschreeven door den Houglijsen Naib Fausdaar Seged Baddel Chan Bhadur aen den WelEdele Gestrenge Heer Louis Taillefert, Raad Extraordinair van India en Directeur der Bengaelsche Directie, en ontfangen alhier den 2en Augs ao 1763.Heer Directeur en genege Vriend. Wegens de overleevering van Aka Aziem, Mhameth Kamaal, Tjand Harkarra en andere vorige bediendens, | ||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||
die te Suntsura onder UwEd. protexie verblijf genomen hebben, heb ik desselfs Wackiel in 't breede ouderhouden en deser dagen een Engelse brief over die zaak door den Heer Nawab Samsud douwla Bhadur aen UwEd. gerigt, ontfangen, welke letteren hier nevens overgaen, zijnde onder hen alle den voorsc. Scheig Kamaal reeds g'apprehendeerd, dog Aka Aziem, Tjand Herkara en andere hunner onderhorige nog ginter te vinden; weshalven en om dat ik UwEd. vrind zijnde, niet begeere, dat dezelve een kwade naam bij zijn Excellentie (Mier Mhamet Jaffer Chan) verkrijge, het vereischen zal, dat UwEd. volgens het schrijvens van gem̄ Nawab en dit mijn briefje, de voorsc. persoonen gevangen aen mij laet overgeeven, 'twelke wel gedaen zal zijn, terwijl UwEd. voor 't overige meester zijt en ik verzoeke dat dezelve mij met zijn antwoord gelieve te verheugen. (Onderstond) Getranslateerd door (was getekend) Ms. Koning. Edele Heer. Ik heb bevonden dat Sjeeg Kamaal, Aga Aziem, Jodae Raay, Puddoe Lochum, Sjandraay Harcarras en andere, die bevorens bediendens van het voorige gouvernement te Hougly zijn geweest, hunne woonplaats te Chinsura onder uwe bescherming genomen hebben. Indien dit volk de onzijdigheid in agt nam, welke UEdele beleyd, en die UEdele mij bij een vorige missive versekert heeft dat alle zijne inwoonders zoude verpligten in agt te neemen, ik zoude UEdele met geene vertooningen over dat onderwerp lastig vallen. Maar daar is een brief van Sjantraay onderschept, geschreeven aen Saeklaal, de Hoofdharkarra te Mongeer, gedagtekent den 17en Moharum of den 27en Julij, behelsende eenig kundschap wegens dit deel des lands, met raadgevingen en verklaringen, zo tegenstrijdig als wesen kan tegens het begrip van onzijdigheid. Het is | ||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||
dierhalven mijn onvermijdelijke pligt, mijn Heer, UEdele van dese ontdekking kennis te geeven en te vorderen, indien UEdele de voordeelen der onzijdigheid, welke dezelve belijd, waardeert, dat UEdele onmiddelijk de voorsc. perzoonen zijne bescherming ontrekt, en dezelve verpligt uwe Colonie te verlaten. De brief, welke ik onderschept heb is niet zodanig, dat deselve uit mijne handen kan vertrouwen, dog indien UEdele hier iemand gelieft te zenden, waarop g'u durft verlaten, zal ik hem deselve vertoonen; ze is in de Persiaansche taal geschreeven. Ik ben met groote agting (onderstond) Edele Heer (lager) Uwe zeer gehoorsame en needrige dienaer (getekent) Henry van Sittart (ter zijde) Fort William den 1en Augs 1763. Woensdag den 3en rescribeerde zijn Edele op de voormelde brieven in de navolgende termen. | ||||||||||
Translaat Persiaansche Missive, geschreeven door den WelEdele Gestrenge Heer Louis Taillefert, Raed Extraordinair van Nederlands India en Directeur der Bengaelsche Directie, aen den Houglysen Naib Fausdaer Seyed Baddel Chan Bhadur, sub dato 3 Augustus 1763.Mijn Heer en waarde Vriend! In vriendelijk antwoord op UwEd. geagte missive, waerbij deselve mij om de overlevering van Akaaziem, Tjand Herkarra enz. komt te verzoeken, diend, dat ik in gemoede kan betuigen niet te weeten, dat zij of eenige van hen zig in Chinsura ophouden, mitsgad. dat zijlieden of eenige anderen van den Derbaar mij niet om protexie versogt en ik hen die ook nooit verleend, nog de gewoonte hebbende mij met zulke luiden te bemoeijen, reeds de eerste maal, | ||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||
wanneer UwEd. mij om de voorsc. perzoonen liet vragen, dezelve door den Wakkiel heb doen antwoorden, dat hij hij des begeerende, eenig ongewapend volk, 'tzij herkarras of andere in dit dorp konde zenden, om na hen te zoeken, en dezelve vindende, ik bereid was hen ten eersten te laten volgen, 'twelke ik vermeene alles te zijn wat men met redelijkheid van mij kan vergen, zo niet meer, en dierhalven verwonderd ben, dat UwEd. mij hier over gelieft te schrijven. Mijn antwoord op de brief van den Heer Kalkats Gouverneur van Sittart, die UwEd. mij heeft toegesonden, twijfele ik niet, dat UEdele zal ontfangen en volgens mijn verzoek ten eersten voortgesonden hebben. (Onderstond) Getranslateerd door (geteekend) Ms. Koning. Edele Heer! Gisteren na de middag heb ik uwen brief van den eersten deser ontfangen, waer bij UEdele gelieft te melden, bevonden te hebben, dat Syeeg Kamaal en Aga Aziem nevens zekeren Jadoe Ray, Puddoe lokkum en Sjandraay, harkarras en anderen, die bediendens der voorige Regeering te Hoegli waeren, hun verblijf te Chinsura onder mijne bescherming zouden genomen hebben. Het is mij onmogelijk te zeggen of na te gaen, wie er al in ons dorp geretireerd en nog tegenwoordig zij, waeromtrend men veeltijds op de berigten van zijn eigene inlandsche bediendens niet ten vollen staat kan maken; maer dat weet ik heel wel, dat van die lieden geene is, die ik ooit gesien of gesproken, veel min de bescherming onser vlagge versogt, men geswijge verkreegen hebbe, schoon mij niet onbewust is, dat Sjeeg Kamaal voor d'uitroeping van den Nabab Jaffer Aly Chan aldaer geweest en zeedert verbleeven of heimelijk wederom gekomen en tans werkelijk te Hoegli, mitsgads dat van d'overige alleen van | ||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||
name bij mij bekent is Aga Aziem, die geduurende dat hij Naib te Hoegli was, aen mij geensints verdient heeft hem de hand boven het hoofd te houden, als er mij met gevoegelijkheid van verschoonen kan. Zo dat de geene, die UEdele dat berigt heeft gegeven, zig eerst beter op de de ware gelegentheid der zake had behooren te informeeren, en UEdele teffens ter kennisse te brengen, dat de perzoon, die tans te Hoegli als Fausdaar ageert en waarschijnelijk de rapporteur zelfs zal zijn, mij over een dag of drie hebbende laten bekent maken, dat Sjeeg Kamaal en andere bediendens van de voorige Regeering zig alhier schuil hielden, met sommatie om die te laeten opzoeken en aen hem over te leveren, ik hem heb laten weten, dat hij ongewapend volk konde zenden, om te verneemen of deselve, dan wel eenige van hen, waarlijk op ons territoir waren, onder belofte dat z'hem ontdekkende, ik mijne toestemming zoude geven om dezelve op te vatten en mede te nemen, dat immers alles, zo niet meer is, als mij met reeden gevergt kan werden en welke praesentatie ik nog heeden heb laten vernieuwen. Geen reden hebbende de waarheid van hetgeene UEdele belangende d'onderschepping van een brief van Sjandray komt te melden, in twijfel te trekken, of mij met die zaak in 't minste te bemoeijen, veel min om een man die zo reegelregt tegens mijne door affixie van biljetten gepubliceerde intentie te werk gegaen heeft, indien alhier te vinden mogte weesen, eenige bescherming te verleenen, agt ik geheel onnoodig iemand te zenden om visie van deselve te neemen. Voor het overige, mijn Heer, zal ik mij niet uitlaeten, nog over het zenden uwer brief door het canaal van de Mooren, nog over d'uitdrukking, dat UEdele vordert dat, indien de voordeelen der onzijdigheid wardeere, ik dan onmiddelijk de voorse, perzoonen mijne bescherming zou onttrekken, maer aen uwe eige opmerking overlaten, d'aen- | ||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||
merkingen die natuurlijk moeten vallen op het gebruik van zo een imperieuse en dreigende stijl, buiten eenige noodzakelijkheid of voorafgaand verschil, dewelke voor U Edele, in mijne plaatse zijnde, zeekerlijk swaar te verduwen zoude weesen, maer mij vergenoegen UEdele te verzoeken, voortaen diergelijke onvriendelijke uitdrukkingen, die ik meene geensints verdient te hebben, te willen menageeren, op dat met te beter val verder mijne geneigtheid mag opvolgen, om bij alle gelegentheden te toonen hoe zeer ik met agting verblijve (Onderstond) Edele Heer (lager) UwEdeles zeer gehoorsame en nederige dienaer (getekent) Louis Taillefert (ter zijde) Chinsura den 3en Augs ao 1763 (in den hoofde stond) d'Edele Heer Henry van Sittart. Vrijdag den 5en. 'S morgens ontving d'Edele Heer Directeur een brief uit Dhakka van den aldaer resideerende boekhouder Daniel Lankheet, de dato 25en der voorleedene maend, vervattende berigt, dat de Engelsche loge aldaer, op den 7en bevorens, door 700 man van den Nawab en 3000 fackiers (pelgrims) geattaqueert was geworden. Dat d'attaque van 's morgens te vijf tot elf uuren geduurd hadde, in welke tijd de belegerdens verscheide uitvallen hadden gedaen, waerbij van weerskanten heevig was gevochten, en waerna de aenvallers door de belegerde afgeslagen en in het Moorse fort geretireert waeren, niets anders uitgeregt hebbende, dan een partij huizen van de stad in de brand te steeken en verscheide andere te plunderen. Dat de Engelschen, mits gebrek aen kruit en loot, 's avonds om vijf uuren hunne loge verlaeten en de Moorse troupen deselve 's anderen daegs 's morgens in besit genomen, mitsgaders de voorm̄ fackiers zig ten eersten aen het plunderen begeven hadden, sonder dat den Duan Brindabon deselve had kunnen wederhouden. Dat er in de loge 180000 ropijen contant en omtrent | ||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||
50000 stukken lijwaeten zouden geweest zijn; dat 't verlies van de Dienaeren van de Engelsche Compe extraordinair groot was, dewijl de plunderaers al wat zij niet weg konden slepen, vernielt hadden, onder anderen verscheiden lijwaeten, die nog op het bleekveld waeren. Dat de Britten een protest aen de loge geplakt en de schaede van de Compe en particulieren daerbij op agtien lakk of 180000 ropn begroot hadden. Dat in de actie van Mooren omtrend 300 dooden en gequetste en van de Engelschen bijna 100 dooden, gequetste en vermiste bevonden waeren. Dat het Mekkelijse detachement, laest vermeld onder den 20en Junij passato, wel bij de werken, maer mits de afgesneden communicatie, niet in staet geweest was eer bij hunne natie te komen als drie dagen na dit geval, wanneer hetzelve naar Tjaandpaer getrokken was en zig aldaer met de overgebleevene Dhaccasche Troupen geconjungeerd, weder naer de stad begeven hadde. Dat dit corps, in 't gezigt van de stad gekomen zijnde, de Engelsche loge door de Mooren ten eersten in brand gestooken en geheel vernield was. Dat op den 18en daeraen, 's morgens met het aenbreeken van den dag, de Britten de stad geattaqueert, dezelve nog voor zeeven uuren bemagtigt en veele groote Mooren gevangen genomen hadden; dog dat de Duan Bindrabon dit lot ontkomen was, maer zijne moeder en vrouw in handen van den vijand geraekt waeren. Dat de Engelschen vervolgens op de inkomsten van het land de hand gelegt, een strict verbod tegen het plunderen afgekondigt en hunne Sipahis, in steede van dien, met de belofte van twee maenden gage voor prijsgeld te vreede gesteld hadden; dog dat niettegenstaende deese mesures, de inwoonders voor 't grootste gedeelte gevlugt waaren. Dat voorts de oorlog tegen den Nawab Kassim Ali Chan gepubliceert en Jaffer Aly Chan als Souba uitgeroepen was. | ||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||
En eindelijk, dat verscheide particuliere negotianten van de Britten, die zig hier en daer in het land bevonden, vermoort, de gomastos g'arresteert, mitsgaders de lijwaeten van ydereen gerooft waeren geworden, gelijk dit een en ander bij de brief zelve breeder te zien is. Saturdag den 6en enz. terwijl de Raed nog vergaedert was, quam er gemeen en appart schrijvens van Kassimbazaar, sub 3e courant, en nevens het eerste het Morsid Abaads Dherbaers nieuws van de jongst verweekene maend Junij, luidende in het Nederduitsch aldus: | ||||||||||
