rouwbrief.’ Daarom kent de collectie zoekcategorieën als ‘Dood & Troost’ of ‘Handicaps’.
Het bekendste levensteken van het centrum is de tweemaandelijkse glossy Poëziekrant, tot de komst van het blad dat u in handen heeft het enige tijdschrift in de Lage Landen dat zich volledig aan de dichtkunst wijdde. Vanaf het getypte begin in 1976 kenmerkt het zich als een tijdschrift zonder poëticaal programma. Of het moet een ultra-democratisch zijn. De Poëziekrant brengt een zo breed mogelijk poëzieaanbod uit Vlaanderen en Nederland. Activiteitenagenda's vol poëziewandelingen, woordenwouden en taaltuinen staan broederlijk naast beschouwingen over nieuwe en dode dichters. Kenmerkend is de wedstrijdenrubriek waardoor aanstormend talent kan meedingen naar geldprijzen of ‘waardevolle kunstwerken’ die de hoofdprijs vormen van provinciale of obscure dichtconcours. Tegenwoordig heeft de Poëziekrant een oplage van 2.000 exemplaren, waarvan 1.700 betalende abonnees. Vierhonderd van die abonnees wonen boven de Moerdijk.
Uit Nederland klinkt soms het verwijt dat de Poëziekrant te veel gericht zou zijn op het land van Claus en Gezelle. Tibergien schampert dat weg. ‘Ik krijg hier het verwijt dat ik te veel op Nederland ben gericht! Ach, ik ben niet constant bezig met dat evenwicht.’
Komrij vindt de grote aandacht voor Vlaanderen vermakelijk: ‘Zonder een gezonde dosis folklore overleeft niemand in het Vlaamse stelsel van fondsen en subsidies. Ik vind het wel amusant, al die dichtende dorpspastoors, die honderden gemeentelijke poëzieprijzen, die duizenden heilige barden die nooit de provinciegrens zullen overschrijden. Er blijft genoeg interessants over.’
De hardste kritiek kwam van iemand die tien jaar medewerker was, criticus Yves T'Sjoen. In 2002 publiceert hij een scherp stuk over de Vlaamse poëziekritiek in het blad Revolver. De Poëziekrant noemt hij ‘populistisch’ en ‘vanuit een reactionaire poëziebeschouwing geproduceerd’. T'Sjoen doceert aan de Gentse universiteit en werd door het dagblad De Morgen een van de tien belangrijkste mensen in het Vlaamse literaire landschap genoemd - mede vanwege zijn aanwezigheid in adviescommissies en jury's. ‘Tibergien en ik zijn weer on speaking terms. Mijn kritiek op de krant blijft echter wel gelden. Heer Tibergien beslist uiteindelijk alles. Dat het blad geen programmatische inslag heeft, is waarschijnlijk de reden dat het nog steeds bestaat. Maar tegelijk wordt alles maar goed gevonden.’
Aanleiding voor de breuk was dat Tibergien T'Sjoen aanvankelijk vroeg om hem op te volgen als hoofdredacteur, maar vervolgens schrok van zijn academische opvattingen. ‘Zijn beleid zou ertoe geleid hebben dat de krant nu niet meer zou bestaan. We hebben al een Yang in Vlaanderen en een Revisor in Nederland.’
Tibergien bleef hoofdredacteur. ‘De Poëziekrant is het laatste wat ik zal afstaan. Ik heb er ontzettend veel tijd, energie en geld in geïnvesteerd. Ik ben niet bereid om de krant door te geven aan iemand die er binnen de kortste keren voor zorgt dat er nog 100 abonnees over zijn. Dat ik soms een dichter publiceer die bij de connaisseurs niet hoog staat aangeschreven, neem ik voor lief. Ook connaisseurs vergissen zich.’
Tot voor kort was ieder bericht dat gewijd was aan het PoëzieCentrum een verhaal over subsidies. Of liever gezegd het ontbreken daarvan. Wanneer de jonge Tibergien in 1976 besluit de Poëziekrant uit te geven, is zijn budget nul frank. Als vier jaar later de Gentse poëziewinkel Candide bankroet wordt verklaard, huurt hij het pand om het PoëzieCentrum te beginnen. Dat Tibergien, die ooit een aan een officiersopleiding begon, in het vacuüm van een failliete winkel durft stappen, is exemplarisch voor zijn vastberadenheid. Want een succes was Candide nooit geweest. Soms zette de toenmalige eigenaar Guido Lauwaert zijn eigen zogende kat of pasgeboren kind in de etalage om toch maar wat blikken naar zijn vitrine te lokken.
Tibergiens aanpak is meteen een stuk nuchterder. Wanneer de dichter Bert Populier aan de nieuwe eigenaar om een borrel vraagt, omdat hij tot op bot verkleumd is, snauwt Tibergien hem toe dat Lauwaerts tijd voorbij is. Het succes van die aanpak is gebleken.
Ondanks Tibergiens werklust was armoe troef in de begintijd. In de eerste jaren overleefde het centrum op een kleine subsidie en een leger van vrijwilligers en gewetensbezwaarden. Wanneer in '85 de subsidie wegvalt,