| |
| |
| |
Verklaringen
Oefeningen
| |
| |
I. Verklaringen
A. Oorspronkelijke Tekst
2 | Die liede = de mensen. |
3 | Ict = ik het.
En = ontkenning (négation).
Vertaren = verteren, vermoeien. |
4 | Die doghet = de deugd, de voortreffelijkheid. |
5 | Bleven = gebleven. In het Middelnederlands hebben enige werkwoorden, o.a. bliven, comen... het verleden deelwoord zonder ghe-. |
6 | Mieracle = mirakel, wonderverhaal.
Op heven (van opheffen) = aanvangen, aanheffen. |
7 | Toghede (van toghen) = tonen, laten gebeuren. |
8 | Mariën; in het Mnl. hebben vrouwelijke naamw. op -e de (2de en) 3de naamval doorgaans op -en.
Mariën (3de nv.) teren = Maria ter ere.
Diene (uit die- ene) = die hem. - In de Middeleeuwen bedoelt men met God dikwijls Christus. |
9 | Ere (uit eenre) = 3de naamval vrouwelijk enkelvoud. In het Mnl. volgt achter een voorzetsel vaak de 3de naamval. |
10 | Moet drukt de wens uit = moge.
Onnen = gunnen, verlenen. |
11 | Die poen te, vrouw. enk. van poent = datgene waarop het aankomt.
Geraken = treffen. |
12 | Daer... af = daarvan, daaraan. |
13 | Na (met 3de naamval) = naar. |
14 | Als = zoals. |
15 | Begheven = die de wereld verlaten heeft (een kloosterling).
Een Willemijn = een Wihelmiet, lid van de orde van de H. Willem, een eremietenorde uit de Middeleeuwen. |
16 | Hi vant (= vant -et) = hij vond het.
|
| |
| |
|
Die boeke sijn = zijn boeken. |
17 | Ghedaghet = bedaagd, bejaard, op leeftijd. |
18 | Daer... af = waarvan, waarover, over wie.
Began = verleden tijd van beghinnen. |
19 | Hovesch = zoals iemand die aan een ‘hof’, in adellijke omgeving is opgevoed, hoofs, beschaafd.
Subtijl = fijn. |
20 | Noch = meer. |
21 | Ic wane = denk ik. |
22 | Van ghedane = in uiterlijk voorkomen, wijze van doen. |
23 | Lede = ledematen, lichaam. |
24 | Sonderlinghe = in het bijzonder. |
25 | Dochte (van doghen) = zou betamen. |
28 | Daer si droech abijt = waar zij het habijt droeg, waar zij kloosterlinge was. |
29 | Costersse (met de Vlaamse uitgang érsse) = kosteres. |
30 | Dat ... al over waer = dat verzeker ik u. Dit vers is niet meer dan de vulling van een hiaat in 't berijmde verhaal. |
31 | Lat = traghe = traag, lui.
No = noch. |
33 | Snel = vlug. |
34 | Te lndene = te luiden. Naast de infinitief kent het Mnl. een werkwoordelijke vorm op -e, die men het ‘gerundium’ noemt. |
35 | Ghereide = maakte gereed.
Ornament = kerkelijke gewaden. |
36 | Covent, Fr. couvent. - Alt covent = 't hele klooster. |
37 | Joffrouwe = van voornamer gevoelswaarde dan ‘juffrouw’: jong meisje, vooral van aanzienlijke stand. |
38 | Der minnen = 3de naamval. |
39 | Werken = teweegbrengen.
Achter lande = overal. |
40 | Bi wilen = somtijds, soms. |
41 | Quale = kwelling. - Toren = verdriet.
