ter’ Quirien van Haelen uit Limburg, of het Rotterdamse rapduo De Woorddansers. Laatstgenoemden lezen tweestemmig gedichten voor als:
kennen de antwoorden niet
en:
Dichters drenken de dukaten dictaten
gedrukt door draconische drammers
dan drachtig in donzen dromen.
Geëngageerde ‘concrete jungle’-rap, strak uit het hoofd voorgedragen en meestal goed voor een plek in de finale. Maar teksten die, als je ze op het papier naleest, toch het best te duiden zijn als lange rijen woorden. Quirien van Haelen maakt furore met een gedicht als ‘Heavy Metal’ dat als volgt eindigt:’
Leek leuk zo'n meid met lijfversiering
Helaas, haar tong werd mij funest
Want door die zwaar metalen piercing
Werd mijn gebit voorgoed verpest.
Het is heus wel even grappig, maar niet meer dan dat. Beklijven doet het niet, zoals een mop die je voor de tweede keer hoort ook niet leuk meer is. En Van Haelen pretendeert ook niet dat het meer is. Alleen hij kaapt er wel de slamprijzen mee weg voor de neuzen van dichters als Eva Cox, Maarten Das, Karlijn Groet of Pim te Bokkel.
Cox en Das debuteerden beiden in de Windroos-reeks van uitgeverij Holland, waarbij de eerste terecht genomineerd werd voor de Buddingh'-debutantenprijs. En van Groet en Te Bokkel verschijnen volgend jaar bundels bij grote uitgeverijen. Het moet wel masochisme zijn dat een krachtpatser als Groet met indrukmakende barokke teksten als: ‘de grond van de wereld/ is tot stof geworden mens/ elke meter land een lijk/ dat ons van onderaf bekijkt/ bij elke pas zijn kas afwendt/ van leven dat het leven schendt’ meedoet aan deze schouwspelen om de duim van de keizer.
Te Bokkel schrijft regels als: ‘Ik weet nog dat een meisje ooit/ een jongen zonder pik was en wij jongetjes/ manieren zochten om iets meer te zijn/ dan klein.’
Kansloos voor een plek bij de laatste vier, natuurlijk. En als hij die al zou halen, graaft hij definitief zijn graf als hij het publiek wat uit de hoogte aankijkt en smaalt dat hij nu een ‘moeilijk woord’ gaat zeggen. ‘Cerebellum. Cerebellum. Klinkt mooi. Zoals jurkje en Turkije en jij met je hoofd onder water.’ Het publiek weet niet dat ‘cerebellum’ staat voor de kleine hersenen, die zich juist boven de hersenstam bevinden. Het publiek wil dat ook helemaal niet weten.
Te Bokkels stem doet denken aan het geluid van een mug: het irriteert maar je blijft ernaar luisteren. Hij is een anti-pleaser. De woorden van Van Haelen of van De Woorddansers leiden tot enthousiasme, schaterlachen en handjes-in-de-lucht. Iedereen heeft een topavond en daarmee doemt ook onmiddellijk het levensgrote bezwaar op. Het vermaken van een publiek heeft niets meer te maken met literatuur of poëzie. Het vermaken van een publiek heet: entertainment.
‘Een mop die je voor de tweede keer hoort, is ook niet leuk meer’
Wie wil dat poetry slam meer is dan entertainment, moet een jury instellen. En het publiek mag vervolgens de beslissingen van die jury luidkeels afkeuren. Want zo gaat dat. Een paar maanden geleden was ik samen met onder andere schrijver Tommy Wieringa en bokser Don Diego Poeder jurylid bij de landelijke MC Battle finale in Rotterdam. Tijdens deze avond moesten jonge rappers bekvechten, één-op-één tegen elkaar. Het ging erom wie het beste zijn tegenstander kon ‘dissen’, en wie dat het meest gevat deed, mocht door naar de finale. Op een gegeven moment besloten we om een jonge talentvolle Amsterdamse rapper naar de finale te laten gaan, waarop het publiek in woede ontstak omdat het meende dat zijn tegenstrever daar juist recht op had. Gevolg was een hoop geschreeuw en misbaar richting de arbiters, en daaropvolgend ineens ook een behoorlijke vechtpartij tussen voor- en tegenstanders. De glazen gingen door de lucht en pas na tussenkomst van een tiental gorilla 's met stropdas, kon de finale doorgang vinden. Direct na afloop werd de zaal ‘schoongeveegd’ en bleef de jury beteuterd achter.
Een goede jury reikt niet de publieksprijs uit, maar beschermt de dichters tegen de clowns en kan er voor zorgen dat poetry slam misschien weer wordt wat het oorspronkelijk was: een proeftuin voor jonge talentvolle nieuwe dichters die, nadat ze thuis ijverig de klonten uit hun woordenpap hebben geroerd, ervaring opdoen met het voordragen van hun werk, met rondzingende microfoons, wankele katheders, lege koelkasten in de kleedkamer, twee consumptiebonnen, een niet uitbetaalde reiskostenvergoeding en een gemiste laatste trein, terug naar Groningen.
Slam is nu te vaak een verzameling jonge veteranen die hun greatest hits steeds weer uit de mottenballen halen om ermee te scoren bij een publiek dat normaal gesproken nooit naar een literair evenement gaat. Ik had nog jaren kunnen doorgaan met het voorlezen van ‘Prei’, ‘Tuinfeest’ en ‘Tonic’, in jeugdhonken in Venray, Veendam en Tiel, maar ik zou er doodongelukkig van zijn geworden. Ik zou in een loop leven, als een commerciële rat in zijn tredmolen.
Maarten Das zei het in NRC Handelsblad van januari dit jaar zo: ‘Ik word steeds kritischer op mijn eigen werk en ben mezelf aan het vernieuwen. Vanaf het moment dat ik dat ben gaan doen, won ik minder slams.’ Dat laatste vindt Das ‘een goed teken’. En hij heeft gelijk. Poëzie verliest altijd van entertainment, de gemiddelde oplage van een dichtbundel is niet voor niets 800, waarvan de helft dan ook nog eens bij De Slegte wordt verramsjt. Poëzie is rare kopnochstaarttaal, bestemd voor een kleine groep liefhebbers. En poetry slam is, als het publiek mag blijven bepalen wie de winnaar wordt, een mengeling van effectbejag, voorzetten en scoren. Dat heeft niets meer met poëzie te maken. Dat is verbaal entertainment met de diepgang van een platbodem.
Goede dichters kunnen poetry slams met een publieksjury dan ook maar beter overslaan en hun tijd besteden aan het schrijven van gedichten. Ze zullen hopen op waardering, erkenning en naamsbekendheid, maar worden intussen na ronde 1 anoniem via de achterdeur afgevoerd, middels een simpele schaarbeweging weggetikt door rappers en komieken.