Beatrijs
(1954)–Anoniem Beatrijs– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 25]
| |
2. De vlucht uit het klooster (191-292) aant.1191. Ik houd nu op met van hem te vertellen 2en spreek u van de lieftallige vrouw. Vóór middernacht 3luidde zij de metten. De liefde maakte haar 4zeer bekommerd. Toen de metten gezongen waren, 5zowel door de ouden als door de jongen die in 't 6klooster waren, en ze allemaal terug naar de slaapzaal 7waren gekeerd, bleef zij alleen in het koor en 8zei haar gebeden, zoals zij vroeger dikwijls gedaan 9had.
10203. Zij knielde voor het altaar en sprak met 11grote vrees: ‘Here Jezus, zoete naam, nu kan 12mijn lichaam het niet langer uithouden in dit 13kloosterkleed. Gij kent wel, te allen tijde, 's mensen 14hart en zijn wezen. Ik heb gevast, gebeden en 15mij gekastijd. Het was alles om niets dat ik mij 16kwelde. De liefde heeft mij ten val gebracht, zodat 17ik de wereld moet dienen.
18215. Zo waar als Gij, Lieve Heer, tussen twee 19misdadigers werdt gehangen en aan 't kruis werdt 20uitgestrekt, en Gij Lazarus hebt opgewekt, toen 21hij dood in het graf lag, moet Ge mijn nood kennen 22en mij mijn misdaad vergeven; ik moet in zware 23zonden lijden.’
24223. Na deze woorden ging zij uit het koor en 25ging naar de plaats waar het Mariabeeld stond. Zij 26knielde er voor en zei haar gebeden. Zij riep on- | |
[pagina 26]
| |
beschroomd: 27‘Maria, nacht en dag heb ik u op 28deerniswekkende wijze mijn leed geklaagd en het 29heeft mij geen zier gebaat. Ik word helemaal van 30mijn verstand beroofd, als ik nog langer in dit 31habijt blijf.’
32233. Haar pij trok zij aldaar uit en legde die 33op het altaar van Onze-Lieve-Vrouw. Toen deed 34ze ook haar schoenen uit. Hoor nu, wat ze zal doen! 35De sleutels van de sacristie hing ze voor dat beeld 36van Maria. Ik zeg u voor waarheid waarom zij ze 37aldaar hing; opdat men ze daar het gemakkelijkst 38kon vinden, als men ze bij het morgengebed zocht. 39Het is immers gebruikelijk te allen tijd, dat wie 40langs het beeld voorbijgaat zijn ogen daarop richt 41en een Ave uitspreekt, eer hij weggaat, ‘Ave Maria’. 42Daaraan dacht zij en daarom hing zij de 43sleutels daar.
44249. Nu ging zij noodgedwongen vandaar weg 45met niets anders dan een grof onderkleed aan, 46naar waar zij een deur wist, die zij behoedzaam 47ontsloot; zij ging heimelijk naar buiten, stilletjes, 48zonder geluid. Met angst kwam ze in de boomgaard. 49De jongeling werd haar gewaar en zei: 50‘Lief, wees niet bang; het is uw vriend die ge 51hier ziet.’
52259. Toen ze beiden samen kwamen, begon zij 53zich te schamen, omdat ze in een onderkleed stond, 54blootshoofds en barrevoets. Toen zei hij: ‘Schoon | |
[pagina 27]
| |
55lichaam, u zouden mooie gewaden en goede kleren 56beter passen. Neem het mij niet kwalijk. Ik zal ze 57u terstond geven.’ Toen gingen zij onder de egelantier 58en van al wat zij nodig had gaf hij haar genoeg. 59Hij gaf haar twee paar kleren: blauw was 60het dat ze daar aandeed, sierlijk van snit. Vriendelijk 61lachte hij tegen haar. Hij zei: ‘Lief, dit 62hemelsblauw staat u beter dan dat grijze.’ Twee 63kousen trok ze aan en twee schoenen van Cordovaans 64leer, die haar veel beter stonden dan de 65met linten gebonden schoenen. Toen gaf hij haar 66een hoofddeksel van witte zijde, dat ze op haar 67hoofd hing.
68284. Toen kuste de jongeling haar vriendelijk 69op haar mond en het scheen hem, nu ze voor hem 70stond, dat het helder dag werd. Haastig ging hij 71naar zijn paard.
72289. Hij zette haar voor zich in het zadel en 73beiden reden zij weg, zo ver dat het begon te 74dagen, zonder dat ze iemand zagen die hen volgde. |
|