overheidsinmenging. Ik arriveerde dan ook zonder papieren in Amsterdam. Intussen heb ik vanuit België een attest gekregen dat ik weer als een bestaand persoon beschouwd wordt, en dat ik nu het recht heb om Belg te blijven tot 31 december 2999. Ik had al bijna negen jaar geen bewijs van identiteit.’
Dat lijkt me steeds moeilijker vol te houden.
‘Zeker. Ik kon bijvoorbeeld ook geen sofi-nummer aanvragen, waardoor ik geen bankrekening kon openen. Zonder bankrekening kan ik geen geld vragen voor dichtbundels die ik uitgeef. Mensen die een bundel willen kopen, kunnen die natuurlijk wel bij de dichter of bij mij komen afhalen en betalen.’
Naast uitgever bent u ook dichter.
‘Ik schrijf zeker een paar honderd pagina's per jaar. Ik ben dan ook een fervent verzamelaar van kartonnen dozen, om al die dingen die ik schrijf in te doen.’
Want u bewaart alles?
‘Nee, alleen tot we verhuizen, wat we in de afgelopen dertig jaar zo'n vijftig keer gedaan hebben. Er is veel op eerdere adressen achtergebleven. Ik ben altijd een man van 's ochtend vroeg op en tot 's avonds laat bezig. In België heb ik meestal galerie gehouden, tegelijk schreef ik en gaf ik boeken uit. Daarnaast had ik ooit meer dan honderd mensen aan het werk in een bouwbedrijf.’
Een bouwbedrijf?
‘Een betonijzerverwerkingsbedrijf om precies te zijn. Dat was in de jaren zeventig en tachtig, toen ik tegelijk een boerderij had waar ik biologisch tuinierde, manifestaties opzette en tentoonstellingen inrichtte: een expositie in de koeienstal, poëzienachten in de paardenstallen.’
Als dat allemaal combineerbaar was, waarom hield u dan op met dat betonijzerbedrijf?
‘Ik werkte er voornamelijk om mijn vader een plezier te doen. Maar uiteindelijk was hij er niet meer, en er waren ook een paar firma's waaraan wij leverden die niet over de brug kwamen met betalingen. Intussen bestaat het bedrijf niet meer, maar ik ben er niet rouwig om. Al is gevlochten betonijzer wel zeer mooi, weinig abstracte schilders die daaraan kunnen tippen!’
Over schilderkunst gesproken: klopt het dat u Herman Brood introduceerde in Vlaanderen?
‘In een galerie die ik toen had in Gent hing waarschijnlijk inderdaad de eerste Brood in Vlaanderen. En wat de literatuur betreft, debuteerde bijvoorbeeld Oek de Jong bij mij. Het eerste verhaal van hem heette “Alruin” en verscheen in mijn blaadje Fluim, ruim een jaar voordat zijn eerste verhaal in Hollands Maandblad verscheen. Ook gedichten van Peter Holvoet-Hanssen drukte ik al af voordat hij publiceerde in Dietsche Warande, ongeveer een jaar voordat hij bij Prometheus debuteerde.’
Andere dichters die u uitgaf zijn Jules Deelder en Simon Vinkenoog.
‘Ja, maar niet als eerste. Dat waren bibliofiele uitgaven van handgeschreven teksten, iedere keer gekoppeld aan een voordracht. Die met Deelder herinner ik me nog het beste, vooral omdat in het promotiemateriaal voor die dag de verkeerde datum vermeld stond. Toen hebben we de buren nog moeten optrommelen, om voldoende volk te hebben. Dat zijn zo van die dingen die kunnen gebeuren als je met te veel tegelijk bezig bent en moet delegeren.’
U heeft in Vlaanderen niet alleen veel gedaan, maar ook nogal wat rondgetrokken...
‘Dat heeft er veel mee te maken dat deurwaarders in Vlaanderen voor zover ik weet een bevoegdheid hebben die zich beperkt tot hun arrondissement. Dus ik bewoog me van provincie naar provincie.’
En zo begon ook uw Franse periode in de Pyreneeën?
‘Ik exposeerde voor die periode werk van Keith Haring, en dat verdiende nogal goed, tot hij helaas stierf. Later raakte het geld een beetje op en er waren meer redenen om naar Frankrijk te vertrekken. Ik trok daar naartoe om een huisje te huren, maar kocht er uiteindelijk een schapenstal. Pas na de koop stelde ik vast dat die alleen te voet bereikbaar was, en dat het er acht maanden per jaar tamelijk koud was.’
Zonder elektriciteit.
‘En zonder water. Daar moesten we op handen en voeten voor door de sneeuw zo'n driehonderd meter hoger. Sindsdien kan men mij zeggen wat men wil, maar niemand kan mij eigenlijk nog wat doen. Ook dat heeft er mee te maken dat het me minder raakt of het nu wel of niet doorgaat als ik iets in- of opricht. Ik kan makkelijk relativeren.’
Waarom kwam u na achtenhalf jaar weer naar het noorden terug?
‘Omdat het voor ons echt te moeilijk werd in de bergen. Een brief posten duurde zes uur, de dichtstbijzijnde bakker was 21 kilometer verderop. Stel je voor dat je naar de supermarkt gaat, die lag op ongeveer 35 kilometer, en dat je dan de lucifers vergeet! Er reden twee bussen in de week, je zat er kortom nogal geïsoleerd. Toch was het goed zo lang het duurde. Door een tijd zo te leven, ga je anders tegen alles in het leven aankijken, ook tegen de literatuur. Het gedicht is niet alles, het is maar een facet van de poëzie: de poëzie is veel méér.’
Vandaar dat u de papieren verschijning van uw eigen poëzie ook niet verschrikkelijk belangrijk vindt?
‘Nee, het is van geen enkel belang. Ik vind het wel aangenaam om een tekst te kunnen schrijven en een dag of twee later nog eens te zien of er iets aan te verbeteren valt. Na een maand neem ik wat ik nog terug kan vinden bijeen op wat kleine stukskes papier, ter verzending aan een aantal geïnteresseerden. Voor wat ik doe en wat ik schrijf geldt hetzelfde: het is mooi zo lang het duurt, maar als het niet voortduurt, is het ook mooi. Ik ben een overtuigd amateurist op alle gebieden en de boekjes die ik maak, zijn precies zoals ik zelf ben: slordig, sjofel, maar sober.’
Wat beschouwt u als uw belangrijkste prestatie van de afgelopen decennia?
‘Dat ik nu op mijn 56e al zo'n 36 jaar mijn eigen gang ga, tegengewerkt door velen, zonder concessies tegenover figuren als Komrij. En dat ik dan op een dag gevraagd wordt voor een interview in Awater. Dat is wel ongeveer het meest grandioze, ha! Zeer grappig.’