Translaet Persiaense Mexud Abaadse en andere Nouvelles, geschreeven door 's Comps Wakkiel te Cassimbazaar en ontfangen alhier den 7en Augustus 1763.Den 1en Junij 1763, 's morgens na dat den Heer Said Mhamet Chan in de Diwangana sittende, door zijne onderhoorigen begroet was, begaf hij zig voor plaisier na Ferrebaag, en vervolgens aldaer ontbeeten hebbende, weder na het fort te rug, alwaer denzelve wijders den Diwan Kaeujoe Beharie tot eene spoedige invordering der revenuen sterk aenspoorde, en die zig ook daeromtrend van buitengemeene ernstige middelen bediende. Den 2en Junij kwam tijding uit Mongeer, dat den Nawab Mier Mhamet Kasim Chan een huis aldaar hadde laeten aenmaken, en hij in zijne genegentheid ten opsigte van de Heeren Jeggetseet bleef volharden, mitsgaders dat de zaak der Zilledaars (commissarissen) voorals nog niet was afgedaen, 'twelke men verzekerde dat geensints tegen tegen de intentie dier Heeren zoude aenloopen. Den 3en Junij vernam men, dat den Heer Said Mahmet Chan alles deed in gereedheid brengen, om zig eerstdaags te laten trouwen, en ten dien einde beeden of morgen een vaste dag zoude bestemt werden, mitsgaders dat de | ||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||
Engelsche grooten eenige belangen aen den Nawab Mier Mhamet Kasim Chan voorgedragen, dog dezelve geen ingang bij zijn Excellentie gevonden hebbende, zijlieden over zulx misnoegt geworden, en hier over met deselve in onmin geraekt waren. Den 4en Junij, den Diwan Koenjoe Beharie op nieuw sterk aengezet zijnde tot een spoedige inpalming van 's lands inkomsten, onder waarschuwing dat, indien dezelve niet schielijk wierden opgezonden en dus eenig verzuim daaromtrent plaats kwam te vinden, zijn Excellentie zulx zeer kwalijk neemen en hij, Diwan, alsdan daarvoor aensprekelijk wezen, mitsgaders dus de nodige zorge daar tegen dragen zoude, was deze recommendatie van die uitwerking, dat de invordering bij dag en nagt wierd voortgezet. Den 5en Junij gelaste den Heer Said Mhamet Chan zijne onderhoorigen, onder aenzegging dat desselfs trouwdag op den 7en deeser bepaeld was, eenige benodigtheeden, die hen schriftelijk wierden opgegeven, te bezorgen, en deed ten dien einde pions op de wakkiels der Siemendaars stellen. Den 6en Junij onthaelde zijn Edele alle de Monsobdaars deftig ter maaltijd, latende allerley soorten van delicate spijsen voor hen opdischen en hen wijders den geheelen dag veel vermaak aendoende. Den 7en Junij 's morgens begon de vreugdebedrijving met danssen, singen en allerley fray musiek in alle straeten en stegen der stad, en duurde sulx den gantschen dag, die dus in groote vrolijkheid eindigde. Den 8en Junij wierd gemelde Heer in de Diwangana zittende door de gezamentlijke Ministers en zaakbezorgers, item der Wackiels der Semendaers met zijn voltrokken huwelijk, onder praesentatie van Nessers, gefeliciteert en zij daerentegen hoofd voor hoofd met betels beschonken. Den 9en Junij is zijn Ed. niet buiten gekomen, dog het werk aan den Dherbaer egter met vlijt voortgezet, en wij- | ||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||
ders op de bazaar verspreid een gerugt wegens de aftogt van eenige troupen uit Mongeer. Den 10en Junij wierd zijn Ed. door den Heer Mahmed Tekkie Chan, na dat denselve alvorens belet hadde laten vragen om hem met zijn huwelijk te komen congratuleeren, en op eene beleefde wijse door dien Heer was ingehaelt in de Diwangana, alwaar intusschen alles op zijne ordre was gereet gemaekt, opgewagt en met de volbrenging van die plegtigheid op 't hartelijkste gefeliciteert, waerop, ofte nae een uur zittens, gem̄ Mahmet Tekkie Chan terug na Monsoegens vertrok, en zijn Ed. binnen zijn appartement ging. Den 11en Junij vernam men, dat zijn Ed. op de tijding wegens de onpasselijkheid van den Nawab Mier Mhamet Kasim Chan met groote droefheid aengedaen zijnde, zulx aen voorsc. Mhamet Tekkie Chan hadde laten weten en zijne onderhoorige een spoedige waarneeming hunner zaken aenbevolen, mitsgaders wijders op den rustdag te Mansoergens bij denselve gekomen wezende, een poos tijd met hem zoude geraedpleegt en zig vervolgens na het fort terug begeven hadde. Den 12en Junij ontfing zijn Ed. de gewone dagelijkse complimenten van zijne Ministers in de Diwangana, en wierd daerna eenige papieren van aengelegentheid door de Heeren Mier Mhameth Kasim Chan en Aga Mahreth Isof ter teekening aengeboden, 't welke gedaen zijnde recommandeerde zijn Ed. den Diwan Konjoe Beharie een spoedige opzending van 's lands inkomsten en begaf zig voorts binnen zijn appartement. Den 13en Junij 's morgens, terwijl meer melde Said Mhamet Chan in de Diwangana begroet wierd, vernam denzelve van harkarras, dat er 4000 ruiters onder den Generael Choaja Aratoen door den Nawab Mier Mhameth Kasin Chan gecommandeerd en na Moxud Abaadh op weg waeren, mitsgaders dat men niet wist werwaards die trou- | ||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||
pen verder stonden te marcheeren, dog zig zulcx wel haest bij hun arrivement ginter ontdekken zoude. Den 14en Junij, als vrijdag zijnde, is niets ten Hove voorgevallen. Den 15en Junij, 's morgens gelaste zijn Ed. buiten komende alle de tot bewaring van het fort gestelde ruiters zig gereed en dag en nagt goede wagt bij en rondom hetzelve te houden, gelijk ook door hen met bereidwilligheid wierd aengenoomen. Den 16en Junij wierd het geschut ter ordre van zijn Ed. voor en rondom het fort behoorlijk geplant en het volk in de wapenen gebragt, mitsgaders allerwegen geposteert, buiten welke preparatien genoegsaem niets anders aen den Dherbaar verrigt wierd; horende men wijders eenlijk van het komen van krijgsbenden spreeken. Den 17en Junij 's morgens, terwijl zijn Ed. in de Diwangana zittende, de dagelijkse complimenten van zijne onderhoorige ontfing, wierd denzelve geraporteerd, dat den voorsc. Choaja Aratoen met zijn bijhebbende krijgsmagt bereeds tot Sekkeregellie genadert was en door een ander generaal met zijne troupen stond gevolgd te worden. Den 18en Junij nam zijn Ed. zitplaats in de Diwangana, ontfing de gewone dagelijkse groeten van de Hovelingen, onderteekende voorts eenige papieren van aengelegenheid en ging daarna ontbijten. Den 19en Junij kwam tijding wegens de komst van Choaga Aratoen tot Ragiamahol, daarop zijn Ed. zig na de Heer Mhamet Tekkie Chan begevende, en bij denzelve ten 11 uuren gespijzigt hebbende, vervolgens binnen het fort reverteerde. Den 20en Junij consuleerden de evengem̄ Heeren Said Mhamet Chan en Mhamet Tekkie Chan met Mier Mhamet Kasim Chan, Aka Mahmet Isof en Koenjoe Beharie binnen 's huis, waarna de twee laestgenoemde opstaende ordre gaven, dat de ruiters en roerschutters zig alle zou- | ||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||
den hebben gereed te houden, en den eersten ten 9 uuren 's morgens opstond. Den 21en Junij verstond men, dat Choaja Aratoen te Diwan Serray g'arriveert was. Den 22en Junij verscheen denselve te Moxud Abaad en hield zijn verblijf te Terrebaag, 't welke de Heer Said Mhamet Chan aen Mhamet Tekkie Chan liet weten, alsmede om te besorgen dat gem̄ Aratoen morgen vroeg na Kettoa zoude hebben optebreeken, gelijk ook den 23en Junij 's morgens aen het hoofd van bijna 4000 ruiters gevolg nam, wordende wijders gespargeerd, dat er van daag of morgen nog 2000 man tot Moxudabaad zullen komen. Den 24en Junij begaven d'Heeren Said Mhamet Chan en Mhameth Tekkie Chan zig nevens hunne vrinden in volle statie na de Moorsche bidplaets om mits de eindiging hunner vasten hunne godsdienst afteleggen, waerna ofte 's namiddags den eerstgem̄ daar mede door alle Wakkiels der Siemendaars enz. onder voorlegging van Nessers gefeliciteerd wierd. Den 25en Junij, als vrijdag zijnde, is niets ten Hove verrigt of vernomen. Den 26en Junij deed de Heer Said Mahmet Chan de dus lange agter gebleevene en te Kehsmoa g'arriveerde overige troupen van Choaja Aratoen weten om ten aller spoedigsten te Moxudabaadt te komen. Den 27en Junij verscheenen die krijgsvolkeren aldaer en marcheerden voorts ter ordre van zijn Ed. na Tjoenagalie, van waar zij op morgen staan op te breeken. Den 28en Junij sloegen die benden op desselfs bevel, hen door twee Harkarras aengekondigt, naar Kettoea op marsch. Den 29en Junij ordonneeerde dien Heer zijn krijgsvolk zig op de been te houden, en zal daermede (zo men zegt) benevens de Heeren Mahmet Tekkie Chan en Scheyg Hybet ulla de Engelschen gaen attaqueeren. | ||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||
Den 30en Junij liet zijn Ed. de poorten van het fort aen de oost, west en noord zijde sluiten, en eenlijk die aen de revierkant staat, open blijven, werdende intusschen aen den Dherbaar niets anders verrigt als 't geene tot 't voeren van oorlog nodig is, te geschieden. (Onderstond) Getranslateerd door (was geteekend) Ms. Koning. Terwijl men bij de aparte brief bedeelt vond, dat de Engelschen, zeedert der bediends laeste schrijvens van den 29en passato vermeld, onder den 1en deeser, tot Soetie (zijnde 16 en niet zoo als onder den 30en Julij vermeld is 6 coss van Morsid Abaad) opgemarcheert waeren, en door den Heer Jaffer Aly Chan, Nendkomaar Raay en Rahia Dollobram van verre gevolgd wierden, leggende de laeste te Sjamera (Kgamera) of 11 coss van de Engelsche armée gecampeerd, terwijl zeekere Mirsa Ellis als naib van den tweeden, en Daerie ram als naib van den derden te Morsid Abaad verbleeven waeren. Dat er den 1en 's avonds om vijf uuren een kleine schermutseling tusschen partijen was voorgevallen, en zijlieden 's daegs daeraen 's morgens heel vroeg heevig met grof geschut hadden hooren schieten. Dat dit schieten in den beginne heel ver af geweest, maer al gaende weg nader bij gekomen was, altans, dat de bediends het om tien uuren heel duidelijk hadden konnen hooren, wanneer 't nog een uur geduurt en als toen het gevegt, dat van weerskanten bloedig geweest was, een einde genomen hadde. Dat hen hier omtrend verscheide raporten ter kennisse gekomen waeren, waervan hun het aennemelijkste dat van der Mooren zijde, Markat gevangen, Chodja Abraham (alias Chaja Affron) en de Naib Soeba van Poerania nevens 2000 zo ruiters als sipahis gesneuvelt waren, en dat van der Engelschen kant Capitn Knox nevens drie a vier andere Officieren gebleeven en over de duizend gemeene van kant geraekt, gequest en gedeserteert zouden zijn, | ||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||
met bijvoeging dat, volgens de gerugten, de Engelsche cavallery totaliter geruineert en de armee wel 4 a 5 coss geretireert zou weesen; item dat de Mooren met het overschot van hunne troupen mede naar hun campement terug getrokken waeren. En eindelijk, dat niettegenstaende er van weerskanten over de zeege niet veel te roemen viel, de Engelsche en hun nieuw opgeworpene Nawab Jaffer Ali Chan egter overal victorie hadden laten uittrommelen. Dit laeste vernam men ook kort hier na, dat te Hougly insgelijks geschiedde, ja selfs schreef de Fausdaar Said Baddel Chan over deese gelukkige overwinning aen den Ed. Heer Directeur den volgenden brief. | ||||||||||
Translaat Persiaensche Missive, geschreeven door den Houglyschen Naib Fausdaar Mier Baddel-Chan Bhadur aen den WelEdelen Gestrengen Heer Louis Taillefert, Raad Extraordinair van India en Directeur der Bengaelsche Directie, en ontfangen alhier den 6en Aug. 1763.Heer Directeur en waerde vrind; God beware UwEd.
