De zweep erover als het moet!
Zo sprak het fiere voorgeslacht,
zo zingt nog steeds het blauwe bloed!
Toonder grinnikt stilletjes als hij zijn eigen regels terughoort. Dan deelt hij met strak gezicht en op gedragen toon mede: ‘U moet weten: mijn gedichten zijn volstrekt onbelangrijk.’ Toch waren de versjes die de jonge Toonder in 1928 in de eindexamenklas van de H.B.S. aan de Westersingel in Rotterdam schreef voor hem belangrijk om stoom af te blazen. ‘Ik stevende af op een slechte cijferlijst. Ik had geen hart voor de zaak, maar was ook niet moedig genoeg om van school weg te lopen. Ik voelde me machteloos en dom. Deed nooit mijn huiswerk. Ik bakte er niets van en had geen idee wat ik later wilde worden. Die exacte vakken!’ Toonder heft de armen ten hemel. ‘Afschuwelijk! Wat had ik daar nu aan?’
In het gedicht staat er: ‘Wat geeft het doen van wis / Of scheikunst voor plezier?’ Toonder blikt duister voor zich uit. ‘Ik wist toen al zeker dat elke minuut dat ik daaraan besteedde verspilde moeite zou zijn. Verloren tijd. Dat treurigstemmende besef en het hevige verzet ertegen heeft ervoor gezorgd dat het gedicht zich voor eeuwig in mijn geheugen heeft vastgezet.’
Al zolang als hij zich kan herinneren heeft Toonder geschreven en getekend als hem iets dwars zat, of als hij juist iets heel mooi vond. ‘Ik heb altijd gefantaseerd over de pen en het papier. Vanaf het moment dat ik als klein jongetje begreep wat je met die twee simpele dingen voor effect kon bereiken was ik erdoor gefascineerd. In eerste instantie produceerde ik natuurlijk alleen geknoei. Dingen die me invielen. Krabbels die richting misten.’
Dat veranderde toen zijn vader, die kapitein was op de Holland-Amerika Lijn, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog thuiskwam met een pak papier onder zijn arm. ‘Het waren allemaal Amerikaanse kranten. Die kranten maakten een enorme indruk op mij vanwege de comics die daarin stonden. Als zesjarig jongetje begon ik die dingen na te tekenen. Ik besefte met een schok - want lezen en schrijven kon ik toen nog niet - dat je ook met tekeningen een verhaal kon vertellen. Mijn vader vertaalde voor mij, als ik hem daarom vroeg, de teksten in de balloons.’
Zo stond zijn vader aan de basis van Toonders liefde voor tekeningen, tekst en het vertellen van verhalen. ‘En hij was het die me aan, zoals vaders doen, na het eindexamen van de H.B.S. vroeg wat ik wilde worden. Na lang nadenken zei ik: “tekenaar”. Er viel een stilte en ik vroeg me angstig af: mijn god, wat gebeurt er nu? Maar mijn vader begon hartelijk te lachen. Hij zag ook wel dat het met mij met die andere vakken niets werd. Het enige vak waarvoor ik op school ooit een negen had gehaald, dat was tekenen.’
En de poëzie? Las hij in die tijd ook dichters die hem imponeerden? Toonder schudt het hoofd. ‘Nu ja, van Sinterklaas.’ Ook zijn gebrek aan interesse in de poëzie wijt Toonder achteraf aan zijn ergernis over school. Aan de lessen in spelling en grammatica. ‘Men had nog de ouderwetse manier van de kinderen iets bijbrengen: stampen, hameren. Ook de Schone Letteren werden niet gebracht als iets waar je plezier in kon hebben of dat je in de verste verte zou kunnen begrijpen. Ik snapte niets van de gedichten van Kloos en zijn beroemde voorgangers. Geen woord begreep ik ervan en ze deden me helemaal niets.’
In de eerste versie van het gedicht stonden in het hart van
Handschrift Marten Toonder
de derde strofe daarom nog de regels: ‘Geen wonder dat hij makkelijk staat / Maar schrijven is iets dat ik haat’. Later schrapte hij dat weer, ook om op drie maal vier regels uit te komen. ‘Maar ik bén ook een tobberige schrijver,’ bekent Toonder. ‘Als ik iets op papier moet zetten, moet formuleren, dan doe ik daar heel lang over. Ik had toen al het idee dat schrijven bovenmenselijk moeilijk was.’
Dat was opmerkelijk, want als hij voor zichzelf iets noteerde, een rijmpje of een tekening maakte, dan ging dat vanzelf. Hij stuurde brieven aan zijn broer die waren geschreven in geheimtaal en gevuld met neologismen. Toonders latere werk zit er vol mee, maar ook toen doken die woorden al op: ‘Zompig doen en sakkerlis!’
‘Ik bedacht vreemde landen en vreemde karakters en figuren die in landen leefden waarvan niemand ooit nog had gehoord.’ Achteraf zou daar de dichtregel ‘Levens rijgen aan een inktdraad’ vandaan kunnen komen. Toonder knikt. ‘Mijn karakters spraken in een zelf verzonnen taal. Dat was voor mij helemaal geen “schrijven”. Dat deed ik gewoon. Het maakte wel geweldige indruk toen ik merkte dat mijn broer de hersenspinsels in mijn brieven ondanks de gefantaseerde taal goed kon begrijpen. Dat was een bevrijding.’
Zoals de gefantaseerde woorden de jonge eindexamenkandidaat konden bevrijden, zo sloten de docenten van de H.B.S. hem op. De ‘Schrompelaar’ uit het gedicht, dat moet wel een cipier van een leraar zijn geweest. ‘Precies!’ zegt Marten Toonder. ‘En “hersenkwaad”, dat was ik. En dat leverde dit gedicht op.’
Het werk van Marten Toonder wordt uitgegeven door De Bezige Bij.