Inleiding op het werk
Een dichter van de explosie
Poëzie van Daniel Bănulescu
Foto: Jan H. Mysjkin
door Jan H. Mysjkin
Daniel Bănulescu, op 31 augustus 1960 geboren te Boekarest, studeerde in 1988 af als booringenieur aan het wereldvermaarde Instituut voor Olie en Gas te Ploieşti. Zijn belangstelling ging echter veeleer uit naar literaire bronnen, die hij aanboorde binnen de kring ‘Universitas’ aan de universiteit van Boekarest. Zijn eerste dichtbundel Ziua în care am fost publicat (De dag waarop ik werd gepubliceerd) verscheen in 1987 in de reeks ‘Cartea cea mai mică’ (Het kleinste boek), die destijds als bijlage in het tijdschrift Convingeri Comuniste (Communistische overtuigingen) was opgenomen. Ironisch genoeg had de censuur de bundel tot de helft teruggebracht, omdat Bănulescu's overtuigingen niet door de communistische beugel konden.
Verbazend is de reactie van de censuur zeker niet: van meet af aan profileerde Bănulescu zich als een woesteling, ‘een dichter van de explosie en niet van het concept, een dichter die zijn ontdekkingen en zelfverkenning tijdens het schrijven zelf realiseert’ (zoals Mircea Martin, de mentor van ‘Universitas’, het in zijn inleiding op het debuut uitdrukte). De bitterheid om de reële en ideële armoede in Roemenië wordt niet in een slepende klacht van zich afgezongen, maar als een scherpe aanklacht geformuleerd, agressief en provocerend. De weggevallen gedichten zouden pas in 1993 verschijnen in Te voi iubi pân' la sfârşitul patului (Ik zal je liefhebben tot het eind van het bed); daarna volgden Balada lui Daniel Bănulescu (De ballade van Daniel Bănulescu, 1997) en Daniel, al nugăciunii (Daniel, de aanmaning, 2002).
In 2000 bracht Bănulescu zijn gedichten samen in de verzamelbundel Republica federăla Daniel Bănulescu (De bondsrepubliek Daniel Bănulescu). Voorin staat een artistieke ‘stamboom’, waarin de ‘Bijbel’ aan het begin staat. Daaruit ontsproten ‘Johannes de Doper’, maar verrassenderwijs ook de ‘Magherulaan’, de slagader van Boekarest. Van belang voor zijn ontwikkeling blijken verder ‘Tante Fina’ te zijn geweest, de ‘berghut Caraiman’, een handvol Engelse popgroepen, de ‘kanarievogel’, naast een hele keur aan schrijvers, boeken en vrouwen. Onder de Roemeense dichters noemt hij de onvermijdelijke Mihai Eminescu, en voorts Nichita Stănescu en Virgil Mazilescu voor de recente jaren.
Daniel Bănulescu leeft van zijn pen sinds het verkoopsucces van Te pup in fund, conducător iubit! (Ik kus je kont, geliefde leider, 1994; het eerste hoofdstuk van dit boek werd in Nederlandse vertaling in juni 2007 in Deus ex Machina gepubliceerd), een roman waarin het amorele en wrede karakter van Ceauşescu's regime satirisch op de korrel wordt genomen. De kritiek had het over ‘een roman met een compleet nieuw timbre, een nieuwe stempel en een nieuwe sound, ongekunsteld en duizelingwekkend, doordrenkt van een magisch realisme en een grensloos Balkanisme’. Die wereld werd verder uitgetekend in de romans Cei şapte regi ai oraşului Bucureşti (De zeven koningen van de stad Boekarest, 1998) en Cel mai bun roman al tuturor timpurilor (De beste roman aller tijden, 2008).
Gedichten uit: Te voi iubi pân' la sfârşitul patului (Ik zal je liefhebben tot het eind van het bed), uit het Roemeens vertaald door Jan H. Mysjkin. Momenteel bereidt ‘smokkelaar van Roemeense literatuur’ Mysjkin een bloemlezing van Roemeense poëzie in Nederlandse vertaling voor, te verschijnen bij Poëziecentrum.