Bij een gunstige brief van den Heer Nawab Samsuddouwla Bhadur (van Sittart) en een perwane van zijn Excellentie, Mier Mhamet Jafer-Chan, heden morgen ontfangen, gezien hebbende, dat in het op den 2en Augs in 't veld van Soetie ontstane hevig gevegt tusschen Maarkat en andere onwaardige legerhoofden van Mier Mhamet Kasim Ali Chan en de onverwinnelijke armee van zijn Excellentie, de eerstgenoemdens het niet hadden kunnen uithouden, maar op een schandelijke en veragtelijke wijze gevlugt en verstrooid zijnde, dus de overwinning zig aen de zijde van zijn Excellentie gekeert hadde, zo twijfele ik niet of die tijding zal mede bij UwEd. ontfangen zijn. Egter werd deselve zulx tot bekentmaking geschreeven. | ||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||
UwEd. Wakkiel bevorens over de gessanas (revenupenningen) gesproken, dog geen antwoord daarop erlangd hebbende, diend met de eerste gifte van dien van UwEd. zijde eene ingelegt te worden. (Onderstond) Getranslateerd door (get.) Ms. Koning. Maandag den 8en, Dingsdag den 9en, Woensdag den 10en, Donderdag den 11en. Gedurende deese dagen heeft men van de in oorlog zijnde partijen niets vernomen, dat eenige annotatie verdiende: want op de inlandse gerugten die er lopen, als of de Britten tot beneden Morsid Abaad zouden verjaegt en Majoor Adams dodelijk gequest wesen, is absolut geen staet te maeken, dewijl de meeste geheel of ten deele valsch worden bevonden. Altans bij het op Vrijdag den 12en 's agtermiddags van Kassembazaar ontvangen apart schrijvens van den 9en deeser, word daervan niets het allerminste gerept, trouwens ook geen woord raekende de een of andere partij, zoo min als bij de mede ontvangene aparte Patnasche missive van den 29en Julij jongstverweeken. Saturdag den 13en, Zondag den 14en verstond men, dat de Engelschen en Mooren weder met malkander aen de gang zouden geweest zijn, en dat de eerste, met zeekere door de laesten gebruikte krijgslist, het zo kwaed gekreegen hebben, dat ze genoegsaem geen tijd gehad hadden om in ordre terug te wijken. Dit schijnt eeniger mate geconfirmeert te worden door het eige getuigenis van den van boven gequest afgekomen Engelschen Majoor d'Alizieux; ten minsten zou die Heer gezegt hebben, dat het hem niet ongelooflijk voorkwam, vermits de Mooren in alle opzigten toonden, dat indien ze zo veel beleid als moed hadden, de Engelschen al lang het veld zouden hebben moeten ruimen. Dat in de op den 2en deser te Soetie voorgevallen actie de Moorsche Cavallerie tot op de trompen van de snaphanen gedrongen was, en de Britsche troupen dermate in 't nauw | ||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||
gebragt had, dat het zig had laten aenzien of alles stond ter neder gesabelt te worden, zoo als zulx ook onvermijdelijk zoude geweest zijn, hadden 's Konings troupen niet een battaillon quarrée geformeert en door een schrikkelijk vuur dit gevaer afgeweert, mitsgaders den vijand doen deinsen, met agterlating van veele dooden en gequesten. Maandag den 15, in het vallen van den avond, wierd het op gisteren genoteerde gerugt van een nadere actie tusschen d'Engelsche en de Mooren geconfirmeert bij een aparte brief van Kassembazaar, op den 12en deezer gedagteekent, behelzende, dat het laeste campement der Engelschen te Farochbaak (zijnde 6, of zo als de bedsGa naar voetnoot1) schrijven 7 coss boven Soetie) in een manges bos, en dat van de Mooren te Garie Marie (of Garie Gorrie, volgens de brief omtrend 4 a 5 coss boven de Engelsche, doch wesentlijk maar 2 coss van Soetie) zou gecampeerd zijn geweest. Dat er aen de bovenkant van Farochbaag een spruitje was, van omtrent 40 voet breed, dog zo diep, dat men er zonder vaartuigen niet over konde komen, en dat de Moorse armée aen de eene kant de groote Ganges en aen de andere zijde een berg met een menige hoog jengel (kreupelbos) en nog 2 coss agter zig een zeer sterk retranchement met een kleine spruit, die tot een gragt diende, hadde. Dat de legers in die positie zeedert de laeste bataille geweest waeren tot op den 9en courant, wanneer de Mooren een sterke embuscade op zijde van den berg gelegt en de rest van de armée zich in het retranchement geretireert hadden. Dat de Engelschen, hiervan tijding bekomen hebbende, zig nog dien zelve dag meester van Garie Ghorrie gemaekt en hun campement aldaer geformeert hadden, dog dat de Mooren 's avonds om 6 uuren uit hunne embuscade achter in het leger der Britten gevallen, en vervolgens door | ||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||
het volk uit het retranchement gesecondeert waeren. Dat de slagting zeer groot moest geweest zijn, dog de Mooren denkelijk 't meeste volk verloren hadden, vermits zij tegen des vijands canon enkel met 't blank geweer ingedrongen en hunne vijanden niettemin naar hun voorig campement te Faroch Abaad verjaegt, mitsgads vervolgens ook weder te Garieghorrie post gevat hadden. En eindelijk, dat het gevegt van 's avonds te 6 tot 's nagts te twee uuren geduurt hadde, zoo als het een en ander bij de brief breeder komt te blijken. Dingsdag den 16en rapporteerde 's Comps Wakkiel Scheich Ahmed, hoe hij heeden aen den Derbaar gehoort hadde, dat een van de op den tweeden deeser door den Fausdaar Mier Baddel Chan gereclameerde personen, ofte de Hyelyse Fausdaar Sjeich Kamael, zich niet langer hebbende weeten schuil te houden, zich op discretie overgegeven hadde, zijnde den Fausdaer te voet gevallen, op hoop van er dus wat gemakkelijker afteraeken, maer dat wel verre daer van daen deese hem in de ketting hadde laeten slaen en gedreigd voor een stuk canon te zullen laeten zetten en naer de andere weereld doen vliegen. De gevangen dan wel merkende, dat er klinkende tael moest gesproken worden, loofde aenstonds uit, alles wat hij in de waereld hadde, hetwelk na zijn gedagten, buiten de juweelen van zijne wijven, groote 20000 R. zoude waerd zijn; dog de Fausdaer hem suspect houdende van in deesen niet regt opgebiegt te hebben, had zijnen eisch op 50000 ro. bepaelt, onder verzekering van geen duit te zullen laten vallen. Donderdag den 18en is er niets van belang voorgevallen; eenlijk word er gesegt, dat eenen Assen Ulla Chan, pagter van Soektjer, door de Engelschen tot Tehsidaer of Controlleur van Neddia aengesteld, met eenig volk derwaerds op weg geslaegen is. Voorts, dat de Britten eene versterking van vier com- | ||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||
pagnien naer Berdewaen gesonden, en men te Hoegli tijding zou hebben, dat hunne armée op den 12en deeser de Spruit Oedwah overgetrokken en te Akber Negger zou aengekomen zijn, mitgaders dat 's Nawabs leger al gaendeweg verder naer boven retireert. Saturdag den 20en, op den middag enz. Terwijl de Raed nog vergadert was, quam er apart schrijven van Cassembazaer sub 16en courant, vervattende een omstandig verhaal wegens de verandering der van tijd tot tijd inkomende berigten nopens den staet des oorlogs tusschen de Engelschen en de Mooren. Versekerende de bediendens, dat men daerop weinig staet konde maken, hoe secuur de middelen, die men practiseerde, ook mogten schijnen. Dat de op den 2en hujus voorgevallene en onder den 6en daeraen in dit dagregister gedetailleerde actie, volgens versekering die 't E. Opperhoofd van een man uit de armée zelve daervan had, op verre na zoo nadeelig voor de Engelschen niet geweest was, als men 't daerbij opgegeven hadde. Dat zij wel in 't nauw geweest waeren, maer door het formeeren van een bataillon quarré en het geweldig vuuren middel gevonden hadden den vijand, na agterlating van veele dooden en gequetsten, een goed heenkomen te doen zoeken, zo dat 't onwaer was, dat de onder voorm̄ datum vermelde Overstens gesneuvelt ofte gevangen geraekt waeren. Dat de Britten zig om geene andere reedenen hadden geretireerd, dan om vrij te zijn van de pestilentiale lucht der lijken, die de Mooren onbegraeven op het slagveld lieten leggen. Dat Captn Knox niet gesneuveld was, maer 7 andere Officieren benevens omtrend 500 gemeene, dog dat zij mogelijk zo goed koop niet zouden afgekomen zijn, zoo de Mooren zig niet ontijdig aen de roofzucht overgegeven hadden en, terwijl het gevecht noch op 't heetste was, 't grootste gedeelte in de bagage gevallen waren, | ||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||
waer aen ze te wijten hadden, dat de Britten nu nog wel 3000 man sterk waeren. Dat de op den 9en voorgevallen battaille, sub dato 15en courant in deesen geverbaliseerd, wel zo was als zij z'opgegeven hadden, dog dat het verlies van de Engelschen daer te groot was uitgemeeten, also er slegts 5 a 600 man vermist bevonden waeren en het getal der Officieren niet bekend was. Dat deese Natie, die men zoude denken door de nu en dan bekomene nepen meer te zullen inclineeren om den oorlog defensive als aggresseerender wijze te voeren, den dag na den slag verder opgemarcheert en een koss boven Garie Ghorrie in 't gezigt der Moorsche retranchementen was gaen campeeren, om hun te trotseeren, of mogelijk, zoo als de spraek insgelijks ging, om onder so een semblant van tranquiliteit te beter gelegenheid te vinden om te decampeeren en na Farochbaag te retireeren, dan wel naer hun gedevaliseerd fortje te Kassimbazaer, al waer men ijverig besig was om de parapets of bolwerken, morlons (borstweeringen), te herstellen. Wat verder den uitslag der twee geleverde batailles betrof, zo zouden de Engelschen, volgens ingekomene berigten, wel duisend mannen daerbij hebben laeten zitten. Laestelijk voegen de beds nog bij de voorige nouvelles en gissingen, hoe ze positive tijding gekreegen hadden, Dat de Engelschen zig te Ihod kipaen, 1½ coss beneden Oedwah, de legerplaets der Mooren, 3½ coss van Raedje Mahol, geretrancheert en hunne afsnijding rontom met friesche paerden voorzien, mitsgaders wel een half coss in de rondte voetangels gelegt hadden tegen het indringen der Moorsche cavallerie enz., gelijk het een en ander bij den brief zelve breeder blijkt. Zondag den 21en verstont men, dat er weder een ontset van de Engelschen, ongevaer 100 Europeërs sterk en twee compagnien zo genaemde Sipahis, ieder van 3 a 400 | ||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||
man, naar boven marcheert, gedestineerd zijnde voor Berdewaen. Maandag den 22en, op de middag ontving d'Edele Heer Directeur nader apart schrijvens van Kassembazaer, op den 18en courant gedateerd, waerbij de Ministers zeggen, dat er zedert hun laeste schrijvens, vermeld onder den datum van eergisteren, geene geloofwaerdige berigten nopens de oorlogende partijen bij hun ontvangen waeren; maer dat er gerugten liepen, dat de Engelschen zig in een seer slegte staet en binnen hunne retranchementen ophielden, en dat de Mooren hun van verre omcingelden en alle toevoer van levensmiddelen difficiel zogten te maeken, zonder nogtans daerinne te kunnen slaegen, daer de Britten de groote Ganges tot hare avantage hadden. Dat er teffens verspreid wierd, dat de Heer Collonel Adams zeer ziekelijk naar Kalkatta getransporteerd was; item dat de Kalkatse Raed met den Nawab in verdrag zijnde, dit de reeden zoude weesen, er met eene verdere opmarsch niet veel haest gemaekt wierd. Dat er voorts daags te voren twaelf vaertuigen met kruit en loot te Kassembazaer aengebragt waeren. En eindelijk, dat eenen Mirza Pearen als Zillehdaer of Commissaris naer Neddia vertrokken en te Seid Abaad mede een wagt gesteld was, uit naem van den nieuwen Nawab Mier Mahmed Jaffer Chan enz. Dingsdag den 23en, 's avonds quam er een nader aparte brief van Kassembazaer, van den 20en courant en daer nevens een van Pattena van den 1en bevorens. Bij de Kassembasaerse vond men bedeelt, dat, toen de Engelsche Heeren van Kassembazaer te Mongeer g'arriveert waren, de Nawab hun ten eersten uit de ijzers hadde laeten slaen, aen een Armenier g'entrageertGa naar voetnoot1) en ordre gegeven om hun wel te handelen. | ||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||
Dat hij hun ook buiten het lijwaet, daer ze klederen van konde laeten maeken, duizend ropijen tot hunne subsistentie verstrekt en toegestaen hadde dat twee met hun gekomen Pions haer mogte dienen. Dat dit gecontinueerd had tot de bekomen tijding van de actie te Soetie, vermeld onder den 6en deeser maend, wanneer zijn Excellentie ordre had gegeven van niemand bij hun t'admitteeren, zoo dat die vrienden van alle levenstogt ontbloot, mogelijk zouden moeten creveeren. Dat dit verhaelt was door een van de twee voorn̄ Pions, die ook had weeten te zeggen, dat hunne meesters ter zelver tijd een brief naer de armée zouden hebben geschreeven, welke onderschept en den Vorst overgegeven was, en die dus eer oorzaak van hen ongeval schijnt te weesen, als de slag bij Soetie. Dat de Nawab zedert 15 a 16 dage van Mongeer vertrokken en den 11en te Baggelpoer, 4 dagreisens van Raadje Mahol aengekomen was, en nu naer apparentie ter laestgem̄ plaetse g'arriveert zou wesen. Dat er van Dhakka twee hondert vaertuigen met 1200 Sipahis bij 't campement te Phoedkepoer zoude aengekomen zijn en te Kassembazaer dagelijks eenige vaertuigen met allerhande krijgsammunitie van Kalkatta arriveerde. Dat het niet d'Heer Adams maer de Majoor d'Alizeux was, welke laest naer Kalkatte was vertrokken, om een disput, dat hij met eerstgem̄ gehad hadde en waerom Mr. Knox als Majoor was verkoren geworden. Dat er op het afgaen van dit schrijvens tijding gekomen was, dat de Vorst den 13en 's avonds te Raedj Mahol g'arriveert zijnde, zig 's daags daaraen persoonlijk in het retranchement bij Oedwa had laeten vinden, en dat kort na zijn komst wel 2000 man, zo cavalery als infantery en arthilleristen, waren uitgetrokken, welke verscheide batterijen tegens het Engelsche retranchement opgeworpen en hetselve aen d'eene kant gansch plat geschoten hadden. | ||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||
Dat dit in de Britsche armé zo eene consternatie had veroorzaekt, dat ze niet als met veel moeite hun volk weder in ordre had kunnen krijgen. Dat de Mooren om de voetangels niet hadden kunnen indringen, maer verscheide andere batterijen laeten opwerpen en, zo het scheen, het ter harte wilde neemen. Dat zij met verscheide gewapende vaertuigen diverse aenvallen op die der Engelschen gedaen, en wel eenige verloren hadden, dog egter altoos met 4 a 5 terug gekeert waren. Dat de Engelschen ondertusschen niet uit hun retranchement dorsten komen, en dat zulx niet te verwonderen ware, zo men geloven mogt, dat meer als de helft van haar volk of ziek of zwaer gequetst was, en dat er dagelijkx tien a twaalf dooden waren. Dat de voorm̄ 200 Dhekkase vaertuigen nog niet bij het campement g'arriveert waeren, maer aan de overzijde der groote Ganges lagen, niet dervende opvoeren, eensdeels om dat d'heer Bouw Ali, zoon van den heer Toeraab Aly Chan en Seider Ul Hak Chan, groot Jammadaar, met 8000 ruiters, voetvolk en 6 stukken canon bij de Maldasche Spruit lagen, en anderendeels de ruwheid van 't weer het oversteeken ook niet toelaten wilde. En eindelijk, dat de Engelschen ook een brief van den Heer Jaffer Aly Chan hadden onderschept, welkers inhoud nog geheim was, dog waerom deselve zeer nauw bewaekt wierd, zijnde de Pattenase eenlijk geregt tot communicatie wegens den ontfangst van eenige brieven van dit hoofdcomptoir en van Kassembazaer, item van den goeden staet des comptoirs ginter, naer maete der tijds omstandigheeden. Vrijdag den 26en, Saturdag den 27en, Zondag den 28en, Maandag den 29en, Dingsdag den 30en. Geduurende alle deese dagen is er niets voorgevallen, wordende eenlijk door de algemeene gerugten b'antwoord het van Kassembazaer bedoelde en onder den 22en deeser genoteerde communi- | ||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||
