en over de luiid die met water bedekt is.
Als de plekken de tijdelijke overtuigingen zijn, dan is het water het gevoel. Er lopen wilde dieren op de rand van het denken en het voelen. De nachtschoonmaaksters - prostituees? - draaien hun gezicht weg als een golf van emotie hen raakt. Het is begrijpelijk dat ze na zulke golven gaan ‘rusten’ (oftewel de emoties van zich af zetten, bijkomen). De grens tussen denken en voelen is vaag, zoals de stad overgaat in de oceaan.
Gegeven deze manier van lezen is het niet meer duister wat de ik-persoon in het gedicht ‘Telefoon’ bedoelt als hij bij een vrouw gaat slapen en dan zegt: ‘Ik laat de ramen open;/ regen zal mijn bed raken/ maar dat is niet erg.’ (Langzaam en zacht)
Of neem deze regels uit ‘Het verhaal moet genoeg zijn’ (Geschenken): ‘Een man lijdt schipbreuk. Hij kan zich aan een plank vasthouden/ en golven brengen hem naar een eiland.// Hij vertrouwt zijn ogen niet, zo mooi is het eiland.’ Hier laat iemand zich meeslepen door zijn emoties en komt tenslotte uit op een veel te rooskleurige plaats. Wat hij ziet kan niet waar zijn en het is natuurlijk ook niet waar.
Het misverstand ligt nu op de loer dat ik de gedichten slechts interessant zou vinden voor zover ik ze kan ‘oplossen’. Maar gedichten zijn geen kruiswoordraadsels. Dat weet ik ook wel. Het gaat me erom dat Wijnbergs gedichten veel rijker en geraffineerder worden als je de metaforen doorziet. Na een tijdje worden grap, slaap, reizen en water symbolen die een directe impact hebben en dan gaat de deur open naar een wonderlijke, subtiele wereld waarin verschrikkelijk veel te ontdekken valt.
Neem nu het korte gedicht ‘Waarom de aanvoerders die een grote zeeslag gewonnen hadden later ter dood gebracht werden’ (Alvast, 1998):
De aanvoerders komen op het strand
een aantal schepen achtervolgt,
een aantal zoekt en redt,
maar de matrozen zijn moe, hoewel
niet zo moe als zij die verdrinken
en een storm maakt de zee snel
Het valt nu in één keer te lezen. De matrozen zijn moe, oftewel: ze staan op het punt om zichzelf te bedriegen. Maar veel vermoeider zijn zij die in hun gevoelens verdrinken: zij kunnen de distantie om de werkelijkheid onder ogen te zien al helemaal niet opbrengen. De aanvoerders, die rationeel een beslissing nemen, delven het onderspit: de emoties krijgen de overhand. Er steekt een storm op die het gevoel te woest maakt om nog te bevaren, te onderzoeken, in bedwang te houden.
Het maakt niet uit wat de aanvoerders en de schepen nu precies zijn - staan ze soms symbool voor het verstand? - maar je moet enig idee hebben van de beeldtaal voordat het mysterie van zulke regels tot je doordringt. Wie alleen de verwijzing naar de oude Grieken ziet, mist iets.
Toen ik nog niet alle gedichten van Wijnberg had gelezen, maar al wel de kern van mijn duiding had geformuleerd, leek het me opeens te samenhangend om waar te zijn. Was hier wellicht sprake van hineininterpretieren? Wist ik, zoals aanhangers van samenzweringstheorieën, alle feiten in een verband te persen dat er niet was? Liet ik de gedichten simpelweg mijn eigen obsessies weerspiegelen? Met andere woorden: viel ik misschien ten prooi aan de dwalingen die ik in de personages van Wijnberg meende te ontwaren?
Mijn vermoeidheid verlangt naar studie, dacht ik (De voorstelling in de nachtclub, 1990). Was er wellicht een manier om mijn ideeën te testen? Bij iedere andere dichter zou ik dat idee verwerpen, maar bij de dichter/wetenschapper Wijnberg niet.
Als mijn manier van lezen correct was, moest er dan niet ergens in het oeuvre een gedicht opduiken met een haat-liefde voor koffie? Het verlangen naar waarheid, naar wakker zijn, en tegelijkertijd de angst voor het inzicht, het kon toch haast niet anders dan uitmonden in een kop koffie?
Ik moest maar eens aan empirische poëzie-interpretatie doen. Ik moest maar eens proberen mijn ideeën te verifiëren.
Dat lukte. In de bundel Vogels staat hel gedicht ‘Vervuld verlangen’ met daarin de volgende regels:
(Een oude vrouw in een regenjas
aan een tafel. Een serveerster zet een
De vrouw staat op en loopt achter
‘Mag ik nog wat suiker?’)
Van koffie word je wakker, maar de oude vrouw wil graag extra suiker om de bittere waarheid te verzoeten. Let ook op haar regenjas: de vrouw ontduikt haar emoties, maar trotseert die tegelijkertijd, precies zoals ze met de werkelijkheid doet middels de koffie. En merk op dat ze achter de serveerster aanloopt. Ze zet haar koffie niet zelf.
Ik heb de koffie met suiker daarna in verschillende bundels aangetroffen.
Nu de contouren van zijn beeldtaal enigszins zichtbaar zijn geworden, valt op dat er een paradox zit in het oeuvre van Wijnberg. Enerzijds is de werkelijkheid onkenbaar en anderzijds lezen we dat de werkelijkheid altijd afschuwelijk, koud, duister en verlaten is. De werkelijkheid blijkt een akelig eenvormig gegeven: ‘de hemel die vlak is,/ de sterren naast elkaar.’ (Vogels)
Geluk is bedrog en verdriet is terecht. Liefde is schijn en eenzaamheid is het lot van de mens. Hoop is ijdel en falen is de regel. Wijnbergs wereld blijkt nauw verwant met W.F. Hermans' sadistisch universum.
Voor de schoonheid van het oeuvre is het onbelangrijk, maar je zou je kunnen voorstellen dat de werkelijkheid in meer gedaanten voorkomt. Eenzaamheid is bijvoorbeeld niet zozeer tragisch omdat iedereen eenzaam is, maar omdat juist niet iedereen eenzaam is. Het geluk bestaat, maar ligt buiten bereik. Tantalus kon zijn dorst niet lessen, maar het water was er wel.
Ik zou het eigenlijk nog over vogels als vermoedens moeten hebben. Ik zou nog kleren als houding moeten noemen, ik zou nog moeten schrijven over voedsel als het verzamelen van moed, en over het gevecht met andere mensen en andere overtuigingen, en over mensen als bomen, en over de afstand die een exotische eigennaam creëert. En vooral zou ik de verwijzingen naar Wittgenstein willen uitdiepen (die Piet Gerbrandy overigens ook opmerkte).
Ik heb hier hooguit een beginnetje gemaakt. Er vallen hele proefschriften en collegereeksen aan Wijnberg te wijden. Er valt een wereld te ontdekken.
Het werk van Nachoem Wijnberg wordt uitgegeven door Contact.