die een bloemlezing aan het samenstellen is. Het zijn vaak hele gerichte vragen, en afhankelijk van de vraag liggen er dan al boeken en artikelen klaar. Dat is ook het leuke: alvast wat dingen klaar leggen, beetje speuren vooraf en sturen.’
Je moet intussen een schat van zeldzame uitgaven in huis hebben. ‘Zeker, en het aardige is dat mijn perceptie van wat zeldzaam is, daardoor verandert. Een onbekende dichter die ooit eens vier gedichten gestencild heeft rondgestuurd aan vrienden, dat levert ook iets zeldzaams op. De meeste vrienden hebben dat weggegooid of ergens neergelegd, en als dat dan plotseling, geniet en voddig ergens opduikt, dan is dat feiteiijk zeer bijzonder.’
Hoe ga je om met de ontwikkeling van printing on demand? Hou je ook de bundels bij die uitkomen bij een internetuitgever als Gopher?
‘Nee, dat vind ik wat ver gaan. Het zou alleen interessant zijn als iets bij bijvoorbeeld Gopher verschijnt van iemand waar ik al werk van in huis heb. Maar dat is eigenlijk nog nooit gebeurd. Dichters hebben zelden de neiging om uit publicatiedrang een stapje terug te doen. Dan wachten ze liever maar even tot er weer ergens een nieuw fonds gestart wordt.’
‘Ik voorzie mijn facturen op de achterkant altijd van een gedicht’
Of ze beperken zich tot bibliofiele bundels.
‘Een aardig voorbeeld is Hans van de Waarsenburg. Die begon bij een grote uitgeverij en kreeg op een gegeven moment te horen dat hij daar niet meer uitgegeven zou worden. Je ziet dan een periode aanbreken van meer bibliofiel werk, vaak hele mooie uitgaven, en intussen is hij nu bij de Wereldbibliotheek terechtgekomen. Dat is mooi: als je een heel oeuvre van een dichter bijeen hebt, zie je de tocht die zijn poëzie maakt. Dat kan bij het poëziecentrum.’
Spiegel je je aan het bekendste poëziecentrum, in Gent?
‘Ik ken Willy Tibergien wel, maar heb met hem eigenlijk alleen de normale contacten die ik vroeger ook had. Ik kwam er al lang als consument en heb nog steeds goed contact met Gent, maar dat is het. Ik streef er niet naar hun goede werk nog eens dunnetjes over te doen.’
Geen uitwisseling van databases bijvoorbeeld?
‘Nee. Daar hebben we het eigenlijk ook nooit over gehad. Misschien dat het er ooit nog van komt, maar Gent doet méér dan ik. Wat ik met het poëziecentrum nastreef, moet iets zijn wat er in Nederland niet is, of wat moeilijk te realiseren is. Ik ga ervan uit dat je in het Letterkundig Museum véél meer informatie kunt vinden dan bij mij. Maar om toegang te krijgen tot al dat materiaal moet je meer moeite doen. Bij mij kun je heel gericht iets vinden, een vraag stellen waar je redelijk snel antwoord op krijgt. En als je materiaal nodig hebt, dan ligt het er een paar minuten later.’
Als je het tenminste in je collectie hebt zitten.
‘Een hele voorzichtige schatting: ik denk dat er per jaar tussen de achthonderd en tweeduizend bundels verschijnen, misschien nog wel meer. Dat hou je nooit bij. Net als bij het schrijven zelf, loop je altijd achter het ideaal aan. Op een gegeven moment kwam ik van iemand voor het eerst een plano tegen. De eerste plano die je tegenkomt is een eyeopener: één velletje met een gedicht, zou dat vaker gebeuren... En dan kom je er achter dat er een drukker of uitgever is die dat regelmatig doet, dat er dus nog een hele wereld vol plano's bestaat! En dan blijkt de wereld plotseling vol van bibliofiele drukkers te zijn... Dat is een enorme frustratie. Een lekker pijnlijke frustratie: er is héél véél. En dan laat ik de uitgaven van vertalingen in het buitenland nog buiten beschouwing!’
Dus je richt je ook nog op buitenlandse uitgaven van Nederlandse poëzie in vertaling?
‘Er zijn zo verschrikkelijk veel gekke uitgaven waar je min of meer toevallig op kunt stuiten. Via een regionaal krantje in Winterswijk vond ik bijvoorbeeld Gerrit Komrij in het Georgisch. Heerlijk: ik snap niets van dat cyrillisch schrift, maar als object is het toch schitterend! Of er blijkt in Zweden een uitgever tal van Nederlandse dichters in mooie kleine boekjes uit te geven. Het moet wel betaalbaar blijven natuurlijk. Het poëziecentrum kost me al best een hoop geld en het levert niets op. Van iemand die er gebruik van maakt, krijg ik ook liever een mooi boekje dan geld.’
Ik kwam het poëziecentrum voor het eerst tegen op Rottend Staal, in een oproep aan dichters om materiaal of minstens informatie aan te leveren. Krijg je daar veel reacties op?
‘Nee, niet veel, maar dát er reacties zijn, vind ik het belangrijkst. Ik heb onder meer van Arjen Duinker een reactie gehad, die ook een aantal buitenlandse bundeltjes heeft. Ik heb nu zijn Franse vertaling, en zijn Italiaanse vertaling, alleen die Portugese uitgever van hem wil maar niet reageren. Maar dat zijn wel de leuke dingen: ook al lees ik bijna geen Italiaans, het gaat mij erom dat een bezoeker het kan vinden. Hetzelfde geldt voor vertaalde dichters als Kouwenaar, Kopland, Faverey: ook die buitenlandse uitgaven geven een beeld van de ontwikkeling en ontvangst van een dichter.’
Nu zit je middenin de verhuizing van het poëziecentrum naar Bredevoort Boekenstad.
‘Eind september moet de boel over zijn. Dus half oktober hoop ik er ingericht te zijn. Ik mag tenminste hopen dat het inrichten minder tijd kost dan het inpakken, uitruimen en verhuizen. Ik woonde eerst in Geffen, ben in 2001 verhuisd naar de Achterhoek, dichtbij Bredevoort. Ik verhuis het poëziecentrum nu pas omdat het in Geffen prima stond en het daar nog gekoppeld was aan mijn bureau inderdaad. Dat zit daar nog steeds. Eigenlijk heb je binnen de bedrijfsopleiding niet zo gek veel nodig: computer, bureau, telefoon, fax, kopieerapparaat, dat is genoeg. En zelfs dat kopieerapparaat is niet echt noodzakelijk.’
Dus mogelijk verhuis je dat ook naar Bredevoort?
‘Ja, want omgekeerd is het begonnen. Ik had de poëzie in mijn garage, die werd te klein voor al die boeken. En het werd drukker met de opleidingen, dus toen ben ik een kantoorpand gaan huren. Als ik heel eerlijk ben, was dat kantoorpand eigenlijk vooral bedoeld om een goed onderdak voor de poëzie te bieden, eerder dan voor de bedrijfsopleidingen.’