Wedermoet = weerzin, ontevredenheid. |
43 | Oec = zelfs. - Ries = dwaas. |
| |
| |
44 | Bliven int verlies = in ellende komen; blijvend nadeel er van ondervinden. |
45 | Eest (uit es-et) = is het. |
46 | Sulken = menigeen. - -Ne: ontkenning (hine = hij niet). |
47 | Weder ... ofte = óf ... óf. |
48 | Waent = denkt. - Ghecrighen = verkrijgen. |
49 | Meneghe = menigeen.
Onder voet worpen = ter aarde werpen. |
50 | Haer (met accent) = aan de minne. |
52 | Hilde = hield, voor zich zou behouden. |
53 | Dade hijt niet = deed hij het niet, als hij het niet deed (nl. mild zijn). |
54 | Noch = bovendien. - Ghestade = standvastig. |
55 | Wat = wat ook. |
56 | Gheeft ghemene = als gemeenschappelijk doet delen. |
57 | Welde = weelde. - Rouwe = droefheid. |
58 | Selke = zulke. - Heten = noemen. |
59 | In (uit ic-en) = ik ... niet. - Conste = zou kunnen. |
61 | Uter minnen beken ronnen = uit de beek der minne vloeien. (Artificieel, zoals in de ‘echte’ minnelyriek.) |
62 | Darf (van dorven) = mag. - Veronnen: kwalijk nemen. |
64 | Ghevaen = gevangen. |
66 | Cesseert (Fr.: cesser) = ophoudt. |
67 | Spade = laat. |
68 | Hi doeter sine macht toe = hij doet er aan wat hij kan. |
72 | Vermaende = bezwoer, smeekte. |
73 | Troesten (troosten) = sterken. |
| |
B. Proza
Proloog
7 | Zogen = met moedermelk voeden. |
| Hem: In de Middeleeuwen bedoelt men met
|
| |
| |
| God dikwijls Christus. |
9 | Vergunnen = toestaan (accorder). |
12 | Volkomen naar waarheid, selon l'exacte vérité. |
14 | De Wilhelmiet (= de Willemijn) is een lid van de orde van de H. Willem, een eremietenorde uit de Middeleeuwen (le Guillemite). |
| |
1. De verlokking
1 | Hoofs = gelijk aan een hof, wellevend, vormelijk (de moeurs courtoises). |
2 | De gedraging = de wijze waarop iemand zich bij verschillende gelegenheden gedraagt. |
5 | Uitweiden = wijdlopig zijn, te veel bijzonderheden meedelen. |
14 | De jonkvrouw (de joffrouwe) is van voornamer gevoelswaarde dan ‘juffrouw’ = een jong meisje vooral van aanzienlijke stand. |
16 | De kwelling, le tourment. |
18 | Ze maakt hem zo dwaas, elle en fait un tel nigaud. |
21 | Spreken of zwijgen: hij weet niet wat beter voor hem is, spreken of zwijgen. |
23 | Die maar opstaat... = hij herwint niet eerder zijn geestkracht, dan wanneer het haar goeddunkt. |
24 | Vrijgevig = mild (libéral). |
27 | Standvastig - duurzaam (constant). |
32 | Uit de bron ... vloeien = uit de liefde voortkomen. |
36 | Bekoren, tenter. |
38 | Kwade listen, des ruses malicieuses. |
39 | Zo goed als hij kon = op sluwe en gemene wijze, gelijk hij dat zo goed kon. |
43 | Overladen = bezwaard. |
47 | Het habijt = het kloosterkleed. |
57 | Beheerste = had ... in haar macht, kwelde. |
61 | Het (getralied) venstertje in de kloosterpoort,
|
| |
| |
| waardoor men bezoekers te woord staat. |
64 | In de breedte (= de dwarste) en in de lengte = kruiselings. |
73 | De pijl van de liefde (= der minnen strael): uitdrukking van de hoofse minnepoëzie. |
78 | Verpozing = een rustige gelegenheid. |
80 | Vrouw Venus. Vrouw(e) wordt in de Middeleeuwen als vererend toevoegsel voor namen van heidense godheden gebruikt (Tinbergen). |
85 | Naar buiten leiden = ontvoeren. |
96 | Over acht dagen. In de tekst staat: over acht nachten. In de Middeleeuwen, als in de Indogermaanse oudheid, telde men nog veelal bij nachten. |
97 | De egelantier = de wilde roos, is vanouds een zinnebeeld van de liefde (Tinbergen). |
106 | Stapvoets = met regelmatige stap. |
113 | Mes: ieder droeg in de Middeleeuwen, toen men onze tafelmessen niet kende, een mes (in schede) bij zich.