catie, dat de Heer Kalkats Gouverneur, van Sittart, met den Nawab Kassim Ali Chan in onderhandeling zou zijn, hoewel andere er bij verhaelen, dat de Vorst zijn Ed. glad afgeslaegen en rond uit geschreeven zou hebben, dat hij ordre van den Koning had om de Engelsche Natie uit zijn land te verdrijven. | ||||||||||
September.Donderdag primo. Tans hoord men alhier verhaelen, dat de Nawab Kassim Alie Chan alle verdagte perzoonen laet van kant helpen; wordende zulx (ofschoon anders wel doet, aen de verhalen der Britten en Jaffer Ali Chansgezinden omtrend hetgeene zijn Excellentie betreft, niet niet dan met een voorzigtig wantrouwen het oor te leenen) aenneemelijk gemaakt door een brief van Nend Komaer, Duwan van den Nawab Jaffer Alie Chan, aen den wisselaer Mouw Baboe geschreeven en door deesen aen 's Comps Makelaer ter hand gesteld, om den Heer Directeur den inhoud mede te deelen, luidende volgens 's makelaers opgave uit het Bengaels aldus: | ||||||||||
Translaet van een Bengaelsche brief, geschreeven door den Duan van den Nawab Jaffer Aly Chan, Nend Koemaer, uit Faroch Abaed, gedat. 25 Aug. 1763, aen den wisselaer Mohua Baboe, alhier woonachtig, ontvangen den 1en September 1763. Na de aanspraak,Uw brief heb ik, nevens de memorie en de daerbij vermelde goederen, ontvangen en deselve aen den Nawab Jaffer Alie Chan gepresenteerd hebbende, toonde zijn Excellentie zig daer zeer vergenoegt meede. God spare uw lange tijd in goede gezondheid. Het nieuws uit ons leger zal uw omstandig komen te blijken uit de brieven, die uw Patroon uw komt te schrij- | ||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||
ven, terwijl zijn Excellentie door een van de Hoofd Harkarras (verklikkers) gerapporteerd is, dat de Nawab Kassim Aly Chan elf persoonen heeft laten verdrinken, waeronder zig vier Engelschen bevinden, dewijl de andere zeven, Radja Raay Bollob met zijn twee zoons, Kissendaer en Gangadaer, Radja Ram Narein met zijn zoon, de gewesen Duan Tjiemie Lael en Monie Lael zijn; welke bekomen tijding ik UE. communiceere, moetende UE. mij altijd het goed nieuws van ginter mededeelen. (Onderstond) volgens vertaeling van den Makelaer Ram Gopael Ray uit Nederduitsch overgezet door (was geteekent) Jacob Eilbracht. Vrijdag den 2en, Saturdag den 3en, heeft men niets anders vernomen, als dat de Engelschen tot behoud van Berdewaan wederom een secours van ongevaer 150 man derwaerts staen te zenden. Ondertusschen word er algemeen getuigt, ja van veele bezadigte Engelschen zelfs verhaelt, dat hunne magt te zwak begint te worden om langer tegen de Mooren te ageeren. Veele stellen in tegendeel vast, dat, zo de oorlogscheepen, die, volgens hun zeggen, met 600 mariniers of zeesoldaten, door den Schout bij nagt Cornish van Bombay herwaerds staen gezonden te werden, niet schielijk opdagen en de ziektens onder haer volk toeneemen, het wel weesen konde dat zij genoodzaekt wierden den aftogt te blazen. Ondertusschen zijn er ook die vaststellen, dat het niet ligt tot dat uiterste komen zal. Zondag den 4en, in het vallen van den avond kwam er apart schrijvens van Kassembazaer, sub 30en der jt verweeken maend, met tijding, dat de twee hondert Dhakkase vaertuigen, vermeld onder den 23en passo, de groote Ganges overgestoken en bij het campement g'arriveert waren. Dat er van Berdewaen te Kassembazaer onder escorte van ongevaer hondert Sipahis en roerschutters, twee lak ropn contant geld gebragt en vervolgens, met eenig volk versterkt, naer de armée gezonden was. Dat d'Engelschen, ongereekent het volk dat zij dagelijks | ||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||
uit de rontom leggende dorpen worven, van Berdewaen nog een ontzet van 4 a 500 Sipahies gekreegen, mitsgaders de Mooren zeedert die tijd hunne batterijen verlaten, de wijk naer Oedwah genomen en aldaer een andere verschansing gemaakt hadden, om de Britten de passage der spruit difficiel te maken. Dog dat deese, om de onnuttigheid der maetregulen van hare vijanden te doen zien, ten eersten aen den arbeid gevallen waren, om ook van hare kant batterijen tegen die van de Mooren optewerpen. Voorts dat er 's nagts voor het afgaen van deesen brief verscheide vaertuigen met gequetsten van de Engelschen naer beneden vertrokken waeren, en onder deselve, volgens der Engelschen eige verhael, wel 50 zonder armen of beenen, invoegen men daer uit zou moeten opmaeken, dat er weder een actie moet voorgevallen weesen. Dat wijders de ziekte onder de Engelschen hand over hand toenaem, de Majoors Charnac en Knox onpasselijk waeren, en dat de Heer Majoor Adams, die de krijgsbende en Chef commandeert, gekwetst, welk laeste also dikwils is verspreid, dat men er zonder nadere confirmatie geen het minste geloof aen kan slaen, schoon er ditmael werd bijgevoegt, dat hij egter nog op de been was. En eindelijk dat 's Comps Wakkiel van den gevlugten Berdewaensschen Raedja gehoord hadde, dat de Nawab Kassem Ali Chan alle de te Mongeer zijnde Engelschen nevens den Raadja Raay Bollob, item desselfs zoon Kissendar, eenen Gangaporsaet en Kenoram Monilaal, weleer Duwan van den Heer Nawab Jaffer Aly Chan, en nog eenige andere voornaeme luiden, met de arme op de rug gebonden in de Ganges had laten verdrinken, dog dat de Jeggetseets als nog in 't leven gelaeten waeren, hoewel men bij de depeche van dit schrijvens verhaelde, dat ze meede zeer veeg stonden, ja mogelijk reeds om hals waeren, mitsgads dat Raay Raaijan Omedray desselfs zoon | ||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||
Radja Nitanend, de Heer Ram Ram Mostafie Hierlael en Moerlie Kisschensjent hetzelfde lot hadden moeten ondergaen. Dog andere willen, dat de Nawab wel voorneemens geweest zou hebben d'Engelsche krijgsgevangenen van kant te helpen, dog zig door den Armenische Overste Choja Gregoor Chan zou hebben laten verbidden. Dingsdag den 6en, 's avonds, bequam men nevens een brief van Kassembazaer van den 3en deeser, het Morsid Abaeds Dherbaer nieuws van de jongstverweekene maenden Julij en Augustus, luidende volgens de overzetting aldus: | ||||||||||
Translaat Persiaanse Moxudabaadsche (sic) en andere nouvelles, geschreeven door 's Comps Wakkiel te Cassembazaer en ontfangen alhier den 6en September 1763.Den 1en Julij 1763 sloeg zeekere Generael met 1000 ruiters en voetknegten op marsch en arriveerde te Tarekpoer, van waer deselve (zo men zegt) na Bendoan zullen vertrekken. Tegens den avond wierd d'Heer Seyed Mhamet Chan door herkarras berigt, dat de Engelsen te Patna, welkers opperhoofd Illis genaemt is, het Moorse fort aldaer in den nagt g'attaqueert, hetzelve geplunderd en den Souba dier steede op de vlugt gedreven hadden, dog daerop door zeekeren Europees gent Maarkat, die tot bewaring van gem̄ sterkte door den Nawab Aliejah (Mier Mhameth Kasim Chan) derwaerts gecommandeert zijnde, intusschen was komen opdagen, en de verovering van dien vernomen had, overvallen en zodaenig verslagen waeren dat er 2400, zo Tellingas als Engelschen gesneuvelt, en voorsc. Illis nevens de overgeblevene zijner manschap, bestaende in 300 blanken en tellingas, genootzaekt geweest waeren de wijk binnen hunne logie te nemen, van waer zij vervolgens een etmael lang gecannoneert, dog den daeraen vol- | ||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||
genden dag 's morgens met eenige ruiters de vlugt te water genomen hadden en apparent door hunne vervolgers wel zouden agterhaalt worden. Den 2en Julij 1763 vernam men, dat Mr. Amiott, Secunde van de Engelsen te Calcatta, na bekomen afschied van den Nawab Aliejah na Moxu Abaadh vertrokken en reeds heeden na den middag tot Djespyda gekomen zijnde, de Heeren Sejed Mahmet Chan en Mhamet Tekkie Chan zig op dat berigt na Motiezjel begeven hadden. Den 3en Julij 1763 gem̄ Amyott in een bassora voor het Moxud-Abaadse fort verscheenen zijnde en met nog 30 andere vaertuigen de revier willende oversteeken, wierd hem zulx door 's Nawabs troupen, die zig aen de zoom derzelve bevonden, belet, en vervolgens, alzo hij zig daeraen niet kreunende, tot bij Koilgaat was doorgevaeren, eenige vuyle scheldwoorden toegevoegt, welke hem, Amiott, zeer deeden vergrammen, en teffens resolveeren met den degen in de vuyst aen de voorkant van de bassora te gaen staen, terwijl een der Moorsche ruiters zig van die occasie bedienende, denselve met een musquetkogel zodanig trof, dat hij ten eersten dood ter neder viel en de andere hoofden, die hem verzelden, nevens het verdere volk, dat niet door het schietgeweer was omgekomen, levendig gevangen raekten. Waerop de hoofden der doodgeschootene persoonen afgesneeden en aen den Nawab Aliejah gezonden, mitsgaders alle de vaertuigen en goederen der Britten geplundert wierden, zijnde nog ten zelven dage door hun Cassembazaars Opperhoofd, Mr. Tjamer, de logie zijner Compe aldaer in staat van tegenweer gebragt, en ten dien einde de daeromstreeks staende huisen gedeeltelijk aen den brand opgeoffert en ten deele onder de voet gehaelt. Den 4en Julij vertrok zekere Generael, wiens naem onbekent, aen 't hoofd van 1000 ruiters en een gelijk getal roerschutters uit Moxudabaad en deed te Tarekpoer halte | ||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||
houden, met voorneemen (zo men wil) om zig met de Engelschen te Kassembazaar in actie te begeven. Den 5en do, 's morgens ten 8 uuren kwamen de Heeren Seyed Mhamet Chan en Mhamet Tekkie Chan uit Matiesiel te Tjoena Galie, wanneer Mr. Tjamer voornt, nevens de verdere Engelschen, op het plat hunner loge komende en het geraas der krijgsbenden van hunne even gem̄ tegenpartijen, die op hen afkwamen, aenhoorende, daar door, als mede op het gezigt van derselver kloekheid, met vreese bevangen wierden, hunne logie verlieten en ten getalle van 13 persoonen schuilplaats in die der Hollandsche Compe zogten, waervan d'Heer 't Opperhoofd, onmiddelijk bij een arzie, in deezer voegen dat zijlieden uit vrese voor hun leven gevlugt en ter erlanging van protexie in zijne logie gekomen zijnde, hij, indien hen het leven geschonken en deselve aen hun Opperhoofd toebetrouwd mogten werden, zulks als een grote gunst ten zijnen opsigte aenmerken en teffens voor hunne absentie instaen zoude, - aen voorsc. Seyed Mhameth Chan kennisse gaf en dat papier met den Wakkiel aen hem afvaerdigde. Dog op welke tijding, die denzelve mede door zijne harkaras gebragt was, hij ten eersten met de zijne voor 's Comps loge te Kalkapoer verscheen en de gevlugte Engelschen opeischte. Wanneer de Heer 't Opperhoofd zijn Ed. in persoon ging opwagten, deselve een Nesserane praesenteerde en om het behoud van hun leven in nadrukkelijke termen verzoek deed, zonder dat deese instantie de minste ingang bij dien Heer mogte vinden, in voegen d'Heer 't Opperhoofd zijn afscheid neemende, bevond men dat voorn̄ Mhameth Tekkie Chan niet alleene met zijne troupen op de bazaar van Kalkapoer gekomen en bezig was zijne paerden in 's Opperhoofds wooning te laten rennen en eeten, maer ook dat gem̄ Markt kort daeraen geplundert was en de meerm̄ Engelgelschen door hen uit dat huis gehaalt, mitsgads op eliphanten na het Moorse fort gevoert waeren. | ||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||
Den 6en Julij 1763 verstond men van de harkaras van de Heer Seyed Mahmed Chan, dat de Engelsen met een leger van 500 ruiters en 4000 tellingas te Hougly gekomen waeren, zijnde wijders den Commissaris van Neddia Sjeig Aybet Ulla op heeden aen 't hoofd van 1000 ruiters en een gelijk getal roerschutters bij de batterij van Soeklay g'arriveert. Den 7en Julij kwam tijding wegens hunne verschijning in gem̄ batterij en van die der Engelschen ter plaatse Itjoena. Den 8en Julij hoorde men in 't algemeen zeggen, dat den zig in Berdaan ophoudenden Engelsman, Janson, met 1500 Tellingas van daar dit heen in aentogt zoude wesen. Den 9en arriveerde d'heer Mhameth Tekkie Chan uit Moetiezjiel te Tarekpoer en het leger der Engelsen tot Anboa, alwaer gem̄ Janson mede verscheenen is. Den 10en Julij brak Mhameth Tekkie Chan uit Tarekpoer op na Monkerra en zijne voorhoede vertrok met alle spoed na Kettoe, hebbende men wijders op heeden vernomen, dat er twee generaels met een aenzienlijke armée uit Mongeer na Moxudabaat op weg waaren om de Engelsen 't hoofd te bieden. Den 11en Julij vernam men, dat de Britten te Zieblie gekomen waren en den voorsc. Sjeig Hybet Ulla met het slaen van een brug over de revier Daien hard bezig, mitsgaders voornemens was om, zodra deselve zoude overgetrokken zijn, henlieden slag te leveren. Den 12en Julij zond Mhameth Tekkie Chan van Monkerra te Daadpoer komende, zijne troupen verder vooruit, en liet met het slaen van een brug de uiterste spoed maken, zijnde wijders vernomen dat de Engelsen te Petlie g'arriveert zijn. Den 13en Julij wierd men berigt, dat er eenig krijgsvolk, om de Engelschen slag te leveren, uit Mongeer gecommandeert zijnde, binnen 2 a 4 dagen verwagt wierd, en Mahmeth Tekkie Chan zijn marsch uit Daadpoer had voort- | ||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||
gezet, mitsgads dat Jaferbeek uit het fort Soekhai te Daienhaat gekomen en met de Engelschen slaags geraakt, dog gekwetst geworden en oversulx gevlugt was, item dat zijlieden in het huis van Ragia Kieritsjent verblijf hielden. Den 14en Julij verstond men dat gem̄ Jaferbeek gewond met eenige van zijn manschap in 't Moxudabaadsche fort gekomen was, en Mahmet Tekkie Chan zig te Platsie bevond, mitsgaders, dat den na Sokhay gecommandeerde Scheig Hybet Ulla eerstdaags de Engelsen stond te attaqueeren. Den 15en Julij wierd d'Heer Seyed Mhamed Chan door harkaras geraporteerd, dat de Engelschen met een kloeke armée en een sware artillery te Daienhaat gekomen zijnde, en eenige wijnige krijgers uit hun campement ter vertoning aen de Mooren vooruit gedetacheert hebbende, den voorsc. Sjeig Hybet Ulla, die sig aen 't hoofd der laestgem̄ volkeren bevond, daer op ten eersten zeer sterk uit het canon en de musquetten hadde laten schieten en de Engelschen genoodzaekt te retireeren. Dog dat, toen de laesten tot bij hun legerplaats vervolgt wierden, zij hunne gem̄ tegenpartije sodanig uit het geschut begroet hadden, dat voorsc. Sjeyg Hedajet Ulla (sic) na ruim twee uuren vegtens met verlies van veel volk, waer van er eenige in de revier sprongen, hals over kop na Moxud Abaad de vlugt nam, 'twelk gem̄ Seyed Mhameth Chan had doen resolveren eenige troupen tot hulpe van den fortbewaerder van Soektay te commandeeren en zig mede in persoon nagt en dag in de wapenen te houden, zijnde wijders ten voorsc. dage de legerhoofden Kotjebeek en Sanou Hazarie met 2000, zo ruiters als roerschutters, te Moxud Abaat en voorts van daer zonder tijds versuim te Tarekpoer aengekomen. Den 16en Julij kwam tijding, dat de Engelschen van de overzijde der revier op het leger van Mhamet Tekkie Chan, en deese weder op hunne krijgsmagt lieten cannoneeren, | ||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||
