Amsterdams minne-beekje. Deel 2(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] Klinck-Dicht. Noch haet, noch twist, noch nijt, noch smaet, noch achterklap, Noch wat een nydigh mensch bedenckt voor schelmsche vonden, En sullen myne ziel bestricken 't geener stonden; Dat de geest dutten sal in liefdens eygenschap: Maer hoe bitser genoopt hoe meerder dat ick schrap My daerentegens kant tot spijt der lastermonden Sal mijn getrouwe min, trouw blyven ongeschonden, Soo langh ick adem voer, en voel de sinnen rap. [pagina 100] [p. 100] Laet Carinella vry van klappers u op ruyen, Ick heb myn hoop soo vast doen anck'ren en vertuyen, Datse niet swicht, noch kreunt, voor nyders looghen-wint, Ghy mooght my uwe gunst, by-sijn, en drempel weyg'ren, En doen de dreutsigheyt boven de Minne steyg'ren; Evenwel ben ick, noch u slaef, minnaer en vrint. N. Pels. Verandert in tijts. Vorige Volgende