zou de poëzie haar belangrijkste wapen, raffinement ontnemen.’
Het is maar een los draadje dat ze toelicht, maar uiteindelijk gaat het haar erom dat zulke ingrepen ingaan tegen wat algemeen wordt gezien als poëtisch. Voor haar geen kabbelende beekjes, zon, maan. Niet dat beschrijven van gevoelens, niet de tragedies in een dichtersleven. ‘Ik heb een enorme behoefte om daar tegenaan te kachelen. Dat bij uitstek poëtische is zo naïef. Romantiek is mooi en ik ben zelf ook heel romantisch, maar je moet er niet in blijven hangen. Kunst is geen escape, dat vind ik niet kunnen.’
Wat behoort dan wel tot het domein van de poëzie? ‘Als ik lyriek inzet, iets verheven laat klinken, zorg ik ervoor dat er allerlei smerige, giftige spulletjes in worden meegevoerd. Vliegas bijvoorbeeld, waar je als onbeschermd afvalverwerker borstgroei van krijgt. Als er geallitereerd moet worden, waarom niet op een pak poep in een pools park. Waar je dus lelijk over vallen kan.’
Schrijft ze over poep omdat ze dat domweg realistischer acht? ‘Meer strokend met de werkelijkheid, ja. Ik ben er niet tegen dat mensen kindertjes hebben die dood zijn. Ik bedoel, dat klinkt boud, ik ga er van uit dat iedere lezer zijn of haar dode kindjes heeft. Daar is navrant genoeg niks bijzonders aan. Het feit dat een dichter het eigen lief en leed herkenbaar opvoert, maakt die poëzie nog niet tot poëzie. Er is nog veel heilig in de kerk die poëzie heet.’
Het is ook niet vreemd dat er dichters zijn die beweren dat de lyriek dood is, zegt ze. ‘Bij grote emoties gaan mensen stotteren, stuiptrekken, vloeken. Daar is niets vloeiends of verhevens aan. Zo wil ik ook geen één op één gedicht over de oorlog schrijven. In mijn werk schokken die towers toch wel na.’
Wat onderzocht Lampe in Spuit je ralkleur? ‘Mijn uitgangspunt was het bejahen van het leven: ja ja ja ja. Het ging me erom een liefdevolle verbinding met de wereld aan te leggen, ook met die complete waanzin die in kieren en gaten schuilt.’
De achterflap suggereert dat de dichteres werkte in een portocab, een multifunctionele container, die ze met haar spullen tot ‘een nest’ maakte. Lampe: ‘Als dichterspersonage woonde ik die totaal uit ja. Zo ook dat dirnlkleid. Vanuit de theaterwereld zijn er props ingeslopen, al die termen vind ik erg lekker. Dat wekt de snob in mij. Zo'n dirnlkleid kán niet als je smaak hebt, maar het is prachtig om te stellen: “hijs me dan maar weer in dat dirnlkleid”. Bovendien verleent het je de beste houding om poëzie ten gehore te brengen.’
‘Mijn uitgangspunt was het bejahen van het leven: ja ja ja ja’
Van de ralkleuren uit de titel beviel haar de universele geldigheid. ‘Spuit je ralkleur klinkt concreet en logisch. Ik dacht aan de New York Bravests, de spuitgasten. Die werden als helden binnengehaald, terwijl er toch een tragedie aan vooraf ging. Met spuiten haal je ook een plat beeld binnen, erotiek. “Mijn kap'teintje”. Het heeft iets kinderlijks, het gevaar kan boven- dan wel onderdeks toeslaan.’
In haar portocab legde Lampe een collectie woorden aan. Zo zit er in de bundel een conglomeraat aan middelen met een vluchtige stimulerende werking: vlekkenwater, tapijtlijm, qat, guano (mest). Lampe: ‘Hele eilanden worden met guano volgescheten. Daar staan fabriekjes op en de guano wordt gecomposteerd verhandeld. Het heeft een geestverruimende werking. Volgens mij doet Adri van der Heijden het in zijn thee. Ik hang graag met mijn neus in de kast met schoonmaakmiddelen. In zo'n lijmsnuivertje kan ik me goed inleven.’