mitsgaders dat de te Dainhaat gekwetste persoonen na Moxud Abaad opkwamen. Den 17en do. vernam men, dat Sjeig Hedajet Ulla, die uit Dainhaat na Radha in Mongelkoot gevlugt en 's anderen daags na aflegging van 16 kossen weegs bij Moxud Abaad ter houw gekomen was, de Heer Seyed Mahmet Chan hadde doen weeten dat, vermits hij, Hedajet Ulla en een zijner neeven gekwetst waeren, en een andere neef gesneuvelt was, hij zig genoodsaakt gevonden had de wijk te neemen; zijnde men ook berigt, dat er eenige troupen van Mongeer herwaerts in aentogt waren, terwijl de ingezetenen van Moxud Abaad nevens hunne familie hier en daer de vlugt neemen. Den 18en Julij verstond men dat de Engelschen op den vorigen voet van de overzijde der revier bleeven cannoneeren, en van de zijde van Mhameth Tekkie Chan mede niets onaengewend gelaeten wierd; mitsgaders dat het van daag of morgen tot een formeel gevegt zoude komen. Den 19en Julij, 's namiddags, kwam tijding, dat de Engelschen hunne troupen in driën verdeelt, bij ider partij 12 stukken canon geplaatst en twee partijen 's nagts in stilte, buiten weeten van Mahmet Tekkie Chan, aen de overzijde der revier, mitsgaders de overige manschap 's anderen dags morgens op 3 a 400 vaertuigen met 12 stukken canon mede derwaerts, en voor het front der armée van gem̄ Tekkie Chan gesonden hebbende, eenige van voorsc. volkeren aen land gestapt en een gedeelte op de vaertuigen gebleeven waeren, waervan een Capitain en twee matroosen der Engelsen door het losbranden van het geschut uit de krijgsmagt van dien Generael gesneuvelt, en daerop de overige Britten zonder de minste beschroomt- of mismoedigheid mede uit de vaertuigen gegaen zijnde, zig zeer langsaem op marsch begeven en niettegenstaende zij door het gestadig canoneeren der Mooren veel volk kwamen te verliezen, niet eerder op hen geschoten hadden, als toen | ||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||
deselve van alle kanten bij menigte te paerd op hen, Engelschen, aengekomen en bij derselver vooraf gesondene partijen gelokt waeren, wanneer zijlieden al hun geschut en musquetten deden losbranden, en waer door de gantsche armée van Tecki Chan nevens alle zijne legerhoofden eensklaps de vlugt namen en verstrooit raakten, behalven 300 ruiters, met de welke hij egter de voorste partij der Engelschen met den sabel in de vuist massacreerde, en ter dier occasie selfs gekwetst, mitsgaders buiten staet rakende langer te paart te blijven zitten, over zulks, en om reden de Hindostanse krijgers zig niet zonder hun hoofd in gevegt begeven, resolveerde op een eliphant te zitten en met 14 a 15 persoonen, die hij nog maer bij zig hadde, de tweede reis zijner tegenpartijen kloekmoedig aentetasten, welke hij, indien te dier tijd slegts een ontzet van 1000 man hadde kunnen bekomen, gewisselijk geheel en al zoude overwonnen hebben, dog waerop dien Generael, wiens dapperheid door groot en klein, ja zelfs door de Engelschen grootelijks gepreesen werd, eindelijk op het slagveld kwam te blijven, en 't geen ook de oorsaek was, dat een iegelijk de vlugt nam. Den 20en Julij deed de Heer Seyed Mhameth Chan te Moetisjel batterijen opwerpen en hier en daer geschut planten; zijnde de Engelschen intusschen dit heen voortgerukt en voorneemens na 1 a 2 dagen rustens zig na Moxud Abaad op marsch te begeven. Den 21en bragten de Harkarras tijding, dat de Britten van Agerdieb na Moxud Abaad op weg en reeds bij Plasie g'arriveert waeren; over welk berigt d'Heer Seyed Mahmet Chan zeer ongerust geworden en met de besorging der nodige krijgsbehoeftens werkelijk bezig was. Den 22en Julij vernam men, dat de armée der Engelschen, vergeselschapt van den Nawab Mier Mahmet Jaffer Alie Chan, tot Beroed genadert zijnde en 's anderen daags te Moxud Abaad verwagt werdende, alle inwoonders | ||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||
dier stad, zo groot als klein, item die van Cassembazaer, Seyed Abaad en andere plaatsen ten eersten op dat berigt gevlugt waren, in voegen er 12 inlandse mijlen ver geen ligt gebrand, en de verslagenheid onder de troupen van Seied Mahmet Chan zo groot bevonden wierd, dat deselve niets tegens de Engelsen zullen durven onderneemen. Den 23en Julij arriveerden de Britten uit Beroea te Tjoena Galie, deden aldaer rondtrommellen, dat men niet behoefde ongerust te zijn, en staen op morgen de stad Moxud Abaad aentetasten, om welke reeden de Heer Seyed Mahmet Chan heden voor het aenbreeken des dagenraeds met zijne onderhoorigen, die praesent waeren, zig na Mongeer op weg begaf en de voor den aenvang der battaille met de Engelsen reeds aengenomene 5 a 6000 ruiters en pions mede een goedt heenkomen zogten. Den 24en Julij, 's morgens vroeg, naemen de Engelschen, na alvorens hunne troupen in drie partijen verdeeld en d'eene na Akberpoer, de tweede na Amaniegens en de derde na Moetiesjel gesonden te hebben, possessie van Moxudabaad en plunderden die stad ten eenemaal uit, bij welke gelegenheid een Engelsch Officier twee Armeenders in een winkel ten bazare ziende zitten, daer in ging en deselve doorzoekende, twee snaphanen en 2 a 3 donderbossen vond, mitsgaders overzulx hen beide met pistolen doodschoot, en een weinig daerna hetselfde lot aen een Mogolder, die hem onder weg tegen kwam, deed ondergaen; waerop d'Engelschen hun verblijf te Sadikbaag genoomen hebbende, op de naem van den Koning en de Compe, item die van den Nawab Mier Mhamet Jaffer Chan en den Fausdaar lieten rondtrommelen, om gerust en buiten eenige vreese te blijven. Den 25en Julij nam evengem̄ zijn Excellentie zitting in de Diwangana, ontving van veele stads inwoonderen de door hem gepraesenteerde Nessens van 5 ropijen yder per- | ||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||
zoon, en vereerde deselve daerentegen met betels, zijnde ook op heden het Fausdarye van Moxud Abaad opgedragen aen den voorigen Fausdaar lsmajel Alie Chan en den geweesen Nazier uit zijn arrest ontslagen en weder met die functie gebeneficeert. Den 26en Julij kwam tijding, dat de Engelschen sig nog te Sadikbaag bleeven ophouden, en den uit Mongeer na Moxud Abaad gecommandeerden Poerniasen Souba Scheer Ali Chan de revier Soeti reets was overgetrokken, mitsgaders dat zeekeren Generael Maarkaat, die onlangs een veldtogt na Patna gedaen heeft, meede eerstdaags die revier aen 't hoofd van 4 a 5000 man, zo ruiters als tellingas, passeeren, en van den Nawab Aliejah gevolgt werden zoude. Den 27en Julij verscheen Pagia Dollobram Bhadur met 500, zo blanken als tellingas, uit Calcatta te Monkerra, dewelke (zo men zegt) op morgen na Sadikbaay zullen marcheren. Den 28en hoorde men, dat den voorsc. Maarkaat met 1200 vaertuigen eenlijk met canon en ammunitie-goederen beladen, van wegen den Nawab Aliejah te Soetie g'arriveert was, en er 3000 ruiters van zijn Excellentie met het slaen eener brug bezig waren; item dat den uit Moxud Abaad gevlugten Seyed Mahmet Chan zig aen deese zijde van de spruit Giriea kwam op te houden. Zijnde wijders te Seied Abaad allerwegen ter ordre van de Engelsen een iegelijk bij rondtrommeling g'adverteerd, dat eenige hulpstroupen van Madras herwaerds op weg zijnde, men verdagt konde wesen zijne vrienden en vee elders te secureeren, mitsgads vervolgens tegen den avond eenige vaertuigen met 100 christen inwoonders van Dhecca ter plaatse Beherdel g'arriveert. Den 29en Julij wierd Mirza Jaats Chan, schoonvader van den omgebragten Nawab Sirray Uddoula, door den tegenwoordigen Nawab Mier Mahmet Jaffer Chan ontboden en | ||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||
tot Bagsie van zijne armée aengesteld, mitsgaders tot de aenneeming van krijgsvolk ordre gegeven, invoegen hij alle de geene die onder het commando van Mahmet Tekkie Chan gestaen en op een schandelijke wijse de vlugt na Bagerrie en Radha genomen hebben, geworven heeft, waertoe men zegt, dat zijnen Excellentie met een lak ropijen van de Engelschen zoude voorzien zijn, terwijl desselfs manschap zig aen de kant van Gieria ophoud, en hij besig is met het opwerpen van batterijen aen de landzijde, zijnde de Britten intusschen van Sadikbaag na Seraay Diwan opgebroken en den 30en Julij verder na boven op marsch geslagen, om het leger van den Nawab Aliejah 't hoofd te bieden; ten welken einde voorsc. Mier Mhameth Jaffer Chan met de werving van krijsvolk onophoudelijk bezig en voornemens is den voorn̄ Mirza Jats Chan daerbij te Moxud Abaad te laten continueeren, zullende evengede Mier Mahmet Jaffer Chan en den tot Naib Salba aengestelden Ragia Dollobram Bhadur na Soetie marcheeren. Den 31en Julij vernam men, dat gem̄ Mier Mhamet Jaffer Chan en Ragia Dollobram Badur nevens Nend Kamaar Raay uit Moxud Abaat na Sadikbaag vertrokken waren, en zekeren Soeben Kisschen tot Naib van den laestgenoemde was aengesteld, mitsgads dat de Engelschen, aen dese zijde de spruit Gieria gekomen zijnde, tot het overtrekken der revier Soetie middelen in 't werk stelden. Den 1en Augs verstond men, dat de Engelschen de revier Soetie gepasseert en dus aen de oversijde van deselve gekomen, mitsgads de krijgsbenden van den Nawab Aliejah gereed waren zig met henlieden in actie te begeven, invoegen zij elkanderen van daag of morgen konden attaqueeren. Den 2en Augs konde men door het gehoor van 't continueel cannoneeren niets anders opmaken, dan dat tusschen de legers van de Engelsen en evengem̄ Nawab een | ||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||
bloedig gevegt ontstaen zijnde, er veel volk van wederzijden op 't slagveld gebleeven was. Den 3en Aug. kwam tijding, dat de Engelschen met den voorwaerds gemelden Poeraniasen Nawab Scheer Ali Chan slaags geraekt, en na dat zij met het continueel vuuren, zo uit het geschut als de musquetten, uitgescheiden waeren, elkanderen met sabels in de vuyst en pijlen, zoo manmoedig aengetast hadden, dat er geen voorbeeld van diergelijke bloedige actie in de tegenwoordige tijden te vinden is, invoegen een considerabel getal ruiters en tellingas van wederzijden gesneuvelt was, welkers quantiteit als nog niet konde opgegeven werden; zijnde den Nawab Mier Mahmet Jaffer Chan te Diwanseray g'arriveert en de armée van den Nawab Mier Mahmet Kasim Chan, na de eindiging van voorsc. bataille, weder na derselver campement bij Feroog Abaad vertrocken. Den 4en Aug. vernam men, dat gem̄ Nawab Mier Mahmet Jaffer Chan en Ragia Dollobram Bhadur aen de kant van Gieria Nala verscheenen waeren, zonder dat men, als geen tijding van daer kunnende te weten krijgen, iets anders konde melden als dat de Engelsche krijgsbenden en die van den Nawab Mier Mahmet Kasim Chan zig nog in hunne campementen bevinden, hoewel sommige voorgeven, dat de laesten zouden gevlugt zijn, dat egter confirmatie kwam te vereisschen. Den 5en Aug. hoorde men, dat er twee chaloupen, bemand met 200 Engelsche, uit Calcatta na Moxud Abaad vertrocken en deselve reeds tot Plasie g'arriveert, mitsgaders dat de troupen van den Nawab Mier Mahmet Kasim Chan mede uit Mongeer na Ragiemakol in aentogt waeren, en er dus een swaere oorlog voor handen zijnde, zig niemand binnen Moxud Abaad bevond, die niet dag en nagt in groote zorge en vreese doorbragt. Den 6en Aug. verstond men, dat het leger der Engelschen hun marsch uit Soetie verder had voortgezet en de | ||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||
uit Mongeer afgekomene manschap van den Nawab Mier Mhamet Kasim Chin zeer gewillig was hunlieden het hoofd te bieden. Den 7en Aug. kwam tijding dat de Britsche armée te Phoedkiepoer (een kos van de legerplaats van 's Nawabs krijgsbenden) g'arriveert zijnde, aldaer zoude halte houden, en niet verder marcheeren, mitsgaders dat de laestgen̄ volkeren tot Oedowanala gecampeert lagen en aen de overzijde van dien een sware batterij, met veel swaer en grof geschut voorsien, geplant hadden, in dier voegen dat er geen mieren of vliegen door konden. Den 8en Aug. wierd men berigt, dat de Engelsche te Phoedkipoer mede sterke batterijen en punten lieten aenmaken, om op deselve grof geschut te plaetzen, en dat de troupen van den Nawab Mier Mahmet Kasim Chan aen de overzijde van Odoewanala verblijf hielden. Den 9en Aug. kwam men ter ooren, dat er een corps blanken en tellingas van Calcatta vertrokken en vervolgens te Kettoea g'arriveert zijnde, deselve eerstdaags te Moxud Abaad stonden aen te landen, mitsgaders dat Mirza Iris Chan, die zig aldaer van wegen den Nawab Mier Mamet Jaffer Chan als desselfs Naib bevind, de Wackiels der Siemendaers ontboden had, dog geene van hen of hunne principalen voor als nog gecompareert waeren, en dat hij ook deese en geene lieden tot bekleding der ampten van de Pansjoutra etca in 't oog genomen, maer derselver aenstelling tot nu toe geen gevolg genomen hadde. Den 10en Aug. hoorde men, dat er veele Engelse en Tellingase soldaten gekwetst en deselve van sins waren na Calcatta te vertrekken, mitsgads dat de armée van den Nawab Mier Mahmet Kasim Chan, in 25000 ruiters bestaende, tot Ragiemahol genadert was en van zijn Excellentie stond gevolgt te werden. Den 11en Aug. verstond men, dat er eenige vaertuigen van de Engelschen met swaar geschut, item kruit, lood en | ||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||
andere ammunitiegoederen beladen, van Calcatta te Kettoea gekomen waeren en deselve na hun leger zouden gesonden werden; item dat Mirza Iris Chan, de zoon van den overleeden Mirza Haekiembeek, tot Daroga der Pantsjoutra en een ander persoon tot Daroga van de Gadstalok (particuliere inkomsten) verkoren hadde, dog van de bediendens der Adalet (geregte) nog geene te voorschijn gekomen waren. Den 12en Aug. vernam men, dat de bergluiden, op het krijgsvolk van de Engelsen met pijlen schietende, daer in egter op de speciale interdictie van den Collonel niet wierden tegengegaen, dog dat hij des niet te min aen de zijne verzekering gedaen hadde, het noodige diendwegen door een aenval op het gebergte in 't werk te sullen stellen. Den 13en Aug. vertrok den van wegen den Nawab Mier Mahmet Jaffer Chan tot invorderaer der revenuen van Neddia etca aengestelden Mhamet Jaar Chan, te water na Kisschen Negger, en wierden wijders ook nog Commissarissen voor andere Siemendarijen benoemt, die zig over zulx van dag of morgen derwaerds zullen begeven, zijnde ten evengem̄ dage een hevig gevegt ontstaen, daerin een groote menigte volk van weder zijden gesneuvelt, mitsgads eenige hoofden der Engelschen, welkers namen nog niet bekent zijn, gekwetst. Den 14en Aug. kwam tijding, dat de Engelschen voor de plaats Kalapanie een batterij en twee punten van aerde opgeregt, ter hoogte van 4 a 5 cobidos, en deselve van swaer geschut voorsien hadden, mitsgads dat zij hunne troupen continueel bij den anderen gesloten hielden, en die van den Nawab Mier Mahmeth Kasim Chan zig aen de overzijde van Oedownala door het opwerpen van batterijen, mede van veel grof canon voorzien, versterkt hielden. Den 15en Aug. arriveerden op nieuw eenige vaertuigen met krijgsbehoeftens en eenige blanken en tellingase soldaten van Calcatta te Moxud Abaad, ten dienste der Engelsche armée. | ||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||
