Wat vloeit mij aan
column
Buitenlandjes
Niet dat dichters nu zulke aanstellers zijn maar ze hebben toch wel de neiging hun ervaringen en aandoeningen op te blazen. De eerste keer dat het me opviel was toen ik het gedicht ‘Westerbouwing’ van F.W. van Heerikhuizen las, u weet wel of misschien juist niet. Westerbouwing is een ietwat ouderwets recreatieoord in de buurt van Arnhem, met uitzicht op de Rijn. Toen ik een kind was kwam ik er nog wel eens met mijn grootouders die in Arnhem woonden: zij dronken koffie terwijl wij ons in de aanpalende speeltuin bewogen. Hoogtepunt was een soort primordiale kabelbaan, leuk en eng. Veel later las ik het gedicht over het vergezicht vanaf het terras: ‘En klimt als in het buitenland/ In een romantisch snelle stijging/ Aan elk natuurgevoel verwant/ Door aangename loofvertwijging.’ Ik herkende het wel enigszins maar toch denk ik dat de dichter met die ‘stille doolhof van het leven’, waarmee hij zijn ervaring samenvat, er vooral iets romantisch en poëtisch in wílde zien. Over Westerbouwing heb ik sindsdien niet veel meer gelezen, misschien komen dichters daar in hun jeugd niet meer, maar de sublieme ervaring in het landschap is gebleven. Alleen is-ie met de makers mee naar het buitenland verhuisd. Geen wonder met al die zonne-aanbiedingen voor een habbekrats de hele dag door in je mailbox, het gemak waarmee je tegenwoordig een reisje naar Maleisië of Mexico boekt. De hele wereld ligt onder handbereik. Het is misschien flauw maar ik denk altijd aan de catalogus van Euro Relais als ik hedendaagse reisgedichten lees, of aan het gehuurde huisje in Schotland, de backpakkerstocht door Patagonië. Van de dichters zelf hoor je daar niets over, dat ze een toegangskaartje hebben gekocht, hoeveel de huur van het huisje bedraagt, hoe ze met een heel groepje door bus en reisleider naar het driesterren vakantiekamp zijn gereden. Ik trek willekeurig wat bundels uit de kast. Hier Maria van Daalen ‘Met een
oestermes in Bretagne’: ‘Als ik voor me uitstaar/ keert die ene golf kalm om op het gember-/kleurige zand en breekt en sleept zichzelf mee/ terug het water in’ Ha, vakantie in Bretagne! En dan Pem Sluijter, met ‘Eilanden van Darwin’: ‘Vijfde dag: de Grote Oceaan/ heeft op de kust een waterslang/ gelegd verschrompeld in zijn rust.’ Galapagos-eilanden? Door naar Peter Theunynck met ‘Man in Manhattan’: ‘Een kwartiertje Brooklyn Bridge/ en de wereld staat in licherlaaie.’ Ach ja, het blijft toch vooral een kwestie van weglaten en sublimeren, zo'n ‘villa bij Tivoli’, gedachten in ‘Eccles Street’ of op ‘München Königsplatz’. En bij al die voorbeeldige stenen beelden in het Griekse landschap, antieke epigrafen en schilderijen in de Hermitage waarvan de Nederlandse dichtkunst de mond zo vol heeft, vermoed ik toch steevast dat er ergens een dichter op een hotelkamer zit, met een retourticket op zak en een Lonely Planet bij de hand. Gewoon lekker op vakantie, en zo nu en dan een gedichtje om het dichterlijk geweten op peil te houden. Niet dat het er iets aan af doet. De grote Griekse dichter Kavafis schreef over al die antieke lekkernijen, zijn mooie efeben en die oude, gefossiliseerde geschiedenis, op een onooglijk kamertje in Alexandrië, met uitzicht op een soort junkyard. Misschien is het allemaal wel een soort visioenenkunst. Je ziet iets ongelooflijks en vergeet maar al te gretig hoe je er ooit gekomen bent.
Rob Schouten