Drie portretten in schoolbordkrijt
(Vrij naar Federico García Lorca)
Ode aan de scholier
Scholier met je grasgroene stem!
Ik loof niet je onvolkomen pronkspraak,
niet je taal die flirt met de taal van je straat,
met de merktekens van je tijd,
ik roem je hunker naar beraamde alwetendheid.
Je bent een proefondervindelijke ziel, je leeft op glad terrein.
Je betreedt tastend je weg, nog niet sleets van je ervaring,
je vindingrijkheid loopt tot waar je vingertoppen reiken,
aan het vel papier geniet je van het motet van je brein.
De wereld bestaat uit raadsels en onzekerheid,
bij de eerste aanvaring uit angst door anderen overstemd.
Maar sterren die havens voor het oog verbergen,
lichten op om jou alleen de weg te wijzen.
De stroom van de tijd brengt je in generaties voort
die gangen en trappen en aula's bestormen.
Geduldig vind je nog een onderkomen
in het universum van klaslokalen en globes.
Je pakt je pen op, met een beving van je hand
en wilt het antwoord vangen dat ruist achter je oren.
Het heldere inzicht dat komt als je er niet op bent voorbereid
nadat de bedrieglijke aarzeling is verstorven.
Je wilt de rekensom in het schoolbord gekerfd
die niet gaat staan naar smaak of willekeur, die niet sterft
achter een rookscherm van symbolen
en zonder haperingen sprankelend als water.
Je waagt de sprong die de zwaartekracht havent,
je hand de valkuil van een fout, je geest de chaos een wapen,
en al dos je je uit als voor een bal,
onder al je maskerades en schuchtere gestalten
ben je onmiskenbaar al jezelf.
Scholier met je grasgroene stem,
er hoeft maar een briesje op te steken of je valt stil
maar niet echt; je smeedt je wil.
Ruiterliedje
School.
In een verzonken kindertijd.
Passer, geometrische driehoek, liniaal,
vijf pennen in mijn zadeltas.
Al ken ik ook de wegen,
nooit kom ik aan op school.
Voorbij het stoplicht, drukke laan,
zwarte straathoek, gele lantaarn.
Staat de bok mij aan te staren
in het gymlokaal.
Ai, wat een lange weg!
Ai, mijn rugzak vol boeken!
Ai, dat de bok naar mij staart
wanneer ik aankom op school!
School.
In een verzonken kindertijd.
[pagina 15]
[p. 15]
Droom
De tafel van ontelbaar
die ik nooit op zal zeggen
sliep op mijn lippen in.
De tafel van ontelbaar
die ik nooit op zal zeggen.
Op de tafelbladen
lagen opengeslagen vellen
en de vragen prikten
met koeienletters in mijn vingers.
Toen droomde ik
de tafel van ontelbaar
die ik nooit op zal zeggen.
Een tafel vol gevulde borden
en vrienden ver.
Een tafel onmetelijke uren
in geroezemoes gedompeld.
Een tafel vol bezoekers
die blijven wonen.
*
Ze doet het met de regelneef van de klok,
zo strak verloopt haar beraming
en alles is klaar als het moet. Kinderen toe.
Haar handen veegt ze af aan haar schort,
keert weer om naar de bijkeuken. Daar op tafel
liggen aardappelschilmes en pen.
Aarde tussen haar nagels, inkt op haar vingers.
Haar gezicht de gezonde blos van zon en concentratie.
Zo vlijtig, op school al, en nu bij het schrijven,
als ze niet volwassen was geweest, zag je het aan haar tong.
Straks valt de schemer, tijd voor het donker, tijd om
te stoppen. Maar de nieuwe ochtend komt en ook
het schrift met het regelmatige handschrift ligt er nog.
Foto: Mark Kohn
Hagar Peeters (1972) debuteerde met Genoeg gedicht over de liefde vandaag (Podium, 1999), gevolgd door Koffers Zeelucht (De Bezige Bij, 2003; bekroond met de J.C. Bloem-poëzieprijs en de Jo Peters Poëzieprijs) en Loper van licht (De Bezige Bij, 2008).