de weg die sterren over smalle, traag dansende dorpen verdeelt.
Het was niet wat ik wilde zeggen
toen de chauffeur het dorp uitreed
wetend dat het mogelijk was
de ochtend te halen voordat alles doorbrandt
in onblusbaar donker.
Mijn ogen gericht op de plaats waar de maan is gevallen.
Tussen mijn vingers een kleine nerveuze gedachte.
Hoe haar hand op mijn schouder ligt
doortrokken van de kou, haar lichaam
tegen mij aan, ademhalen
tot de morgen alles onbegrepen maakt.
Ik zie hoe iedere beweging vervaagt
omdat haar gedachten niet zijn ingesteld op voltooiing.
Alleen het begin telt
als het eind een open deur is
van waaruit je niet ver kan kijken.
De velden rond het volgende dorp
de lantaarns van het busstation
het einde van de wereld.
Als het leven van de buschauffeur hier ophoudt
is er achter in de straat een woordeloos café, wat denk jij
en ik vraag het haar opnieuw.
Ze laat haar tanden zien, om mij te overtuigen.
Het kan net zo goed een hemel zijn
daar, boven mij
zo zeker is de nacht.
[pagina 32]
[p. 32]
De man van de wedstrijd
Voor ons strepen, kalk
een streeplandschap
streepjesbehang, een notatie
het blanco begin van de partituur
is niet blanco, maar zijn strepen.
Het veld plat op tafel
en tussen de vingers
het tijdstippenlandschap
van ochtend tot nu, tot vanavond
op een hoop, in een asbak
restanten van een zwijgzaam bloedend
zestienmetergebied.
Langzame nooit opgehelderde gebaren.
Lang voor de vensters
waar je zijn silhouet ziet hangen
lang voor de tijd om naar buiten te kijken
naar zijn zwaar onbeweeglijk lichaam
op een bank langs de muur van de kantine.
Mist trekt de velden langs
of ademen de sigaretten?
Hij beweegt niet goed meer.
Zijn handen hebben geen doel.
Mensen denken dat het op de voeten aankomt
maar een onhoorbaar neuriën
van de meest eenvoudige deuntjes
en het oog van de trainer -
je moet er in geloven.
Of alles op het veld blijft
daar is zo weinig over bekend.
Ze hebben zijn portret nu weggezet.
Er is een video van
waarop de buurman een foto maakt.
Iedereen is bezig patronen te verzinnen
maar het was bedoeld dat Arie
makkelijk kon winnen.
Een strak gestreept hek
groen en wit in de kleur van
goed en kwaad.
Alles binnen de lijnen houden.
Als het weer winter wordt
en hij een nieuwe jas nodig heeft
hoop ik dat hij hem zo draagt
openvallend
als een schot voor open doel.
De herinneringen lopen al lang niet meer
op hem toe
maar ergens achter ons
als een gefluisterde ansichtkaart
het blaffen tegen de terreinknechten
en het kapotgeschopte winterlicht
het niets dat niemand kan doen.
Na al die jaren
wil niemand meer storen.
Regen streept vooral de ochtend
en de zaterdagen
dat we uit spelen in een langgerekte provincie.
Met alles wat ik weet
weet ik dat zij hetzelfde weten.
Je vraagt eens naar het veldje
of het clubhuis
maar je weigert
de naam te noemen
van wie er alles aan gelegen laat
niemands zoon meer te zijn.
Raar
dat ook de bal een kant heeft
die zich van familie afkeert.
[pagina 33]
[p. 33]
De nonchalante broek
Altijd onverschillig is het gebogen hoofd
de nonchalante broek
het hangen in de nonchalante broek en het
met de schouders dansen.
Wie correct behandelen
middelvinger, brede lach
over een schoolklas meisjes uitgesmeerd
kinderen met technische handen?
Geen van die, geen van de nonchalancedragers
want zoveel liefde in één hand
en daarbij al die op ons wachten
alle kleuren opgebruikt
weten elkaar te vinden
hoeven niet meer na te denken over het gesprek.
Wie kan de werkelijkheid van die broeken negeren
wie weerstaan?
Voor ons is het belangrijk dat een moeder
wier zoon zich gaat verloven
weet waar hij zijn voeten zet
hoor je zelden.
Niet uit hen waaruit het bloed het groen
is weggetrokken.
Verveling dan toch, want het is overal oorlog
en wat wacht ons na de laatste vijanden -
nieuwe broeken!
Allemaal door het slijk!
Allemaal een vogeltje!
Als kinderen door officieren worden toegesproken
is het in twee woorden
(die broek?!)
of een woord en een cijfer.
Zie hier twee te onderscheiden helften
met het voordeel van klokkijken
veters strikken
en langdurig blijven hangen op
één lettergreep.
***
Woorden als koffie, zon en auto
slijten minder door gebruik
dan schoonheid, onrust en slaap.
Onder invloed van koffie en slaap
in het bijzijn van uit de nacht meegespoelde gedachten
krijgt de stad de vereiste diepte.
Alleen al uit het raam
zonder acht te slaan op de zon, op het glunderen
dat het gezicht van de autobezitter tekent
zie ik de ernst en de tragedie
van iedere gang naar de kiosk, naar de bakker
van het schudden van handen
een afscheid dat de één een kantoorgebouw instuurt
en de ander een kant uit doet lopen
die deze ochtend erger maakt
erger zoals verder weg van wat ik heb geschreven
verder zoals klaar met spreken
en toe aan het eerste glas wijn.
Jan Baeke (1956) debuteerde in 1997 bij De Bezige Bij met de bundel Nooit zonder de paarden, gevolgd door Zo is de zee in 2001. Hij combineert zijn bestaan als dichter met werkzaamheden voor het Amsterdamse Filmmuseum. In november verschijnt zijn derde bundel: Iedereen is er, waaruit het hier opgenomen ‘De man van de wedstrijd’ afkomstig is.