dood zijn bestaat niet. Die herdacht wordt, verdween
vanuit het eigen perspectief, dat er niet is,
tegelijk een miljard jaar en een seconde geleden.
Verdween totaal. Er is dus geen u die iets is.
We leven in de schaduw, het geraas van een golf
die voor altijd zojuist begon aan zijn val.
Al dat schuim, al dat verdwijnen in onze hoofden
van wie er niet zijn, achter onze rug om.
Over het vanzelf dat natuur heet
Iemand woont op een plek die ze niet kent.
Het blijft wennen, ze denkt in stevige termen
over de dingen na terwijl ze er vanzelf in wegzakt
en ze houdt niet van vanzelf, ze schrikt zo steeds.
Het is stil, het zijn de seconden van de lichte
beschadiging die wennen heet, de kinderen gingen
hun monden wijdopen van verhalen of huilen
met de wereld mee en zij wacht tot iets het begeeft
met kleine zakelijke handen schept zij dinosaurussen
uit water waarin zo even nog gespeeld werd.
[pagina 29]
[p. 29]
De deuren staan open
Ook de deur van het kamertje in de smalle gang
waar geen licht komt is open gewaaid. Zo was het, ja.
Zwarte nageltjes, gore geurkaars, kontje
dat nooit meer zou schijten, met een luier aan.
Daar gaan we weer, het is de oude koude glijbaan
richting niks en een kistje barstensvol wensen
dat daarop wordt gezet omdat het weg moet en
alweer wordt niemand gek. We hebben het druk.
We doen zand op ons kind, bereiden de rot voor.
Regels houden ons recht als soldaten en niemand,
niemand weigert de wereld, vreet aarde, valt stuk,
wordt grond om te groeien voor zijn vuistjes als bloemen.
Tot het vlees
Waarom schaam jij je niet, schoonheid waaide
bij toeval als een vod in je haren, verdriet ook, zomaar,
dat werd de grond voor al die verhalen van jou.
Waarom wil jij zo bij mij zijn dat jij desnoods
als rook wilt hangen in het hoofd dat ik bewoon?
Wil jij het vuur zijn dat ik maak?
Waarom wil je niet met mij praten, ben je vergeten
dat ik jou ben? Het is mijn leven dat glanst in jouw haren,
jij spreekt met mijn stem. Je hebt mij gestolen.
Je bent minder dan ik, ik was hier het eerst
om te zien hoe het stond met de aarde. De wereld bewaarde
de zwakste voor het laatst, zo eenvoudig is het
dus waarom antwoord je niet nu ik tussen de krijgers,
de doden, de droeve helden van steen in de tuin van de wereld
bewaard bent, waarom troost je me niet? Het gaat maar door.
Esther Jansma (1958) is dichter, schrijver en archeoloog. Voor haar veelgeprezen vierde dichtbundel Hier is de tijd (De Arbeiderspers, 1998) ontving zij in 1999 de VSB Poëzieprijs. In 2000 verscheen haar meest recente bundel Dakruiters; een nieuwe bundel verschijnt in 2005.