Antilliaanse Cahiers. Jaargang 5(1962)– [tijdschrift] Antilliaanse Cahiers– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Henk Dennert Ochtendwind Nergens ligt de dag eenzamer Dan aan het verlaten strand Tussen het zand, de schelpen in het water En het verdriet tussen mijn handen. Het verleden ruist in zachte plooien Tot aan gindse, bruine berghelling En hangt verloren in de cactushaag Te wachten op de ochtendwind Die uit de golven rank opstijgt En langzaam naar het land drijft Tot in de bekkens van de rotsen En in de regenbak van het huis. Op het landhuis hangt de oude slavenbel, De klepel zucht in de zachte streling De mispelbomen links en rechts Weven aan hun vaag patroon. En ver boven op de heuveltop Ruist trots de tamarindekruin. [pagina 54] [p. 54] Heimwee Verstard lag in de avondzon De blauwe Curaçaose zee, Vanwaar het strand begon Tot aan de horizontenree. De macht van deze kleurenpracht, de mengeling van blauw en rood Was als een vrouwenhand die zacht Vergetelheid en kalmte bood. Een witte bark lag als een meeuw, Verloren in de wijde stilte, Vermoeid van het zwerven over zeeën Alsof hij eindelijk rusten wilde. [pagina 55] [p. 55] De dood Lach, want ik heb de Dood gezien, Schuchter kneep hij in een Zijn eigen naam, Dood. Hij vreesde niet zijn naam, Dood Hij kent niet zijn naam, Dood Daarom gaat hij nooit Dood. [pagina 56] [p. 56] De burger Hij tracht te zijn wat hij niet is, een mens en nooit een massa. Hij ruikt naar drift en roept om wraak wanneer hij plichten heeft. Zijn handen wast hij en zijn oren, Maar zijn lakens zijn steeds goor. De burger houdt van zonden In boek, geschrift en donkere kamer Maar rilt van afschuw Wanneer men hem vertelt van Overspel en Zedenmisdaad. Maar hij leeft voort en is gelukkig In het hard bestaan Van zijn, maar anders voor te komen. [pagina 57] [p. 57] Wanhoop Tegen de klippen van mijn hersenen Legt de wara-wara zijn vleugels En ijlt zijn eenzame kreet. Driemaal pikt hij in de rots, Wanhopig zoekt zijn snavel Maar het ongeloof is sterk Sterker dan de schijn Sterker dan wij allen zijn De wara-wara ruikt aan de bodem Tot de wanhoop als een rups Zich om de klippen wringt En de wereld doodt Mij doodt Jou doodt En het bloed uitzuigt Want de wereld gaat dood Aan zijn eigen wanhoop Aan mijn wanhoop Aan jouw wanhoop Nergens bloeit meer de tamarinde Het vlees van de papaya is uitgedroogd Haar zwarte pitten hangen als ogen Haar vlees is van een oude vrouw De passaat is weggelopen Treurig hangt een trinitaria Haar vrijer streelt haar niet meer Ergens lacht Iemand ons uit. [pagina 58] [p. 58] De warmte van Curaçao Grijs Is de bodem De grond Het gebladerte Want de divi-divi heeft geen water De zon verscheurt de wolken Een geit eet rotsen En bedriegt de Dood Alleen de cactus heeft water Maar de cactus heeft naalden De Noord-oost passaat is een vrouw Die met een koele hand streelt De windmolens traag draait Maar het water wegvoert Over de heuvels Weg van de rotsen En het hijgende zand Dat bloedt Korstig openbarst, Mijn wonde. [pagina 59] [p. 59] Astronaut hemellagen lichtgekleurd abstracties maar naar nieuwe in eeuwenoude gebruiklijkheden naar waar ik niet meer ben als een mens in chemisch geweld heden Weg Geef mij ruimte om te breken [pagina 60] [p. 60] * Wanneer ik straks omhoog ga In wolken menselijk vernuft Wanneer ik straks een lichaam ben Van geleerde naaldenprikken Dan zullen traliewerken splijten En zullen eeuwen puilen Uit een tandeloos oud gelaat. Wanneer ik straks omhoog ga En de zinloosheid van alles laat In een strakke meetkundige lijn Van tienduizenden abstracte getallen Dan zullen monumenten stranden worden En universiteiten monumenten Van een zorgeloos pril begin. [pagina 61] [p. 61] * Zacht buigt de aarde In duizend hemellichamen Van geruisloos mereorietengeweld. Ik ben het ijzeren geluid Van krassende injectienaalden. Zacht buigt de aarde In wilde melkbanen En doet En gaat En wijkt Een willoze bal van machten. Aan dit garen van tijdelijkheid Rol ik zinloos mee. Vorige Volgende