Gordel: vergelijk de 17de eeuwse ‘onderriem’, waaraan de vrouwren beurs, mes, schaar, enz. droegen (Tinbergen). |
116 | Deed hij navraag = stelde hij een onderzoek in. |
| |
2. De vlucht uit het klooster
3 | Metten (horae matutinae) = het eerste van de zeven ‘getijden’ (liturgische gebeden die op bepaalde uren gelezen worden) van het officium. De zeven getijden zijn: metten, prime, tercie, sexte, noene, vesper, complete (Tinbergen). |
6 | De slaapzaal = de gemeenschappelijke slaapzaal; Fr. dortoir (opten dormer). |
19 | De misdadigers zijn de moordenaars tussen wie
|
| |
| |
| Jezus gekruisigd werd. |
32 | De pij = het overkleed. |
38 | Bij het morgengebed (te prieratide) = tijd van de prime, te zes uur 's morgens. |
62 | Dat grijze; de Gisterciënsers droegen buiten 't klooster ‘grau abijt’. |
63 | Cordovaans: leer van Cordova. |
65 | Met linten gebonden schoenen = sandalen, die zij als non had gedragen. |
66 | Hoofddeksel (Middeln.: hoet cleder) = kap of hoed, afhangende doek. (Hoet = hoot = hoofd.) |
| |
3. In vreemde landen
11 | Iemand in de steek laten = in de verlegenheid laten, inz. op het critieke ogenblik verlaten. |
18 | Gesteld dat = verondersteld dat, indien. |
20 | Pond = rekenmunt van uiteenlopende waarde. |
23 | Zeven (jaar) was bij alle volkeren een ‘heilig’ getal. - Het in sprookje, sage, legende zo geliefde getal wordt ook voor onbepaalde grootheden genomen (Tinbergen). |
32 | Beloverd = met lover, bladeren bedekt. |
39 | Onbeschofterik = grof, onbeschaafd mens. |
41 | Van dorpere aard = zoals een dorper (een dorpeling) het zou doen, op schandelijke wijze. |
42 | Aanzoeken = aanzoek doen, een ongeoorloofde minnehandel trachten aan te knopen. |
48 | Venus is de personificatie van de zinnelijke liefde. |
52 | Absalon = de derde zoon van David. ‘Nu was er in gans Israël geen man zo schoon als Absalon (II Sam. 14:25). (Tinbergen). |
53 | Ongestoord = rustig, met rust. |
64 | Vergeleken = geen aardse genieting is bij de geringste hemelse vreugde te vergelijken. |
73 | Zeven: nu wel letterlijk, maar toch alleen omdat het geheimzinnige getal zijn aantrekkelijkheid heeft (Tinbergen). |
| |
| |
| |
4. Op de dool
6 | Spinnen: Zij was een weeldekind en verstond het grove handwerk niet. |
10 | Zwaar = bedroefd; dat stemde hen zwaarmoedig. |
13 | Al was 't hun leed = al kostte het hun hartzeer. |
14 | Achterlaten = aan haar lot overlaten. |
25 | Rampzalig = ellendig. |
38 | Tegen de borst stuiten = aanstoot geven. |
44 | Zeven getijden (tekst: die seven ghetiden van onser vrouwen): het Officium Beatae Mariae Virginis, getijden (uurgebeden) ter ere van de H. Maagd (Zie II, 3). |
| |
5. Inkeer
7 | God: In de Middeleeuwen bedoelt men met God dikwijls Christus (Zie Proloog, 7).