In het gedicht ‘doe mij’ staat de regel ‘slist! klapperdieven eten vooral kokosnoten’. Lampe: ‘Klapperdieven bestaan en eten in het echt kokosnoten. Dat het krabben zijn hoef je allemaal niet onmiddellijk te weten. Zo kunnen het ook nog apen of mensen zijn. Via de klank en de samenstelling van zo'n woord werkt het poëtisch.’
Ze is er niet op tegen dat lezers op zoek gaan naar de betekenissen van woorden. ‘Chtonisch vind ik erg mooi, als klank en als begrip. Chtonisch betekent “van de aarde”, en ik heb het over modder, mud, moeras, poeleke. Als je goed zoekt kom je ook uit bij Het seksuele masker van Paglia, die chtonisch gebruikt als substituut voor het Dionysische. Dan geraak je in een wereld die bij mijn wereld past.’
Het gaat Lampe om het gebied tussen begrijpen en niet begrijpen. ‘Ideaal is als de lezer er vanzelf inraakt. Dat de klank je door het gedicht trekt en dat het begrip nog even wacht. In dat gebied word je geprikkeld.’
Ze ziet een verband met de werking van de hersenen. ‘Ik begrijp wel dat mijn werk mensen ongemakkelijk maakt, omdat ik het begrip zo vaak frustreer, terwijl ik ook elementen inbreng die superdagelijks zijn. Ik snap dat het brein zo is ingesteld dat je verder wil met het verhaaltje, maar ik vind het dan beter om via de muzikaliteit, de klank, de lezer in dat tussengebied te houden. Als je het begrijpt, is het weg. Dat is mijn leeservaring. Als het verhaaltje rond is en je denkt heéé’. Maar dat is maar één laag, en vaak blijft het daar bij.’
Houdt Lampe zich bezig met de vraag hoe begrijpelijk haar gedichten zijn? Natuurlijk, zegt ze. ‘Dichters als Lucebert en Van Ostaijen hebben bewegingen ingezet die ervoor zorgen dat dit kan. Ik doe veel, maar dat is verbonden aan mijn temperament. Bij het schrijven vraag ik me af: hou ik het nog bij elkaar, kan dit nog wel. Het moet klinken. Soms is de spagaat te groot, maar ik doe mijn best rust in de gedichten te brengen door me aan bepaalde motieven, mijn zoektocht, een zorgvuldig per bundel opgebouwd idioom te houden.’
Het gaat Lampe uitdrukkelijk om de samenhang die ze op deze manier aanbrengt. ‘Ik zou zo lijstjes van gebruikte materialen kunnen aanleggen: parkietjes, prieelvogeltjes. Ik laat niet alles toe. Wat ik gebruik wordt bepaald door waar ik heel gericht op uit ben én wat zich al doende spontaan opwerpt. Belangrijk is dat als je leest het gedicht adem en stem is. Zoals het bij een lied werkt.’
Het overheersende motief is wel de erotiek. Bijna elke gedicht is seksueel geladen, met toespelingen, dubbelzinnigheden en woordspelingen. Lampe: ‘Ik heb geprobeerd het onderscheid tussen het pure en bedorvene op te zoeken. De mens is een seksueel wezen. Voor mij is snobisme ook perversie. Mensen worden er wel eens gek van dat ik dat zo zie. Mensen geilen op kunst, op poëzie, op wat mooi is. Rodin!’ Lampe zucht zich naar dramatische bewondering. ‘Rodin! Rodin!’
In Spuit je ralkleur is de verscheidenheid in de typografie toegenomen: kleinere letters, cursiveringen, leeste-