vind bij het begrijpen en ontdekken van een gedicht. Het was bovendien relatief eenvoudig om goede opnames te maken, omdat mijn man Guido gespecialiseerd is in klassieke cd-opnames. Daarnaast ontpopt hij zich de laatste tijd als gedreven uitgever.’
Lukt het jullie om werk en liefde enigszins gescheiden te houden?
‘We hebben wel vaker samengewerkt, bijvoorbeeld aan cd-producties waarbij hij de muziekregie deed en ik de grafische vormgeving. Sterker nog: onze relatie begon als werkrelatie en bloeide binnen een week op tot liefdesrelatie. Maar dit bleek wel een lastiger project om samen te doen, omdat het nu om míjn stem ging en geliefden nu eenmaal makkelijker tegen elkaar kunnen vitten dan collega's. Ik herinner me dat de eerste opnames voor de cd meteen de prullenbak ingingen: we stonden eigenlijk alleen maar te bekvechten, ik was schor en het werd niks. Na een lang gesprek gingen we voor de tweede keer de studio in en toen ging het wél.’
Het boek bevat gedichten van Poesjkin, Tjoettsjev, Goemiljov, Achmatova, Mandelstam, Pasternak, Galitsj, Okoedzjava en Achmadoelina. Is er een van deze dichters voor jou echt favoriet?
‘Poesjkin, Tjoettsjev en Mandelstam zijn de grote favorieten. Aan Poesjkin ga ik me niet verder vergrijpen, omdat hij al heel uitgebreid en goed vertaald is. Ik bewonder degenen die zijn werk aandurven, maar zelf wil ik nog meer met Tjoettsjev en Mandelstam doen.
‘Mijn keuzes zijn grotendeels verbonden aan de persoonlijkheden van de dichters: als ik een dichter lees, heb ik vaak het gevoel dat het wel of niet een vriend zou zijn. Bij bepaalde dichters is me meteen duidelijk dat ik ze eenvoudig niet mág. Dat is volstrekt persoonlijk.’
Je laat iedere afdeling van het boek dan ook voorafgaan door een zeer persoonlijke beschrijving van de dichter.
‘Wat iemand at, met wie iemand sliep, je kunt al dat soort zaken ook buiten beschouwing laten, dat is een keuze en een hele respectabele keuze, maar ik heb die niet gemaakt. Niet eens om het laagdrempeliger te maken, maar omdat ik me zelf erg voor karakteristieke details interesseer. En ik mag hopen dat het geen roddels lijken, maar kleuraccenten die iets toevoegen aan het beeld van de dichters en hun werk.’
Met die dichters kwam je als kind al in aanraking; vanuit school, vanuit huis?
‘Vanuit huis. Mijn moeder is literator, vertaalster Georgisch-Russisch en docent vertaalkunde. Zij heeft me al vroeg heel veel bijgebracht. Daarbij is het in Rusland gebruikelijk om kinderen Poesjkin voor te lezen, en in Georgië Shota Rustaveli. In beide landen houdt men veel van poëzie en krijgen kinderen die liefde al vroeg ingegoten.’
Je leerde in de afgelopen veertien jaar vlekkeloos Nederlands, maar waarom begon je in die taal ook te vertalen en voor te dragen?
‘Op mijn achttiende besloot ik plotseling dat ik geen schilder maar actrice wilde zijn, maar dat ging er bij mijn moeder niet in. Zij stelde zich waarschijnlijk een leven vol drank en drugs voor en ik was een braaf kind. Dus wat doe je dan: alleen een beetje toneel op school en voordragen thuis, voor dichters en schrijvers die bij mijn moeder te gast waren. Zo wen je aan dat optreden, zij het in kleine kring. Daarnaast hou ik er erg van om iemand te helpen iets te ontdekken, helemaal als dat zonder al te veel moeite kan. In Moskou en Tbilisi had ik graag gasten om rond te leiden in de stad; mijn voordrachten zou je kunnen zien als soortgelijke rondleidingen in de Russische literatuur.’
Daar had je ook bestaande vertalingen van anderen voor kunnen gebruiken, maar je bent zelf gaan vertalen.
‘Ik ging op zoek naar vertalingen van mijn lievelingsgedichten, maar juist die gedichten die ik wilde voordragen, bleken vaak niet vertaald of niet helemaal zoals ik wilde. Ik begon een paar ontbrekende gedichten dus maar zelf te vertalen. Toen dat eenmaal lukte, kreeg ik de smaak te pakken en kon ik niet meer stoppen. Ik ben er wel steeds meer van gaan houden, maar het was me er niet om begonnen.’
Je kent het hele boek uit je hoofd in beide talen. Is dat een kwestie van opvoeding, aanleg of training?
‘In mijn familie heeft iedereen een sterk geheugen en een talenknobbel, maar mijn moeder en ik zijn daarin vrij extreem. Gedichten van twintig pagina's zou mijn broertje bijvoorbeeld niet eens wíllen leren, en ik wel. Sommige gedichten lopen wat moeizamer en moet ik een paar keer doornemen, maar het is nooit wezenloos stampen, het gaat toch min of meer vanzelf.’