Amsterdams minne-beekje. Deel 2(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Sonnet. WAt bangheyt voelt mijn hert, wat suf ick, of sijnt dromen? Of ist melancoly? Neen 't is de schrale doodt Die parst mijn ziel uyt 't lijf, ach! 't lyden is te groot. t'Sa Wacker fluxe leen, siet of ghy hem kont toomen, Wat woelt mijn herssen bol? mijn Doris moeste komen, Vrou Doris gy hebt macht, komt helpen my uyt dees noot, Laer maer mijn lippen eens genaken 't morgen root Van u bedauwde mont, soo trots ick 't machtigh Roomen Geen Koning, Vorst noch Prins, en waer dan mijns gelijck, Ia selfs de Opper-Goon, dien was ick oock te rijck. Maer nu sien ic mijn vrient ontsluyten poort en grendlen [pagina 19] [p. 19] Van fijn naar duyster Rijck, komt treet vry haestigh toe, Mijn ziel die snackt naer u, want ick ben levens moe, Ach! Hemel dat ick mocht in Doris armen wendlen. Een doet my hopen. Vorige Volgende