Recensie
De dansende dichter
Er is steeds meer Louis Lehmann. Mappen vol met niet gepubliceerd werk heeft de dichter in zijn huis liggen. Ze worden alsnog uitgegeven.
door Ron Rijghard
Pleintje, lantarenpaal, stadsplantsoen
Voorwaar een fraaie entourage
Voor idealistische vrijage
Hier in de stad geef ik je geen zoen!
Het is een pril gedicht van een jonge Louis Lehmann. Negentig is hij inmiddels. Oud genoeg om zijn nagelaten werk nog bij leven te zien worden uitgegeven. Na het mooie Laden ledigen (2008) volgt nu Schoon schip. De titels spelen geen verstoppertje. Laden ledigen was een ‘keuze uit hervonden werk’, met gedichten, toneel, vertalingen, beschouwingen, muziekstukken, radiopraatjes en jeugdherinneringen van Lehmann. Er was materiaal voor nog wel twee van zulke boeken (268 pagina's dik), schreef Alida Beekhuis in haar inleiding.
Die kant gaat het op. Ook de 15.000 niet bestaande, door Lehmann bedachte woorden die ze aantrof, zijn eerder dit jaar afzonderlijk gepubliceerd in Kort Verslag van de Gebeurtenissen. Neologismen als eempe auterban jemme kiosk soppol zijn door Lehmann gemunt als nieuw Nederlands.
In Schoon schip staan alleen gedichten, uit een andere stapel gevonden mappen. De oudste stammen uit 1937 en de nieuwste is uit 2009. Het zou wel eens zijn zwanenzang kunnen zijn, gezien de tanende gezondheid van de dichter. Het is ook wat hij zelf schrijft in de eerste regels: ‘Mijn ik raakt in de schaduw. Maar wil mij niet vergeten.’
De meeste gedichten in Schoon schip zijn van een jonge Lehmann, uit de periode 1937-1947. In de oorlog was hij vaste medewerker aan De Schone Zakdoek, surrealistisch tijdschrift in een oplage van één. Tevens publiceerde hij vanaf zijn twintigste meerdere bundels. Het surrealisme sijpelde door in zijn open, relativerende opstelling ten aanzien van poëzie. Zijn eigen werk is veelkantig en Lehmann legt zich niet toe op een vaste stijl. Zijn losse hand van schrijven is zijn voornaamste kenmerk. Lehmann is een danser, ook in zijn poëzie.
Dat is ook te zien in de gedichten die nu boven zijn komen drijven: kwatrijnen, ballades, nonsensgedichten, rijmpjes en een beeldgedicht waarin de letter z wordt gevormd - in ‘Ballade van zes zeerovers’.
Als zoon van een zeeman is de zee prominent aanwezig, ook in een ballade over stokers, die hun gage verdrinken.
Wij schreeuwen schor, en zwaar.
Als een steen ligt wanhoop in onze kop.
Twee uur te laat slepen wij elkaar
Zijn hart is ‘als de zee’, schrijft de jonge dichter. Uit de gedichten spreekt jeugdige ongemakkelijkheid en onvrede met het bestaan: ‘Donkere mensen/ In effen dorpsstraat/ Ik wil weg!’
Na de oorlog gaat Lehmann archeologie studeren en wordt hij scheepsarcheoloog. Maar hij heeft het gevoel dat zijn literaire bekendheid hem dwarsboomt in het verkrijgen van een baan in zijn vakgebied. Op zijn 46ste, na verschijning van Luxe, zijn elfde bundel, geeft hij er de brui aan. Het is één van de meest eigenaardige beslissingen in de literatuur en tekenend voor zijn eigenwijsheid. Dertig jaar publiceert hij niet (bijdragen onder pseudoniem aan het tijdschrift Avenue in de periode 1969-1973 daargelaten).
Lehmann wijdt zich aan zijn werk als scheepsarcheoloog. Een aanstelling heeft hij niet, maar op eigen kracht verwerft hij beurzen en publiceert hij wetenschappelijke artikelen. Als hij op zijn 75ste uiteindelijk promoveert heft hij de banvloek op zijn eigen poëzie op. Binnen een paar weken is er een nieuwe bundel gereed, want niet publiceren betekende niet dat hij niet schreef.
In de gedichten uit de periode 1947-1980 in Schoon schip verwijst hij één maal naar zijn gefnuikte ambities, in een gedicht over ‘windig Den Haag’: ‘de carrières mochten breken/ De mijne was er niet.’
Na zijn terugkeer in de literatuur in 1995 vindt Lehmann binnen de korte keren aansluiting met de jongste generaties, alsof hij nooit is weggeweest. Hij houdt van optreden en maakt een onvergetelijke indruk met een rap op de Nacht van de Poëzie in 1997: ‘Maak het maar, maak het maar,/ maak het maar bebabbelbaar.’ Zijn onthechte houding heeft hem fris gehouden.
Zijn verzamelde gedichten uit 2000 getuigen van zijn nooit aflatende nieuwsgierigheid en vindingrijkheid, evenals de bundels Toeschouw uit 2003 en Wat bovenkwam uit 2006. Voor wie dan nog niet genoeg heeft, is er Schoon schip.