Amsterdams minne-beekje. Deel 2
(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Stemme: O Heyligh saligh Bethlehem, &c.FOrtuna die my nu ontsteelt,
Mijn Rosemont, die ick moet derven,
Wanneer sal Coridon het beelt
Van Rosemontje weer verwerven?
2 Int eerste ghy my gunstigh waert,
Maer door u snel veranderingen,
Soo hebt ghy mijn jonck hart beswaert,
Dat ick niet meer kan vrolijck singen.
3 Maer moet een deuntje op het riet
In eensaemheyt heel droevigh speelen,
Om dat ghy haer die my gebiedt
Mijn Rosemont my gingh ontsteelen.
4 Hoe wel ick haer gesicht ontbeer,
Nochtans soo staet sy vast gewortelt
In 't hert, het welck gelijck als teer
| |
[pagina 70]
| |
Door minnens vlamme koockt en bortelt.
5 O Venus die de moeder zijt
Der liefde, wilt u soon bewegen,
Dat hy nu langer niet en lijdt,
Dat my Fortuna soo is tegen.
6 Want hy die selfs de liefde is,
Weet wel gelegentheyt te vinden,
Alwaer sy schoon in duysternis,
Want liefde kan het al verwinnen.
7 Ick sal dan tot u beyder eer
't Altaer doen roocken in u templen,
En sweeren dat ick nimmermeer
Misbruycken sal u heyl 'ge dremplen:
8 Vaert wel dan wijt vermaerde Stadt
Athenen met u silver stroomen,
En ghy voor al mijn waerste schat,
Die daer u woonplaets hebt genomen.
Virtute Opus. |
|