Awater. Jaargang 3
(2004)– [tijdschrift] Awater– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Beschouwing
| |
[pagina 43]
| |
de papillen van de lezer, de werkelijkheid wordt er zo door verdraaid dat de wereld dragelijk wordt. Als het om de koe zelf gaat is Prudentius trouwens minder eenduidig. Van hem zijn de woorden abominor bos plumbeus - ik verafschuw de domme runderen. Aan de andere kant heeft hij zich verzet tegen de slacht van ‘onschuldige koeien’. Ik ben er nog niet uit.
Natuurlijk heb ik in overdrachtelijke zin ook een hekel aan stomme runderen, die bij de gedachte aan een koe slechts ‘boe’ horen. Maar de koe als symbool voor de domheid, die kant wil ik niet uit. De uitdrukking ‘lustig als het vogeltje dat koe heet’ is ook gevallen. Koeien en lust, dat klinkt tochtig. Daar zit wind en trek in. In het symbolenrijtje dat doorgaans naast de hoofdzonden figureert vinden we achter wellust: de koe. In diezelfde symbolische sfeer moeten we de regels van Achterberg begrijpen, in zijn ‘De dichter is een koe’ uit de bundel Eiland der ziel (1939). Jezelf met mondenvol taal wellustig ondersteboven herkauwen en dan gemolken worden door je talent: hoe prikkelend en tittelend het dichterschap. Zo zou ik ‘De dichter is een koe’ samenvatten. Achterberg vertelt het in simpele regels als: alleen de boer melkt mij zo zaligGa naar voetnoot4,
dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.
Een onvergetelijk gedicht, en nog lang niet Achterbergs beste.
Ook Vondels koeienvers uit zijn Vorsteliicke Warande der dieren. Waer in de Zeden-rijcke Philosophie, Poëtisch, Morael, en Historiael, vermakelijck en treffelijck wort voorghestelt (1617) is niet het beste gedicht dat hij schreef. Ik geef het hier omdat het past: koe en wellust. De Os en de ghemeste Koe
Een Os die zwaer gejuckt den tragen ploegh most slepen,
En stadigh werd gedreyght met 'tluyd geklats der zweepen,
Des avonds werd gestalt, aemachtigh mat en moe,
En rusten naest de krib van een ghemeste Koe,
Die schamper dreef den spot, met al zijn slavernije,
Om dat zy leefde in weelde en huppelde als de vrije.
Maer eynd'lijck werd den Os ghewaer, en nam wel acht
Dat dees ghemeste Veers werd met de bijl gheslacht.
Waerom hy zijnen staet voor d'ander heeft gheprezen,
Vermids hy niet en had de slagh des bijis te vreezen:
Dies koos zijn slaverny noch liever als een wijl
In wellust opghevoed te werden voor de bijl.
Wie't eynde gade slaet van goeden en van quaden,
De korte wellust zal verfoeyen en versmaden.
De wellust is wel zoet in d'uyterlijcke schijn,
Maer kan van druck en rouw niet afghescheyden zijn.
De boodschap van Vondel is de mijne niet. Ik laat mij als Achterberg liever melken, prikkelen en tittelen. Het leven van de os, ik zie niets in jukdragerij. Liever druk en rouw, je hebt tenminste geleefd. Maar Vondel zegt het mooi, in rijmregels die klinken als een klok.
Taal in de mond nemen, herkauwen, een bekvol sapGa naar voetnoot5. Bij Schippers bijt je op een stuk karton - de uiers van zijn koe geven niets, geen druppel. Vondel, Achterberg, de Schoolmeester, hun tepelparen geven rijke, schuimende emmers. Dit laatste is natuurlijk een scheve beeldspraak, maar het zegt toch iets. Atte Jongstra (1956) is schrijver, dichter en bloemlezer. |
|