Als ik poëzie zou schrijven word ik een oplichter. Dan moet Dorrestijn toch een soort Kouwenaar worden en dat wil ik helemaal niet. Bij liederen hoef ik lang zo erg niet te liegen, ik kan veel dichter bij mezelf blijven. Nu bedrijf ik de dichtkunst voornamelijk nog tussendoor, met mijn linkerhand.’
Zit er groei in je liedjes, bijvoorbeeld van anekdotisch naar onthechter?
‘Nee hoor. Ja, dat zou ik wel willen, maar mijn geluid is niet anders geworden. Trouwens, in sommige opzichten wil ik dat ook weer niet. Een van mijn eerste liedjes is “Wie z'n moeder heeft verloren leent de wanhoop gauw een oor,/ maar om je vader te verliezen is ook geen pretje hoor” - zoiets wil ik er nog steeds in hebben. En milder of harder zijn ze ook niet geworden. De mens wordt misschien cynischer, maar niet harder en vitaler. Je wordt wel slimmer in het bereiken van je doel, met minder middelen meer effect. Verbetering van techniek. Ik merk dat mijn liederen korter worden en ik was al niet zo wijdlopig. Ik heb geen zes coupletten meer nodig.
Vroeger waren ze nogal eens optellend. Dat was ook invloed van Annie M.G. Schmidt, die was dol op lijstjes, en dat was ik eigenlijk ook. Ik heb het afgeleerd, vanwege mijn geweldige talent en ontwikkeling natuurlijk (lacht), maar vooral door de zaal, want die houdt er helemaal niet van. Net zoals ik niets leukers vindt dan onzinliederen, alleen maar klank, maar dat wil het publiek niet. Dat wil inhoud. Vind ik ook wel een beetje het domme van de luisteraar, dat die zo op inhoud gespitst is. Je moet wel een verdomd groot filosoof zijn, wil dat wat voorstellen, eerlijk gezegd. Ik haal niet vaak opwindende wijsgerige gedachten uit gedichten. Neem nu Anna Enquist, vind ik een groot dichteres, maar je ziet in haar laatste bundel dat het het beste werkt als er gewoon een gevoel beschreven wordt, een beeld opgeroepen.
Wat poëzie wél kan, is een zekere gekte verbeelden. Dat er draadjes met elkaar verbonden worden die een normaal mens niet verbindt. Bij mij zit er een heleboel los in mijn kop, maar dat is een groot voordeel want er komen leuke regels van.’
Ik weet dat je een groot natuurliefhebber bent en het liefst met een verrekijker naar vogeltjes kijkt, hoe zit dat met de natuur in je werk?
‘Toen ik heel jong was schreef ik wel natuurlyriek. Dan stond ik bij het Wasmeer in Hilversum en beschreef mijn sensaties, maar ik had al vrij gauw door dat het niks was. Chris van Geel heeft er grote hoogte in bereikt, maar ik ben niet zo'n liefhebber van dat werk, vind het te precieus. Toch heeft hij een prachtig gedicht geschreven (citeert uit het hoofd): “De krekel heb ik gehoord,/ spreekpop van de sprinkhaan,/ de voetstap van mijn stilstaan/ schoof hem een eindje voort.” Als je ooit naar een krekel hebt staan luisteren en je probeert dichterbij te komen, zwijgt zo'n beest ineens en begint iets verderop weer te zingen. Dat is een geweldig mooi gedicht.
Toevallig lees ik momenteel de natuurdagboeken van Nescio. In de eerste hoofdstukken benam het me de adem omdat ik de plekken die hij beschrijft, in de buurt van Hilversum, herken, maar na een paar bladzijden werd ik horendol. Het kan gewoon niet. Er zal toch een vriend, een familielid of vrouw moeten opdraven.
