gezegd: het gaat in poëzie alleen over de taal, maar ook over wat de taal doet. Het is een cruciaal verschil, vindt hij, om mede te delen “ik ben eenzaam”, en datzelfde door klankspel duidelijk te maken. Maar die poëtica is in gesimplificeerde vorm een eigen leven gaan leiden. Ik word daarmee in verband gebracht. Terwijl het bij Van Ostaijen niet zuiver over taal gaat en bij mij ook niet. Zo'n interpretatie is eigenlijk een excuus om niet meer te hoeven zoeken naar waar de gedichten echt over zouden kunnen gaan.’
In uw proefschrift uit 2001. ‘Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poêzie’, betoogt u toch dat geen enkele dichter aan Van Ostaijen ontsnapt?
‘Er zijn een paar kleine stromingen in de Vlaamse poëzie die niets met Van Ostaijen hebben, maar het gros heeft dat wel. Dat heeft me zelf verbaasd, hoeveel mensen op steeds andere manieren naar Van Ostaijen verwezen hebben.’
U wordt zelf ook achtervolgd door het spook Van Ostaijen.
‘Er is geen ontkomen aan. En het is inderdaad een spook, want het is iets wat je niet kunt grijpen. In mijn boek heb ik alle beelden van Van Ostaijen naast elkaar gezet, zo zie je dat iedere generatie zijn eigen Van Ostaijen creëert. Ik dus ook.’
Distilleert u dan niet de werkelijke Van Ostaijen uit al die beelden?
‘Dat bestaat niet. Filosofisch is dat sowieso onmogelijk en zeker bij Van Ostaijen, die in korte tijd een enorme evolutie heeft doorgemaakt. Je ziet dat de ene generatie teruggaat naar de vroege fase, de andere generatie naar een latere fase van zijn werk. Mijn these is dat iedereen die over Van Ostaijen schrijft, hem gebruikt om een zelfportret te maken.’
In uw eerste bundel, Het is, speelt u af en toe met de typografie. Het ligt voor de hand om dat op de invloed van Van Ostaijen terug te voeren.
‘Werken met typografie is internationaal beschouwd helemaal niet vreemd. Veel dichters hebben dat gedaan. Met Mallarmé als stamvader bestaat er een traditie van zulke poëzie binnen de internationale avant-garde. Maar binnen de Nederlandstalige poëzie, waarin dichters als Komrij de canon bepalen door bloemlezingen, is weinig aandacht voor de experimentele poëzie. De concrete poëzie bijvoorbeeld, waarbij woord en tekening in elkaar geschoven zijn, die is volledig afwezig in de Nederlandse visie op poëzie, terwijl je daar een substantiële bloemlezing van zou kunnen samenstellen. Komrij's bloemlezing heeft een polemische functie en dat is prima. Het is alleen jammer dat dat boek ondertussen een canonieke status heeft gekregen, waardoor niet meer blijkt wat Komrij allemaal wegknipt.’
U staat niet in die bloemlezing. Een aantal met u verwante dichters ook niet.
‘Nee. Er wordt wel eens naar gevraagd, maar ik ben helemaal niet beledigd dat ik er niet in sta. Voor hetzelfde geld heeft hij mijn werk niet eens gezien. Maar dat er een belangrijk onderdeel van de traditie ontbreekt, dat kan geen toeval zijn.’
‘Gedichten die alleen naar zichzelf verwijzen bestaan niet’
U wordt wel in verband gebracht met dichters die in het literair tijdschrift ‘Yang’ publiceerden: Dirk van Bastelaere, Erik Spinoy, Paul Bogaert.
‘Spinoy en Van Bastelaere horen tot de vorige generatie. Toen ik in de redactie van Yang kwam, waren zij al weg. Paul Bogaert is een paar jaar voor mij gedebuteerd. Zijn werk apprecieer ik zeer, ik voel me er ook mee verwant. Wij lijken veeleer Star Trek the Next Generation.
Wat houdt de Yang-traditie in?
Het zijn allemaal dichters met een bepaalde opvatting over wat literatuur met de werkelijkheid te maken heeft en met filosofie en politiek. Dat mag men gerust de Yang-school noemen. Het is geen officiële club, er zijn ook geen regels, maar het is een sfeer. We delen een basisgevoel over hoe je als schrijver in het leven staat. En ook wat poëzie betreft is er een gelijkgezindheid. Ik heb jarenlang in de redactie gezeten en ben nog altijd goed bevriend met mensen die nu in de redactie zitten.’
We spreken over ‘Verlaat’, het eerste gedicht in Verzeker u. Daarin staan de volgende regels:
Hier wordt aan stelselmatige afbraak
maar in het keldergewelf breekt zo
Alsof je straffeloos elk fundament in
Heeft Buelens daarmee een programma gegeven voor de rest van de bundel? Proberen zijn gedichten om stelselmatig fundamenten te ondermijnen?
‘Dat mag je zo lezen,’ zegt Buelens aarzelend. Het blijkt dat hij zelf niet te veel duiding wil geven aan zijn werk. Als ik vraag waarom de bundel drie afdelingen heeft, gaat hij daar liever niet op in. ‘Dan lijkt het alsof je er een handleiding bij geeft. Alsof een eigen invulling van een lezer minderwaardig zou zijn.’
De lezer moet ‘participeren’, zoals u in de eerste bundel schrijf?
‘Dat staat er, inderdaad, maar dat specifieke gedicht gaat ook over economische en commerciële zaken. Het heet “Werk”, dat is al dubbelzinnig. Meerdere titels in die bundel zijn tegelijk substantief en imperatief, “Werk!” Verderop in dat gedicht staat: “Spontaan genieten/ is de boodschap voor ons allen/ het is alleen een/ job/ voor wie in oude schema's denkt.” Dat gaat over de dictatuur van de commerciële retoriek, de Talpa-retoriek zeg maar, een motief dat in heel mijn werk zit. Alsof we ons in de beste der werelden kunnen ontplooien wanneer we consumeren. “Het is alleen een job voor wie in oude schema's denkt”, dat hoor je een manager zo zeggen, nietwaar? Zo zitten er veel regels in die gewoon zijn, maar door de afbrekingen lijken ze vreemd. Als je zo'n gedicht leest, vooral in de eerste bundel, dan is het alsof je steeds van de tafel valt.’
Ook in Verzeker u staat nog een gedicht met een zeer radicale regelafbreking:
Dood vandaag komt als een roeping
Speeltuigen onbewaakt, met als hoogte-
komen los van hun as en draaien
Hier klopt iets nietigs aan het raam