Voorts wierden de gebrookene punten van hunne loge te Cassembazaer met aerde gerepareert en daerop swaere stukken canon, die uit het Moxudabaadsche fort gehaelt zijn, geplaatst. Den 16en Aug. vernam men, dat de troupen der Engelschen 's nagts een aenval op die van den Nawab, welke zig bezijden de kant van Oedewanala ophielden, gedaen, dog die laesten, als op hoede zijnde, niettegenstaende het onophoudelijk schieten der Engelsen uit de snaphanen, zig door het continueel cannoneeren en musquetteeren, zo wel gedefendeert hadde, dat de tellingas genoodsaekt geworden waren te retireeren na hun campement, schoon er in die actie veele van weder zijden gesneuvelt en gekwetst waren. Den 17en Aug. verstond men, dat den Nawab Mier Mhameth Kasim Chan tot Bagelpoer gearriveert en door den Wassier Soujanddouwla met 12000 ruiters g'assisteert zijnde, die manschap zig mede bij zijn Excellentie bevond, terwijl deselve eerstdaags te Ragiamahol stond te verschijnen, en de Engelsche krijgsbenden, wel voorsien van oorlogsgoederen, in hun campement verblijf hielden. Den 18en Aug. hoorde men, dat de te Sitgaurw geweest zijnde Engelse troupen van daer met vaertuigen over de groote revier, gent Pedda, in hun leger gekomen, en de hoofden van hetselve over hun arrivement zeer verblijd geworden, mitsgaders met elkanderen in conferentie getreden en als nu volkomen tot het aengaen van een actie in staet geraakt waeren; dog dat daerentegen een talrijk heir van den Nawab Mier Mahmeth Kasim Chan op de been gebragt was. Den 19en Aug. wierd men berigt, dat evengem̄ zijn Excellentie van Ragiamahol dit heen in aentogt was, na alvorens desselfs familie na Patna gezonden te hebben, en men van daer tot Oedewanala niet anders zag en hoorde als van het overtrekken der revier door zijne krijgsbenden, | ||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||
die wel in omtrend 30000 man bestonden, dog mits den geringen aenbreng van levensmiddelen groot gebrek kwamen te lijden. Den 20en Aug. kwam tijding, dat de Tellingas, die zig uit het campement der Engelschen ten afhaal van hout, gras enz. na buiten begaven, door het volk uit de bergen met pijlen gekwetst en ook dood geschooten wierden, mitsgaders, dat den Nawab Mier Mhameth Jafer Chan en Ragia Dallobram Bhadur, welke de Engelsche armée volgen, door den Collonel in zijne thent ontboden en onder bewaring van eene wagt, bestaende in blanken en tellingas, gesteld waaren, zonder dat men de oorsaak van dien had kunnen te weete krijgen, waer over die Heeren eenigsints ongerust geworden waren. Den 21en Aug. wierd men berigt, dat den Nawab Mier Mahmeth Kasim Chan van dag of morgen te Oedewanala stond te arriveeren, en hij de geweesen Naib Soebor van Patra Ragia, Raay Bollob en Ram Narein nevens eenige andere grooten te water na Patna gezonden, dog hunne vaertuigen onder weg doen sinken en hen alzo van kant geholpen hadde, hoewel deese laeste tijding nog informatie vereischte. Den 22en Aug. wierd men berigt, dat de Engelschen, mits de aennadering van den Nawab Mier Mahmet Kassim Chan voortgerukt, en voornemens zijnde desselfs armée te attaqueeren, de van zijnentwegen te Oedewanala leggende manschap daervan bij een arresdaast aen zijn Excellentie kennisse gegeven, en vervolgens, zo dan de Britten onder het bereik van hun geschut gekomen waeren, zo hevig op hen gevuurt hadden, dat er in een laag wel 4 a 500 tellingas van hunne zijde gesneuvelt, en de Engelsen genoodsaekt waaren drie kossen agterwaerds te retireeren. Den 23en Aug. hoorde men, dat het gekwetste volk der Engelschen met vaartuigen over de revier Pedda na Kal- | ||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||
catta gesonden wierden en er veele gewonden van hen in 't leger bleven leggen, mitsgaders dat de krijgsbenden van den Nawab Mier Mahmet Kasim Chan zig nog aen de overzijde van Oedewanala bleven ophouden, waervan 12000 pathanders, ten blijke hunner getrouwigheid voor zijn Excellentie, betels hadden aengenomen, zijnde wijders eenen Mahmet Jaar Chan, zoon van den gewesen Houglysen Fausdaer Mirza Pearen, door den Nawab Mier Mahmet Jafer Chan tot invorderaer der Neddiase revenuen aengesteld en derwaerds vertrokken, 't welk omtrend andere plaatsen en districten mede gevolg neemt. Den 24en Aug. verstond men, dat den Nawab Mier Mahmet Kassim Chan op zijn vertrek uit Mongeer de voorsc. Ragia Raay Bollob en Ram Harein, nevens hunne zoons en broeders, item Ragia Kienoram en Maetielaal, met nog vijf andere perzoonen, welkers namen onbekent zijn, te water na de revier Pedda gesonden en henlieden met de vaertuigen in deselve doen sinken, mitsgads de Heeren Jeggetseet, Lala Omedram en Ragia Nitanend, nevens hunne zoons, in arrest mede genomen, en de gevangene Engelse, volgens het seggen van sommige lieden, gemassacreert hadde; dog dat daerentegen weder door anderen wierd voorgegeven, dat de laestgen̄ zig zelve om 't leven zouden gebragt hebben; wordende voorts op alle bazaers en in alle stegen sterk gesproken van de aennaedering van gem̄ Nawab Mier Mahmeth Kasim Chan. Den 25en Aug. vertoonde zig een detachement ruiters van den Nawab Mier Mahmet Jaffer Chan aen de revierkant besuyden de Moorse bidplaats, dewelke (zo men wil) na Bierbhoem zouden gecommandeert zijn, dog ten welken einde weet men niet. Den 26en do. kwam tijding uit het leger, dat de Engelsen hun campement en batterijen door de sware inundatie hadden moeten verlaten en zig bewesten het gebergte aen de linker zijde van hunne voorige standplaats verschansen, | ||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||
alwaer zijlieden de novo met het opwerpen van batterijen besig waeren, dog dat de krijgsbenden van den Nawab Mier Mhameth Kasim Chan zig nog op hunne oude plaats bevonden en er geen nader gevegt was voorgevallen. Den 27en do. liet d'heer Mirza Iris Chan een iegelijk te Moxud Abaadh bij rondtrommeling waarschuwen, dat de geene, die wegens de ontstaene oorlog tusschen gem̄ Nawab en de Engelsen in 't vervolg mogte spreeken, of zig iets dienaengaende laten ontvallen, aen lijf en leven zouden gestraft werden, weshalven de inwoonders uit vreese niets het minste daer van reppen. Den 28en Aug. hoorde men van buiten, dat den Nawab Mier Mahmeth Kasim Chan de Heer Jeggetseet zodanig mishandelt hadde, dat men niet wist of hij er wel het leven van zoude afbrengen, 't welke geen geringe consternatie onder de gesamentlijke kooplieden der stad veroorsaekt heeft. Den 29en Aug. vernam men, dat zijn Excellentie alle desselfs Ministers geweldig deed handelen, zonder dat men nogtans wist wat zij misdaen hadden, of hem daertoe moveerde, en dat hij, schoon van een kloeke krijgsmagt voorzien, egter zijne aftogt niet verhaaste, maer zijnen marsch langsaem kwam voorttesetten, terwijl de Engelschen daerentegen met het opregten van batterijen en punten groote haast maekten. Den 30en Aug. hoorde men niets anders te Moxud Abaath als wegens het zenden van invorderaers na de plaatsen der Simiendaers, in voege zeekere Hoofdruiter met 200 ruyters en roerschutters naer Bhierboem gecommandeert is. (Onderstond) Getranslateerd door (getekent) Ms. Koning.
Donderdag den 8en Sept..... Voorts loopt er een gerugt dat de Engelschen de Mooren uit hunne retranchementen te Oedwah verdreeven en verscheide hoofden gevangen gekreegen hebbende, vervolgen naer Raedj Mahol voortgerukt waeren, en die stad teffens ingenomen hadden. | ||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||
Vrijdag den 9en Sept. Daerentegen ontfing men weder drie brieven van de gem̄ Comptoiren, als een van Kassimbazaer, de dato 6 courant, en twee van Pattena, gedagteekend 22 Junij en 16 Aug., de eerste in triplo en de laetste in duplo, zijnde de origineele van geen van beide opgedaegt. Bij het Kassembazaers schrijven werd gemeld, dat er zedert het laeste van den 30en Aug., gedetailleerd onder den 4en deeser, geene zeekere tijdingen van de in 't veld staende troupen waeren ingekomen, dog dat de Cahaers in grooten getaele uit het Engelsch campement weggelopen waeren; verzekerden dat het aldaer mits de sware hitte en considerable regens schier niet te houden was, en dat de siektens langs hoe meer toenaemen, dog sterker onder de Europeesen als onder de Inlanders, zo dat er geen dag voorbij ging dat de Britten geen 10 a 12 doden hadden. Daer nog bij quam, dat zij door de Moorse troupers, welke zig in het kreupelbosch onthielden, snagts altoos ontrust wierden, om hetwelk voor te komen zij wel een corps van twee comps Sepahis en 30 a 40 Europeesen voor het campement in embuscade gelegt, dog dat de vijand daer agter gekomen zijnde, bij nagt een uitval gedaen en al dit volk in de pan gehakt hadde. Dat de Engelschen ook eene afsnijding van de Mooren overmeestert hadden, dog het voordeel kort daeraen weder hadden moeten quitteeren met verlies van een hope volks; en verder, dat er ook voor zeeker verhaelt wierd, dat de berugten Kander Chan Mei, na zig alvorens bij den Nawab met plegtigen eede van alle kwaed vermoeden ten zijnen laste gezuivert en op den Koraan trouwe geswooren te hebben, met nog twee andere Jamadaers, op eene geheime expeditie gezonden was, hetwelk overal al'arm veroorzaekt had; dat de Heer Godagaar Chan, zoon van den geweezen Munts Daroga, met 1000 ruiters en 500 roerschutters van Morsid Abaad vertrokken en naer de kant van Bier- | ||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||
boem gem̄ Kamder Chan te gemoed gegaen zoude weesen, terwijl de Engelsche ook een renfort naar Berdewaan gedetacheerd hadden. Zondag den 11en, 's morgens, quam er kort na den anderen twee aparte brieven van Kassembazaer, de eene van den 7en en de andere van den 8en courant. De eerstgemelde diende tot communicatie dat de Engelschen op den 13en courant het voorste retranchement der Mooren met zeer veel hevigheid g'attaqueerd, 's avonds bresch geschooten en zig vervolgens tot een storm geprepareert hadden; hebbende de te Cassimbazaar resideerende bediends dier natie, bij een brief van den Majoor Carnac de volgende particulariteiten bekomen: Dat hun troupen bij het innemen der Moorse sterkte te Oedwah slegts 4 Europeesen en weinig Sepahis verloren hadden, dog dat er twee Officieren gequest geraekt waeren, daer in tegendeel van de Mooren wel 10000 man gesneuvelt, gevlugt en in de Spruit verdronken of gewond geraekt zouden zijn. Dog bij de andere werden de omstandigheden van deese actie in volgende manieren beschreeven bevonden: Dat op den 2en deeser Kamder Chan Moii met nog twee andere Jammadaers en omtrend 6000 man, door de jengel of kreupelbosch het campement der Engelschen van agteren aengetast en hunne provisiemarkt geheel en al geplundert hadden, dog kort daeraen genoodzaekt was geworden rechtsomkeert te maken. Dat vervolgens de Heer Adams door een langs het bosch gevonden weg met al de Europeesen en vier stukken canon den 4en savonds naar de Moorse verschansingen gerukt was, om met de lumieren van den dag deselve te bestormen, terwijl tot dat einde snagts de Heeren Carnac en Knox met de Sipahis op de vaartuigen in de Spruit waren gestoken, om hem te secondeeren. Dat dit alles wonder wel geexecuteerd geworden zijnde, de Mooren ten eenemaal in wanorder geraakt en genood- | ||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||
zaekt geweest waeren met verlies van veel volk hals over kop te vlugten. Zelfs wierd er verhaelt, dat alle die te Raedjemahol gecampeert gestaen hadden, zig mede op de vlugt begeven, en de Engelschen de Vorst Kassim Ali Chan gevangen zouden hebben. Maandag den 12en, Dingsdag den 13en. Deese twee dagen is er niets voorgevallen; intusschen schijnt het, dat de inlanders tans den moed, die ze tot nog toe op de krijgsverrigtingen van den Nawab gehad hebben, beginnen verloren te geven; te meer, eenige van Kalkatta tijding hebben, dat van het bij de Engelschen verwagt wordende sekours, vermeld onder den 3en courant, reets een oorlogschip en een fregat binnen, en nog een schip ter Bellasoorsche rheede g'arriveert zoude zijn, dat te diep trad, om tans binnen gebragt te worden; maer wat het berigt wegens het gevangen neemen van den Nawab belangt, dat word tegengesproken, en men zegt, dat hij na Mongeer geretireert is, terwijl de Britten reets de enge wegen van Sekkrekgellie en Telliakgerri gepasseert zijnde, den vlugtende vijand staeg op de hielen volgden. Deese reflexie en tijdingen meeriteeren beeter geloof als al die ophef, die er over de Britten verlies gemaekt is, waeromtrend men omstandiger narigt vind bij twee op Woensdag den 14en aen een van de leeden van den Politiquen Raed g'addresseerde en door deesen aen den Ed. Heer Directeur vertoonde Engelsche briefjes, gedateerd Oedhenella den 4en en 6en September, en welkers overzettingen ter ordre van zijn WelEdele Gestr. alhier tot speculatie g'insereert worden: | ||||||||||
Uit het Engelsche campement te Oedenelha, twee kos beneden Ragiamahol den 4en Sept. 1763.Ik sou UE. eerder g'antwoord hebben, maer kan U versekeren, dat w'alle het zeer druk hebben met de vijand | ||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||
t'onder te brengen. Het geeft ons zeer veel werk hen te vernestelen uit hun sterke post. Gisteren deeden zij eene wanhopige aenval op ons campement, met geschut, ruiterij en voetvolk, maer we hebben z'afgeslagen met zoo een verlies van hunne zijde, dat we hoopen zij het nooit weder zullen wagen. D'Heer Sommer, dat een geboren Duitscher is, die zig heeft laten besnijden en een groot gezag in het vijandelijk leger heeft, gebood den aenval op onse agterhoede, en den Heer Maarkat die in de zijde; maer onze artillery deed hen wat schielijker afbrassen als zij gekomen waren. | ||||||||||
Oedenalle 6 Sept. 1763.Ingevolge mijne belofte heb ik het vermaek UEdele te bedeelen, dat wij gisteren morgen om 3 uuren 's vijands groote en sterke verschansing en fort te Oedenalle bestormd hebben; in 15 minuten tijds naemen wij bezit van het een en ander, met hunne campement en 85 stukken canon. Ik had de eere met de sipays van den Lieutenant Smith een sterke heuvel te attaqueren met 2 sesponder stukken, terwijl de Konings en Compagnies grenadiers deselve aen de andere zijde aenvielen; wij dreeven er de vijand af en vonden er 8 gemonteerde stukken op. Ons verlies is zeer gering, maer het grootste is, dat van alle de Officieren Captn Broodbroek gesneuveld en Lieutenant Hampton swaer gewond is; vier sipahis dood, omtrend 18 gequetst en 3 gemeene Europeesen gesneuveld en 10 gewond. Van de vijanden hebben wij 500 dooden geteld en ook zo veele gequest; 2000 vijandelijke ruiters en een groote menigte voetvolk &a hebben zig op discretie overgegeven, die zig alle in onse dienst wilden begeven; dog wij hebben deselve niet noodig, en hebben reeds zo veel zonder hen gedaen, uitgenoomen hunne paerden, die wij gehouden hebben. De tijd laet mij niet toe meerder bijzonderheeden te melden. | ||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||
PS. Deesen morgen trekken wij voort na Ragimahol en zullen de vijanden op de hielen volgen.