Ik ben in mijn liedjes een mensendichter. Ik moet iets maatschappelijks beweren, vooral iets over de stad. Ja, ik drink niet meer en sinds kort rook ik ook niet meer, dan verlies je wel wat van dat urbane, maar de problemen die ik heb zijn van alle tijden en ook van de jeugd. Ik ben vijfenzestig maar ik heb zalen vol jonge mensen, want ik zing nog steeds over het onbereikbare van de vrouw en hoe lelijk ik ben en hoe oud en weerzinwekkend.’
Als je een lied schrijft, hoe begin je dan?
‘Je hebt twee soorten liederen. Liederen die beginnen met een regel die je in je hoofd heb. Dat was bijvoorbeeld zo met “Ik moest een schaap een tongzoen geven”, dan zitten de draadjes in je hoofd los en komt dat er als taal uit. Het was een spel: hoe krijg ik dat lied naar een lucratief slot.
En dan heb je de liedjes die met een idee of ervaring zijn begonnen, zo'n lied is vaak af binnen een uur, soms zelfs in tien minuten en dan stop ik het in een map en haal er later de zwakke regels uit. Ik schrijf niet maar door tot het klopt, zoals Jan Boerstoel. Het moet razendsnel af want ik ben als de dood dat ik het kwijtraak.’
Heb je een boodschap?
‘Hoe kom je erbij? Daar geloof ik niet in: bedoel je dat het bestaan geen lolletje is? Schoonheid wel, de schoonheid zit bij mij in de beschrijving van de lelijkheid, daar ben ik namelijk beter in. Ik doe het omgekeerd. Toon Hermans heeft een keer tegen me gezegd: jij doet met ongeluk wat ik met geluk doe. Daar was ik heel trots op.’
Je bent populairder dan ooit, heb je daar een verklaring voor?
‘Ik weet het niet zeker, maar misschien komt het omdat het publiek en de recensenten vroeger vooral naar positieve dingen luisterden, ze hebben slagroomtaarten gevreten en zijn nu toe aan een hartige hap, en dat ben ik. Allemaal dachten ze dat Paul van Vliet veel groter was en ik wist toen al, al ben ik heel bescheiden, dat ik niet kleiner was dan Paul van Vliet.
Het is ook een kwestie van anciënniteit. Ik heb in de loop der tijd heel wat bij elkaar geschreven wat mensen hebben onthouden. Alleen heb ik nooit een tophit gehad, al deed ik wel mee aan programma's die tophits werden, JJ de Bom, het Klokhuis en zo.
Vroeger zat niemand op me te wachten, dus ik had vijf, zes jaar om een nieuw programma te maken. Nu moet het iedere twee jaar. Vandaar ook dat er een pianist bij is gekomen, Martin van Dijk. Ik kon het tempo van mijn liedjes gewoon niet meer bijhouden. Bovendien vond ik het in mijn eentje op het podium vreselijk. Ik snap niet dat ik dat jarenlang heb volgehouden. Nu hoef ik Martin maar even aan te kijken als het bijvoorbeeld heel slecht gaat, en die blik geeft dan troost: o gelukkig, hij voelt het ook en dan krijg je er weer schik in en gaat het weer beter.’
Er is sowieso meer belangstelling voor het podium, kijk maar naar de poëzie met al die performancepoëzie en slams. Merk jij daar iets van?
‘Ik drijf ook mee op die stroom. Mensen hebben zoveel geld en vrije tijd maar wat nog belangrijker is, ze zijn niet meer zo sjiek. Dat is een groot voordeel. Je kunt nu ook met Dorrestijn aankomen, dat merk je aan jonge mensen. Die staan raar te kijken dat je wel naar Brahms zou mogen luisteren en niet naar Rachmaninov. Alles mag. Dat heeft natuurlijk ook als nadeel dat Patty Brard evenveel waard is als Gerrit Komrij. Ach ja, elke vooruitgang is ook weer achteruitgang, meneer. Maar kakkineuze poëzieliefhebbers zijn ook erg hoor. Als je wist hoe ze me tien, twintig jaar geleden in