Beatrijs
(1954)–Anoniem Beatrijs– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 33]
| |
5. Inkeer (483-552) aant.1483. Toen die veertien jaar voorbij waren, zond 2God een zo groot berouw in haar hart, dat ze liever 3met het blote zwaard haar hoofd had laten afslaan, 4dan nog meer zonden met haar lichaam te bedrijven, 5zoals ze had gedaan. Ze weende dag en 6nacht, zodat haar ogen zelden droog waren. Ze 7zei: ‘Maria, die God zoogdet, bron van alle voortreffelijkheid 8boven alle vrouwen, laat mij niet in 9nood blijven! Lieve Vrouw, ik neem u tot getuige, 10dat ik berouw voel om mijn zonden, die me veel 11leed doen. Er zijn er zoveel, dat ik niet weet waar 12ik ze bedreef noch met wie. Helaas, wat moet er 13van mij worden! God heeft zijn ogen van mij 14afgewend; ik mag het oordeel wel vrezen, waar 15alle zonden aan 't licht zullen komen, zowel die 16van de armen als die van de rijken, en alle misdaad 17zal gestraft worden, tenzij men ze vooraf 18biecht en er boete voor doet. Dat weet ik wel zonder 19twijfel. Daarover heb ik grote angst.
20510. Maar al droeg ik alle dagen een haren 21boetekleed en kroop ik er mee op handen en voeten 22van land tot land in een wollen pij, barrevoets 23zonder schoenen, ik zou het toch niet kunnen gedaan 24krijgen, dat ik vrij van zonden zou worden, 25als Gij mij niet bijstaat. Fontein, bron van alle 25goedheid, Gij hebt menigeen verblijd, zoals wel | |
[pagina 34]
| |
26is gebleken met Theophilus, een van de ergste 27zondaars, die zowel zijn ziel als zijn leven aan de 28duivel had verpand en daardoor zijn vazal was 30geworden: Lieve Vrouw, gij hebt hem nochtans 31verlost. Al ben ik een zondige vrouw en een rampzalige 32ellendelinge; gedenk, Lieve Vrouw, dat, wat 33voor leven ik ongaarme leidde, ik toch altijd een 34gebed te uwer eer opzegde. Toon mij uw goedertierenheid! 35Ik ben iemand, die bedroefd is en uw 36hulp wel nodig heeft! Ik mag er wel op betrouwen, 37dat hem, die u, edele Maagd, dagelijks met een 38Ave Maria begroette, dit nooit onvergolden bleef. 39Zij, die gaarne uw gebed lezen, mogen wel zeker 40zijn, dat zij er voordeel van zullen hebben. Zo aangenaam 41is U die daad. Uitverkoren bruid van God, 42uw zoon zond U een groet te Nazareth, waar de 43engel U bezocht en U een boodschap bracht, zoals 44nooit enig bode er een had gehoord. Daarom zeker 45zijn die woorden, aangehaald in het Wees Gegroet, 46U zo aangenaam, dat gij er elkeen dank voor 47betoont, die U er dikwijls mee aanspreekt. Al was 48hij ook in zonden gevangen gehouden, gij zoudt 49hem Gods genade deelachtig doen worden en hem 50vóór uw zoon verdedigen.’ |
|