Donderdag den 15en rapporteerde 's Comps Wakkiel, dat de alhier remoreerende inlands koopman Kombolboos van zeekeren Ramdeeb Naak Duwan van den Berdewaensche Raedje een brief ontvangen hadde, behelzende, dat het verspreide gerucht wegens het innemen der sterkte bij Oedenalle wel waer was, dog dat de Engelschen daervan slegts twee dagen meester geweest zijnde, 's Nawabs armée considerabel versterkt, de Britten op haer beurt weder g'attaqueert en na een hevig en hartnekkig gevegt totaliter verslagen hadde. Voorts dat zig nog 12000 man van den Vorst in Bhierboom bevinden: een berigt dat vooreerst wel op de lei mag gezet worden. Saturdag den 17en. Jegens den avond quam er apart schrijvens van Kassembazaar, de dato 13en hujus, van een heel anderen inhoud als de eergisteren uit Berdewaan aengekoome tijding, bestaende de eerstgemelde hier in, dat de Mooren zig de novo aen een spruit te Tjetpour versterkt en dus de passage naar boven gestopt hadden; dat de Engelschen hen van daer willende delogeeren, het hoofd gestooten en genoodzaekt gevonden hadden met verlies van veel volk naer Raedje Mahol terug te wijken. Dog Zondag, den 18en, werd men bij een nadere van den 15en berigt, dat zij niet alleen het gedagte werk verovert, maer hunne marsch reets tot Gangaporsaet, zijnde nog 1 koss beneeden Raadje Mahol, voortgeset hadden en dat de Nawab waerlijk naer Mongeer was. Maandag, den 19en, Dingsdag, den 20en, Woensdag, den 21en is er niet sonderlings voorgekomen, als dat er bij continuatie volk van de Engelschen naer de kant van Berdewaen marcheert. Donderdag, den 22en, 's morgens vroeg, zijn de onder den 23en Julij jongstleeden vermelde Engelsche sloepen, die | ||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||
tot nu toe te Amboa geleegen hebben, voorbij deese loge weder naer beneden gepasseert, en men zegt, dat het nog voor het Moorse fort leggende schip The Windsor, dat van de Engelsche Compe is gehuurt en door een Konings Luitenant gecommandeert word, in het laest van deese of in het begin der toekomende maend mede staet aftedrijven, also hetzelve aldaer, mits de snelle afwatering, niet langer blijven en ook niet meer van dienst zijn kan. Vrijdag, den 23en, wierd 's Nawabs vlugt naer Mongeer alhier geconfirmeert en 's agtermiddags schrijvens aengebragt van Dhakka, sub 14en courant, onder andere bevestigende de reets onder den 23en Aug. vermelde tijding, wegens het van daar gezondene ontzet van volk en geld naar de armée, behalven dat het eerste maer in duisend sipahis, zonder meer, bestaen heeft. Voorts dat eene Mahmed Rezi Chan als Naib Soeba van Dhakka uitgeroepen en de Nawab Jaffer Ali Chan weder erkent was, naer den teneur van eene nevens de brief in copia overgekomen en alhier in het Nederduitsch g'insereerde Perwana. | ||||||||||
Translaat Persiaensche Perwana, verleend door den Nawab Sam Suddoula Pe hadun (de Heer Henry van Sittart), Gouverneur ende Raed te Kalkatta, gedateerd op den 15en van de maend Moherrem (ofte na onze tijdreekening den 24en Julij) en ontfangen van Dhakka den 23en September ao 1763.De Gomastos (zaakbezorgers) Ziemendaars Hondherrios (Moorse en Heidensche landheeren) en de Kanoengooys (Controlleurs) gehoorende onder de landvoogdije van Jehan Negger (Dhakka), op wien Gods zegen zij, zij kennelijk. Vermits de Regeering van Souba Bengale, Behaer en Orissa aen zijn Excellentie den Nawab Souja Ul Molk Hessoen Uddouwla Mier Mahmed Jaffer Chan Mabetjenkg | ||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||
is opgedragen, en denzelve tot schikking van de affaires, de Regeering betreffende, naar Morsid Abaad op weg geslagen, mitsgaders den 12en der voormelde maend (ofte den 21en Julij) aldaer g'arriveert is, en het Regeeringstapijt luister heeft toegebragt, Zo is het dat ulieden worden aengeschreeven, om volgens 't aloude gebruik tot standhouding van 's lands zaeken, alles wat mogelijk is te contribueeren en in het allerminste nergens voor bevreest of bekommert te zijn. Dewijl ulieden ons in allen opzigte als hunne weldoenders aenmerkende, den inhoud deser naar den regul moeten observeeren. (Onderstond) getranslateerd door (was geteekend) Jacob Eilbracht.
Saturdag 24, Sondag 25, Maendag 26, Dingsdag 27 is er niets van belang voorgevallen; eenlijk verstaet men, dat de voormalige Duan of Peeskaar (zaekbezorger) van den Naib Fausdaar, of plaatshouder van den Gouverneur, met dat ampt begunstigt en te Hoegli aengekomen is. Woensdag 28 enz. De Wakkiel heeden aen den Dherbaar geweest zijnde, bracht op zijn terugkomst een hoope nieuws, en onder anderen het volgende schriftelijk. | ||||||||||
Translaat Persiaensche Nouvelles, alhier ontvange den 28en September ao 1763.Men hoord zedert eenige dagen van verscheide menschen verhalen, dat de trouweloose streeken van den Armenier Choja Aratoen, zusters zoon van den bekenden George Chan, de Nawabs Bouw Ali Chan en Meheddia Aly Chan ter ooren gekomen zijnde, deeze beslooten hadden den Vorst voor te houden, dat het vereischte, dat de wagt op Oedwah hen aenbevoolen wierd. Hierop begaf Meddie Aly Chan sig naar Mongeer. Aldaer gekomen zijnde, wilde hij den Vorst ten eersten spree- | ||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||
ken, dog wierd intusschen gewaer, dat George Chan hem sedert twee dagen in civiel arrest had laeten zetten, en dat niemand ter audientie geadmitteerd wierd. Hier van volkomen versekerd zijnde, begaf hij zig ten eersten tot Hemmed uddien, Thakoer Daas en Satoea (een Europees), benevens nog eenige Jammadaers (Overstens), en overlegde met deselve, om op pretext van om hunne zoldijen te zullen aenhouden, 's Vorsten ontslag te bewerken. Vervolgens tesamen met hun volk zig gereed gemaekt hebbende, sloegen zij op marsch. De Officieren van George Chans wacht, die voor de poorten geposteerd waren, hielden hem tegen, en zeiden dat er geen orde van mijn Heer George Chan was om iemand in te laeten. Zij antwoorden: ‘wij zijn om ons verdiend maendgeld gekomen, waerom laet gijlieden ons niet passeeren.’ Intusschen van een ander neef van George Chan, welke meede daer tegenwoordig was, tot bescheid krijgende, dat zij een dag of zes patientie hebben zouden, vermits de Nawab Jaffer Aly Chan, Soubadaar geworden en zijn Excellentie Kassim Ali Chan reets afgezet zijnde, de voldoening niet voor het arrivement van den eerstgem̄ geschieden zoude, zo hielden zij zig als of dat onmogelijk was, greepen deesen Armenier bij den arm en drongen vervolgens met al hun volk eensklaps naar binnen. Voor den Vorst gekomen zijnde, verzogten zij om hunne zoldijen. Hij antwoorde: ‘toen ik Soebadaer geweest ben, heb ik ulieden altoos voldaen, maer tans een gevangen zijnde, hoe is het mij nu mogelijk?’ Op dit zeggen namen zij den Vorst bij den arm, rukten hem naer buiten en plaatsten hem op een olifant, terwijl zij zig voorts naer de plaats, daar George Chan zig ophield, vervoegden, en ten eersten de strooafdaken in de brand staken; vervolgens met zijn lijfwagt in actie geraekt zijnde, zijn er van weerskanten omtrent 900 man gesneu- | ||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||
velt, terwijl den ontrouwen George Chan en nog een stuk of vijf van zijne aenhang levendig gevangen geraekt, en voor den Vorst gebragt zijnde, onthoofd wierden. Bouw Alie Chan te Baggelpoer den voorn̄ Aratoen met twee andere Armeniers gevangen gekreegen hebbende, zond hun mede naer den Vorst, en zij gingen ook dien zelve weg van George Chan c.s. Voorts is er door eenen Harkarra te Hoegly tijding gebragt, dat 's Nawabs onoverwinnelijk leeger te Kgoorkgaath halte houd, en dat Jaffer Aly Chan met de Engelsche troupes te Sja Abaed aengekomen zij. Van andere lieden word gezegt, dat 's Nawabs armee te Baggelpoer geposteerd is, en dat de Engelsche troupes in eene met 's Vorsten leger voorgevallen schermutseling tot Sikkorie terug getrokken waren en aldaar campeerde; dog dit laeste vereischt confirmatie voor en al eer men er eenig geloof aen slaen kan. (Onderstond) getranslateerd door (geteekent) Jacob Eilbracht. | ||||||||||
October ao 1763.Woensdag, den 5en. Op de middag zijn het Engelsch schip en de Brigantijn, vermeld onder den 22en der verweeken maend Sept., voorbij deese loge naer beneden gepasseert, zonder het fort weder te salueeren, daar het schip nogtans voor Hoegli het salut gedaen heeft. Zondag, den 16en. In het vallen van den avond bequam men schrijvens van Kassembazaer, de dato 12en courant, en daer nevens het Morsid Abaads Derbaers nieuws van de jongst verweekene maend Sept., luidende na dies vertaeling aldus: | ||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||
Translaet Persiaensche Moxud Abaadsche en andere Nouvelles van de maend Sept. ao 1763 en geschreeven door 's Comps Wakkiel te Kassembazaar en ontvangen alhier den 16en October ao 1763.Den 1en heeft men geen zeekere tijding vernomen. Daar werd gezegt, dat de Engelsche troepen over de bergen van Parpharie een weg zoeken, maer tot nog toe geene gevonden hebben. Den 2en kwam er tijding, dat Kaamdaar Chan Mei en Mier Botlu Chan door een weg, die langs de bergen loopt, buiten het kreupelbosch gekomen zijnde, op de Engelschen aengezet, veele van de zoetelaars om hals gebragt en de bagage verovert hadden. Dat de Britten hiervan berigt bekomen hebbende, zig herstelde, en uit hunne snaphaenen gestadig vuurden. Dat hier door van weerskanten gevallen en Mier en Chan voormeld naar hun oude plaats geweeken waren, dog in die retraite onder weegs twee stukken vernagelt, en de wagters, die zij van de vijand daerbij vonden, den hals gebrooken hadden. Voorts, dat in het zuiden van Odoenalla, regt over de standplaats der Engelschen, Kassim Ali Chan een batterij had doen opregten, met vier aerde punten, die ieder met zes stukken canon bezet, dog van dewelke door het hevig vuur der Engelschen er twee geruineert geraekt waren, zijnde de Britten als te vooren nog te Phodkipoer geposteert. Den 3en is Godajaar Chan, van wegen den Heer Nawab Jaffer Ali Chan naar de kant van Bhierboem gedetacheerd zijnde, op marsch geslagen, en houd te Terkpoer halte; men wil, dat hij door 't Berdewaansche naar Bhierboem zal trekken. Den 4en heeft men aen 't Hof hooren verhalen, dat er eenige Engelsche troupen van Berdewaen te Bhierboom zijn | ||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||
aengekomen, en dat zij Dorp Narein, die daer opzigter van wegen den Nawab Kassim Ali Chan was, de vlugt doen neemen en zig vervolgens in possessie van dat district gesteld hadden. Den 5en wierd er tijding aengebragt, dat Jaffer Ali Chan aen Mirza Iridi (de schoonvader van Seradjuddouwla) geschreeven had, dat de sterkte te Oedoenalle verovert was, en dat het volk der Engelschen om deese reeden buitengemeene vreugde bedreeven, en de noubet laeten slaan hadden; voorts zou de voorhoede der Engelschen zig in de tuin van Nakgisser geposteerd hebben en Jaffer Ali Chan en Ragia Dollobram in die van Baalkissen. Den 6en ontfing voorm̄ Jridi, in de Kasserie sittende, van een ider de complimenten en gewoone Nessers, wegens de voorsc. behaelde overwinning, bedrijvende extraordinaire vreugde en gaf vervolgens ordre tot het slaen van het nobet, terwijl men aen de Dherbaer van de gaende en komende man niet anders hoort spreeken als over deese victorie. Den 7en kreeg men zeekere tijding, dat er een slag tusschen het leger der Engelschen en dat van den Nawab Kassim Ali Chan op den 2en was begonnen, en dat partijen twee etmalen met elkander besig geweest zijnde, ofte den 4en, 's Nawabs volk 't niet langer gaende kunnende houden, de vlugt genomen hadden en door de Engelschen gaendeweg vervolgt wierden, dog dat zij, al gestadig voortvlugtende, reets Raadjamahol gepasseert en naer Mongeer door gezet waren, terwijl de Britten armee tans tot Raamsapoer, in 't noorde van Radjmahol gecampeert lag, en Jaffer Aly Chan nevens Radja Dollobram op hunne vorige standplaets zig ophielden. De omstandigheeden van de bataille bestaen hierin, dat er een hevig vuur uit het groot en klein geweer, en teffens een extraordinaire schermutseling met den zabel geweest is, zonder dat d'een voor den andere scheen te willen buygen, hoewel er van weerskan- | ||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||
