Beatrijs
(1954)–Anoniem Beatrijs– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 20]
| |
1. De verlokking (18-190) aant.118. De non over wie het gaat was hoofs en fijn 2van gedragingen. Men vindt er heden geen meer, 3denk ik, die op haar gelijkt wat zeden en manieren 4betreft. Dat ik over haar lichaam en haar 5bijzondere schoonheid zou uitweiden, zou een 6ding zijn dat niet zou betamen.
726. Ik wil u zeggen welke bediening zij lange 8tijd vervuld in 't klooster, waar zij het habijt 9droeg: kosteres was zij daar, dat verzeker ik u. 10Zij was niet lui, noch traag, noch bij nacht, noch 11bij dag. Zij was vlug bij haar werk; zij moest luiden 12in de kerk; zij zorgde voor het licht en de 13kerkelijke gewaden; zij wekte het hele klooster.
1437. Maar deze jonkvrouw was niet zonder minne, 15die overal op de wereld zo'n wonderbare macht 16uitoefent. Bijwijlen komt daarvan schande, kwelling, 17verdriet en bittere smart; bijwijlen blijdschap 18en goede dingen. De wijze maakt zij zelfs zo 19dwaas, dat hij in 't verderf moet vallen, of hij wil 20of niet. Zij heeft menigeen in haar macht, dat hij 21niet weet of het van spreken of van zwijgen is, dat 22hij meent voordeel te zullen krijgen. Menigeen 23werpt zij ter aarde, die alleen opstaat, als het 24haar goed schijnt. De liefde maakt vrijgevig degene 25die zijn gaven liever voor zich zou behouden, | |
[pagina 21]
| |
26als hij het niet deed op aansporing van de liefde. 27Bovendien vindt men lieden zo standvastig, dat de 28liefde hen alles, wat ze hebben, groot of klein, als 29gemeenschappelijk doet delen: geluk, vreugde en 30droefheid. Zulke liefde noem ik getrouw. Ik zou u 31niet ten volle kunnen zeggen, hoeveel geluk en ongeluk 32uit de bron van de liefde vloeien.
3362. Daarom mag men het de non niet kwalijk 34nemen, dat ze aan de liefde die haar gevangen 35hield geen weerstand kon bieden; want de duivel 36begeert altijd de mensen te bekoren en houdt er 37niet mee op, dag en nacht, vroeg en laat; hij gebruikt 38er al zijn macht toe. Met kwade listen, zo 39goed als hij kon, bekoorde hij de non met vleselijke 40zonde, zodat zij dacht er van te sterven.
4172. Zij bad tot God en smeekte Hem, dat Hij 42haar zou sterken door zijn genade. Zij sprak: 43‘Ik word door sterke liefde zo overladen en gewond 44(dat weet Hij, aan wie alles is bekend en 45aan wie niets is verborgen), dat mijn zwakheid 46mij zal doen dolen. Ik moet een ander leven leiden; 47dit habijt moet ik afleggen.’
4881. Luister nu hoe het haar nadien verging. Zij 49zond om de jongeling, voor wie zij grote liefde 50had, met een vriendelijke brief, opdat hij spoedig 51tot haar zou komen; dat daarin zijn voordeel gelegen 52was. | |
[pagina 22]
| |
5387. De bode ging waar de jongeling was. Deze 54nam de brief en las de naam van zijn vriendin die 55hem zond. Toen was hij blij in zijn gemoed. Hij 56haastte zich daarheen te gaan. Sedert zij twaalf 57jaar oud waren, beheerste de liefde deze twee, dat 58zij dikwijls veel smart leden.
5995. Hij reed, zodra het hem mogelijk was, naar 60het klooster, waar hij haar opzocht. Hij ging voor 61't venstertje zitten en zou graag zijn lief spreken 62en zien, als het zijn kon. Niet lang liet zij op zich 63wachten. Zij kwam en ging hem opzoeken voor 't 64venstertje, dat met ijzeren banden in de breedte 65en in de lengte was voorzien.
66104. Menigmaal zuchtten zij zwaar, terwijl hij 67buiten en zij binnen zat, vervuld van sterke liefde. 68Zo zaten zij een hele tijd, zodat ik niet zou kunnen 69zeggen, hoe dikwijls haar gelaatskleur veranderde. 70‘Wee mij!’, zei ze, ‘wee mij uitverkoren lief; ik 71ben zo gedrukt; spreek tegen mij een woord of 72twee die mijn hart opbeuren. Ik verlang troost van 73u. De pijl van de liefde steekt mij in 't hart, zodat 74ik grote smart lijd. Ik zou nooit meer blij zijn, 75zolang gij hem er niet uitgetrokken hebt.
76119. Hij antwoordde met innigheid: ‘Gij weet 77wel, lieve vriendin, dat wij elkaar sinds lang liefhebben. 78Nooit kregen wij zoveel verpozing, dat we 79de gelegenheid hadden, elkaar eens te kussen. 80Onze Heer God moge Vrouw Venus, de godin, die | |
[pagina 23]
| |
81dit in ons hart bracht, verdoemen, dat zij zo twee 82schone bloemen laat verwelken en bederven. Kon 83ik maar van u verkrijgen, dat gij 't habijt woudt 84neerleggen en mij zeggen wanneer en hoe ik u 85kan naar buiten leiden; ik zou wegrijden om 86mooie en kostbare wollen kleren te laten gereedmaken 87en die met bont te doen voeren: mantel, 88rok en overkleed. Nooit zal ik u verlaten, hoe 89zwaar de nood ook worde. Met u wil ik lief en 90leed, het zoete met het zure te gemoet gaan. Neem 91mijn trouw tot pand.’
92142. De jonkvrouw sprak: ‘Uitverkoren 93vriend, die belofte wil ik graag van u aannemen. 94Ik wil met u zo ver gaan dat niemand in dit klooster 95zal weten waarheen we zijn gegaan. Kom vandaag 96over acht dagen mij opwachten daar buiten 97in de boomgaard onder een egelantier. Wacht daar 98op mij, ik zal buiten komen en wil uw bruid worden. 99Ik wil met u gaan waarheen gij verlangt; 100tenzij ziekte of onoverkomelijke bezwaren het 101mij beletten; ik zal zeker ter plaatse komen. Ook 102ik verlang van u, lieve jonkheer, dat gij daar 103komt.’ Dit beloofde elk de andere.
104160. Hij nam afscheid en ging heen waar zijn 105ros gezadeld stond. Hij steeg er dadelijk op en 106reed stapvoets weg door de velden in de richting 107van de stad. Zijn lief vergat hij niet. De volgende 108dag ging hij naar de stad. Hij kocht blauwe en | |
[pagina 24]
| |
109scharlaken stoffen, waarvan hij een mantel en een 110ruime kap liet maken en een rok en een overkleed, 111en dat alles wel naar behoren gevoerd. Niemand 112zag ooit fijner bontwerk als voering van vrouwenkleren. 113Allen die het zagen prezen het. Mes, gordel 114en geldbeugel kocht hij voor haar, goed en duur; 115haarbanden, gouden ringen en sieraden van velerlei 116aard. Voor al die sieraden deed hij navraag wat 117voor een bruid nodig was. Hij stak 500 pond bij 118zich en op een avond reed hij heimelijk buiten de 119stad. Al dat schoons voerde hij mee, behoorlijk op 120zijn paard geladen. Alzo reed hij naar het klooster. 121Zoals zij gezegd had, ging hij in de boomgaard 122onder een egelantier zitten, tot zijn lief zou naar 123buiten komen. |
|