Wat vloeit mij aan
column
Krokettenkunst
Ooit kreeg ik het verzoek om een vogelgedicht te schrijven. Het werd ‘Circus aeruginosus’, hetgeen vogellatijn is voor roestbruine kiekendief, een vogel die ik uit de encyclopedie had gehaald, want ik ben geen vogelaar. Maar de opdrachtgever vond het geen vogelgedicht, het ging eigenlijk over een menstype meende hij, er speelde iets Freudiaans mee (vogels die kuikens roven), het was 'm te symbolistisch. Hij wilde een zuiver kneutje, of een ongerepte paradijsvogel. Kan dat wel, vraag ik me nu af. Een vogel is tenslotte geen gedicht, vice versa. Is het gedicht niet altijd vanzelf meer dan het zegt, hoe realistisch het zich allicht ook voordoet.
De geleerde Sötemann onderscheidde zelfs liefst vier betekenislagen in het gedicht: de feitelijke, een psychologische, een filosofische en een poëtologische. Hij wees die overigens wel aan bij dichters als Leopold en Nijhoff, en of dergelijke categorieën in meerdere of mindere mate ook nog in de tegenwoordige dichtkunst vallen aan te wijzen, weet ik niet. Maar het lijkt me sterk dat iemand een volkomen eenlagig, eendimensionaal gedicht weet te schrijven.
Ik neem de proef op de som. Met een eenvoudig gedicht natuurlijk want als ik Kees Ouwens of Celan neem weet ik van tevoren dat ik gelijk krijg. Laten we een beroemde regel uit het realistisch spectrum nemen, van Vaandrager, vaandeldrager van Gard Sivik: ‘De kroketten in het restaurant/ zijn aan de kleine kant’. Om te beginnen heeft deze beroemde regel, behalve zijn feitelijke laag, iets geestigs. Dat komt door het rijm maar vooral ook door de uitdrukking ‘aan de kleine kant’, een understatement voor ‘te klein’. En geestigheid, dat is al een extra lading, als je het mij vraagt. Bovendien is dit gedicht afkomstig uit de cyclus ‘Made in Madurodam’, wat natuurlijk het nodige uitmaakt.
Je kunt denken dat de dichter opmerkt dat de kroketten in het bezoekersrestaurant van de kleinste stad van Nederland vanzelf ook aan de kleine kant zijn. Maar je kunt ook menen dat het om een miniatuurrestaurant gaat, met uiteraard minikroketten.
En dan kun je je nog afvragen of het misschien helemaal niet om het restaurant van Madurodam gaat maar om een ander restaurant met Madurodam-achtige kroketten. Op het psychologische en filosofische vlak valt er dunkt me ook best iets te verzinnen, en zeker is dat het geval inzake de poëticale laag. Immers, dit gedicht is net als de bezongen kroketten aan de kleine kant, het is een echt Madurodam-gedicht. Zo geeft een minimalistisch, hyperrealistisch gedicht al aanleiding tot een flink stapeltje interpretaties.
Ik denk dat dichters die zogeheten ‘Dingpoesie’ schrijven dat ook sterk voelen, die neiging van het gedicht om altijd meer te willen zijn dan alleen zijn talige mededeling. En dat ze het meerlagige, suggestieve gedicht terecht willen wijzen met een gedicht dat probeert niks anders te zijn dan gedicht, een klont taal. Tevergeefs.
Rob Schouten