Bron (tekst: fonteyne) van genaden, en verheven boven alle vrouwen. |
27 | Theophilus had zich schriftelijk jegens de duivel verbonden om zijn ziel aan hem over te leveren; om zijn trouw aan Maria nam zij deze het contract af (een Middeleeuwse Maria-legende (Tinbergen). |
43 | Boodschap: nl. de Menswording van de Zoon Gods. |
45 | Die woorden = de woorden van de ‘Engelse Groet’. Het eerste deel van het ‘Ave Maria’ begroet de H. Maagd met de woorden, waarmee de engel haar te Nazareth aansprak. |
50 | Verdedigen = vrijpleiten. |
| |
6. Naar huis
9 | Onderkomen = huisvesting, gastvrijheid voor de nacht.
Uit menslievendheid = met een beroep op menslievendheid, om Gods Wil. |
| |
| |
16 | Zij bleef bij de weduwe. |
19 | Jonkvrouwen = dames van adel, deftige nonnen. |
32 | Aan haar einde is gekomen = is gestorven. |
34 | Raaskallen = zottepraat verkopen. |
35 | Laten varen = achterwege laten. |
38 | Mettenuur: uur van de metten, dienst van de metten waarvoor zij in de nacht moest opstaan. |
45 | Die (datief) = aan haar die... |
55 | Op staande voet = dadelijk. |
58 | Wanhoop vervloekt: Wanhoop (het opgeven van alle hoop) is een ‘zonde tegen de H. Geest’, omdat het twijfel inhoudt aan Gods genade. (Tinbergen). |
65 | Laat = eerst toen hij aan het kruis hing. |
73 | Gisemast (Gisemas), zo heet in de overlevering de berouwvolle moordenaar, die met Jezus gekruisigd werd. |
| |
7. Terug in het klooster
10 | Uw hele kloostergewaad = al uw kloostergewaden. |
20 | Koningin des Hemels = Maria is tot koningin des Hemels gekroond. Deze kroning is het onderwerp van veel miniaturen en schilderijen (Tinbergen). |
31 | Kostbaar bloed: Aanroepingen van Christus' bloed en wonden komen veelvuldig voor. |
48 | Hels bedrog = bedrog van boze geesten. |
88 | Boomgaard: de plaats waar haar minnaar haar indertijd had opgewacht. |
109 | Moeder: nl. God de Zoon.
Lieve dochter: nl. God de Vader. |
110 | Lichter = geruster. |
120 | Branden: O.L. Vrouw had de lichten al ontstoken.
Boeken: missaal, getijdenboeken, enz. |
127 | Middernachtuur: waaraan men wist dat het middernacht was. |
134 | Schande, verwijt: ze leed geen schande en kreeg geen verwijt te horen. |
| |
| |
| |
8. Het lot van de kinderen
21 | Om Godswil = ter liefde Gods; voor niets. Wat men aan de armen geeft, geeft men om Godswil (Tinbergen). |
| |
9. De bevrijdende biecht
2 | Bezoek: een jaarlijks onderzoek naar de handhaving van de kloostertucht. |
4 | Zij = de kloosterlingen. |
8 | Verzoeking door te maken dat zij er zich voor zou schamen, haar zonde aan de abt te biechten. |
28 | Verstikt = verloren, bevangen. |
34 | Er... voor = voor uw zonden. |
41 | Onderzoek nauwgezet uw geweten. |
52 | In de grond van haar hart = in het diepst van haar ziel. |
66 | Verkonden = bekend maken. |
69 | Zette hij uiteen = liet hij verstaan. |
| |
Epiloog
5 | Het zoete dal (het heerlijke oord): het dal Josaphat, waar Christus het laatste oordeel zal uitspreken. |
6 | God: Christus , de opperste rechter. |
|
|