ten wel 6 a 7000 man gesneuvelt zijn, eer de overwinning de Britten te beurt viel; dog dat dese ook meesters geworden waaren van het geschut dat te Oedwah op de batterijen geweest was, en vier Jammadaars van den Nawab gevangen hadden genomen, welkers namen egter nog niet bekend waren. Den 8en versting men, dat Jaffer Ali Chan met zijn leger te Tjaampaerergkger was aengekomen. Dat de Engelschen al verder in eene groote deftigheid opmarcheerden en Kassim Ali Chans troepen al lopende tot Telliakgerry genadert waren. Dat de kinderen van Jeggetseet hunne reverentie te Ragimahol aen Jaffer Ali Chan hadden afgelegt en zij door den Vorst vervolgens gerust gesteld zijn. Ook gaat de spraak, dat Jeggetseets zelfs mede ten offer zal komen. Den 9en is er niets voorgevallen. Den 10en kreeg Mirza Jridi een Perwana van Jaffer Ali Chan, waer in hij schreef, dat de troepen der vijanden reets tot Rhoonaas Kgerra gevlugt, 5000 ruiters van deselve in de voorige actie verdronken, en de Jammadaar Arsed Chan en Sadie Chan gesneuvelt waren, mitsgaders dat Markat en Sombroe gequetst geraakt zijnde, op een vaartuig de vlugt hadden genomen; voorts dat 1000 ruiters gevangen geweest, dog weder gelargeert zijn. Dat de gequetste, die mede het hazepad hadden gekozen, ontelbaar waren, en eindelijk, dat hij boopte mede te Rohnaaskgerra aen te komen. Den 11en quam er tijding, dat de Engelsche armee van Radjmahol tot Seersah, digt bij Sekrekgelly genadert, en die van den Nawab Kassim Ali Chan te Telliakgerry aengekomen waren. Dog op de Bazaer zegt men, dat de eerstgen zig nog te Radjmahol en de andere benoorde die plaets bevind, en dat volgens de gerugten deese van eenig volk uit 't Bierbhoemse staen versterkt te worden; maer dit alles maer beurspraetjes zijnde, vereischen confirmatie. | ||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||
Den 12en verhaelt men op de markt, dat 't Engelsche leger van Sekrekgelly opgebrooken en verder voort gemarcheert is; item dat de troupen van zijn Excellentie Kassim Ali Chan al gaende weg naar Mongeer marcheeren, dewijl niemand van hen tot 't campeeren meer moed hadde. Den 13en word er voor de waerheid verhaelt, dat op den 9en deser 't leger van de Engelsche zig aen deese zijde van een spruit te Sijeedpour beneden Raedjmahol had neer geslagen. En dat Kassim Ali Chans magt dezelve spruit over getrokken zijnde, zig aldaar verzamelde, zo dat deselve weder wat in staat geraekt zijnde, men denkelijk weder eerstdaags van een actie hooren zal. Den 14en gaat ten hove de spraak, dat d'Engelschen te Gangaporsaat, 2 kos van Tilliakgerry gelegen, gekomen waren, en dat zig den Nawab Jaffer Ali Chan met Ragia Dollobram te Ragiamahol bevonden, mitsgaders Kassim Ali Chan benoorden Gangaporsaat te Tgempanegger of 4 koss verder zig ophield. Terwijl men door onse eige beds gerapporteerd word, dat de Engelsche krijgsmagt te Telliakgerri halte houden en van daer niet voortgerukt zijn, en dat 's Nawabs leger, versterkt door de magt van Dorari (zeekere Radja), te Tjempa Nekger tans weder in een goede staet is, zo dat partijen heden of morgen wel eens aen malkander konnen raken. Den 15en was aen 't Hof geen nieuws. Maer op de bazaer zegt men, dat er langs de weg van Tjchaarkend een leger naar Bierbhoem afzakt en dat er reeds 2000 ruiters buiten het bosch gezien zijn geworden; voorts dat de ruiters en tellingas, die van Berdewaen zijn aengekomen, weder derwaerts marcheeren, en eindelijk, dat de familie en 't overige volk van den overleede hoofdman Mahmed Tekki Chan nog te Bierboem zig ophoud. Den 16en kwam de tijding, dat de Engelschen te Telliak-Gerry en des Nawabs troepen zig te Tjamponegger bevinden; voorts dat er 2000 man van Kassim Ali Chan | ||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||
over Bierbhoem zijn aengekomen, die zig in het kreupelbosch schuil houden, zonder daer uit te komen, of iemand van de onderdaenen eenig geweld aen te doen. Den 17en is er al weder aen het Hof geen nieuws gekomen, maer op de bazaer gaet de spraak, dat de Heer Nawab Kassim Ali Chan de zijne weder moed in 't lijf gesproken hebbende, zig op nieuw van een aenzienlijk magt voorzien zag; veele maken hier uit op, dat er een hevige bataille zal voorvallen. De Engelschen te Tilliakgerry schijnen ook wat in 't nauw te zijn, zijnde er door de onse tijding gebracht, dat partijen op den 13en courant elkander te Kahelkgaō helder slag gelevert hebbende, de Britten na den strijd te kort geschooten en tot Sah Abaed geretireerd waeren; voorts dat vier Jammadaers van den Nawab, die de voorhoede van het leger commandeeren, dog niet bekend zijn, te Kahelxgaō halte houden, en zijn Excellentie te Tjamper Negger met zijne gantsche magt gecampeerd legt. Den 18en hoorde men niet anders, als dat er door de kreupelbosschen naer Bierbhoem een hoope volk afkomt, van dewelke reets 2 a 3000 gearriveert zijn en de overige nog verwagt worden. Den 19en had ider een de mond vol, dat er te Baggelpoer tusschen de Engelsche en 's Nawabs arméo een slag was voorgevallen, en de eerst gem̄, na een helder pak gehad te hebben, terug geweeken waeren. Den 20en hoorde men, dat Jaffer Ali Chans troupen, bevorens den weg naer Bierbhoem ingeslaegen zijnde, weder terug gekeert waren, en dat die van Kassem Ali Chan door de wildernis naderde. Den 21en loopt er op de bazaer een gerugt, dat de Engelschen, geslagen zijnde, weder de wijk naar Tilliakgerry genomen hadden; voorts dat Kassim Ali Chans magt sig zeer sterk te Kahelkgaō en Baggelpoer bevind. Deese en geene voegen er nog bij, dat er tot assisten- | ||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||
tie van den Vorst vier Jammadaers van den Koning zijn aengekomen; dog andere spreeken dit weder teegen, maar houden staende, dat er eenige voorige Jammadaars, na het verkrijgen van betels, de wapens weder opgevat hadden. Den 22en verhaelen de Bazaers politiequen, dat de Engelschen het te Telliakgerry niet langer kunnende uithouden, weder naar Sekrikgelli afkomen. Den 23en heeft men van Haadja Abdullas Wakkiel, genaemt Raeder Rhaderie, gehoort, dat er den 13en passato een hevig gevegt tusschen de twistende partijen te Baggelpoer was voorgevallen, daar de Engelschen 700 koppen bij verloren hadden, zo dat ze weder den strijd niet konnende doorstaen, twee daegreizens agter uit geraekt waren, maar dat Kassim Ali Chan nog even sterk was; voegende de bazaerloopers daer bij, dat een leger van Kaneder Chan Mei langs de kant van Bierbhoem te Securi is aengekomen, en dat de Engelschen van Berdewaen weder eenig volk naer Bierbhoem gezonden hadden, die te Soepoer g'arriveert waren en alle de huisen van de dorpen in brand staken. Den 24en heeft men geen 't minste narigt van iets gekreegen. Den 25en kwam er berigt door een eigen herkarra (verspieder) dat de Engelsche den 18en te Kekhelkgauw waeren gearriveert, en Kassim Ali Chan nog al te Tiempanegger geeampeert was. Dat Somroe, een Armenier, met 3000 man van den Nawab langs de bergen marcheerende, vermist geraakt was, zonder dat iemand wist waer hij beland is. Sommige maken hier uit op, dat Somroe de Engelsche van agteren soekt te overvallen, of stellen dat hij gevlugt is. In Moxud Abaad is er geen nieuws, maer heeden zijn er 20 vaertuigen met geschut beladen, dat te Oedwah en Radjamahol buit gemaakt is, aldaer aengekomen, welke heeden of morgen van daer naar Kalkatta staen te vertrekken. | ||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||
Den 26en, 27en, 28en, 29en, is er niets voorgevallen, als hetgeen men op de bazaer hoord verhaelen, dat de troepen van Kassim Ali Chan door het bosch naer Bierbhoem marcheeren. Den 30en bragten onze harkarras rapport, dat de Engelsche armee te Tjempenegger is aengekomen, en dat die van Kassim Alie Chan zig te Mongeer bevind. Voorts, dat een gedeelte van hetzelve aen de voet van Heindoekoh (de naem van een berg) post gevat hadde, zonder dat men wist waer zij de wil na toe hebben; om 't welk te bevestigen de harkarra verhaelde, dat hij dit alles zelfs gezien had. (Onderstond) Getranslateerd door (was getekend) Jacob Eilbracht.
Dinsdag, den 18en enz. Op de middag quam de Wakkiel van den Dherbaar met tijding, dat de Nawab Jaffer Aly Chan met de armee van d'Engelschen tot Mongeer toe genadert was, en dat Kassim Ali Chan met de zijne de vlugt naar Pattena genomen hadde. Voorts had de Fausdaar hem ter hand gesteld een gunstbrief door den Wazier Soujaud Doula aen Jaffer Ali Chan geschreeven, met en benevens een cartebelletje, door deesen aen hem, Fausdaar, gericht, tot communicatie, dat verscheide Overstens van Kassim Ali Chans troupen Mongela verlaten en zig aen hem onderworpen hadde, wordende van beide die papieren gemaekte vertaelingen mede alhier g'insereert. | ||||||||||
Translaat copia gunstbrief met het zegel van den Wazier Soujauddoula, verleend aen zijn Excellentie Jaffer Aly Chan, ontfangen alhier den 18en Octob. 1763.Goedgunstige Heer Nawab, Heil! In deese tijd ben ik door het hooren van de tijding, | ||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||
dat Bengale weder onder uw bestier gekomen is, item dat, mits de eensgezintheid van alle de hoofden der Engelschen, uw zaken haer volkomen beslag stonden te krijgen, zo verheugd geworden, dat dies beschrijving mij onmogelijk is. God zij gelooft, dat het recht in zijn vaste cirkel gesteld, en 't geen 't hart van uw vrienden verlangde uit de verborgen plaatse in 't openbaer gebragt is. Ik, de betragter van yders welwesen, heb om deese reedenen in Ehla Abaad 't jouwnier (afdaken) laten maken, aen de Sendaars (Overstens) geschreeven en ben met mijn magt en de nodige uitrusting gereed, verwagtende uw antwoord. Door Godes hulp zullen volgens mijn innerlijke wensch de zaken een regtvaerdige keer neemen, terwijl gij gerust zijnde, op het deel dat ik tot uw bijstand hebbe staet moet maken, en mij altoos de voorkomende omstandigheeden bedeelen, zullende het overige uw uit den inhoud van 't kleine briefje komen te blijken. Wat zal ik meer schrijven? (Onderstond) Getranslateerd door (was getekend) Jacob Eilbracht. | ||||||||||
Translaat van een copie cartebelletje, geschreeven door zijn Excellentie Jaffer Ali Chan aen Mier Baddel Chan Bhadur, Fausdaar van Hoegli, alhier ontvangen den 18en Octob. 1763.Mijn steun van Hoogheid. Heeden vrijdag den 28en van Rebbiene Awel, in het vierde jaar (ofte na onse reekening den 1en Octob. 1763), met 4 gerres (of agt uuren savonds) zijn Isset Aly Chan, Chodja Vanes, broeder van Petroes en alle de Hoofdmannen van den vervloekten, die in het fort te Mongeer waren, met de nederigste onderwerping de begroeting komen | ||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||
afleggen, hetwelk uw tot eene communicatie werd geschreeven. (Onderstond) Getranslateerd door (was geteekent) Jacob Eilbracht.
Vrijdag, den 25en enz. Savonds kwam er een apart briefje van Kassembazaar, de dato 19en courant, geen ander nieuws behelsende, als dat men aldaer tijding bekomen had, dat mongeer op den 11en deeser verovert was en de Engelschen hunne marsch reets naer Pattena voortzetteden. Maandag den 24en, Dingsdag den 25en, Woensdag den 26en, Donderdag den 27en, hebben alweder niets speculatiefs voortgebracht, want de praetjes, die de inlanders uitstrooijen, als of Kassim Ali Chans armee die der Engelschen omstreeks Barnewade zou geslagen en genoodzaakt hebben te deinsen, vereisschen confirmatie, zal men er geloof aen slaen, also de ondervinding leert, dat zij niet vies vallen om alles ten nadeele van de Engelschen te verhaelen. | ||||||||||
Suplement van de maenden November en December.In deese beide maenden heeft men vernomen, dat den Nawab Kassim Ali Chan met zijn overgeblevene troupes naar de hoofdstad van Bekaar (Patna) gevlugt is. Dat deselve na een vijfdagig belegering door de Engelsche is verovert, en voorn̄ Nawab zig al vlugtende naar het Soubaschap van den Wazier Soujauddoula hadde begeven, ten einde aldaer een schuilplaats te vinden. Dat hem die seekerheid in beginne was geweigert, dog ten laasten ten koste van vijftig lak (of vijftig hondert duisend ropijen) was toegestaen, so dat hij met het overblijfsel van sijn magt en alle sijne, na de gerugten, bij 't berg Benares is g'arriveerd en aldaar verblijf houd. | ||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||
NB. Voor het vertrek van den Soeba Kassim Chan, heeft hij alle de Engelsche krijgsgevangen, ten getalle van 65 a 70, alle gequalificeerdens, in koelen bloede doen om hals brengen en verscheide groote Mooren en Heidenen, waar onder de bekende wisselaars, d'erfgenaamen van Jeggetseet Fettusjent in de Ganges doen verdrinken. |